RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.810074-09
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 30 oktober 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en –land] op [geboortedatum] 1977,
gedagvaard op het adres [adres] doch thans verblijvende te [verblijfadres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 16 oktober 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1. hij in of omstreeks de periode van 25 december 2008 tot en met 4 maart 2009 in de gemeente Emmen meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of anderen, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op of omstreeks 05 maart 2009 in de gemeente Emmen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 15,29 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. C. Westerling acht hetgeen aan de verdachte onder 1 en onder 2 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen.
Zij vordert een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts vordert de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Verder vordert zij de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag, de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen drugsgerelateerde goederen en de teruggave aan de verdachte van de overige inbeslaggenomen goederen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte van het hem tenlastegelegde moet worden vrijgesproken omdat het bewijs voor de beide feiten op onrechtmatige wijze is verkregen. De politie is louter en alleen op basis van een sms-melding op de mobiele telefoon van een politieagent, zonder enige indicatie omtrent de betrouwbaarheid van die melding, onderzoek gaan doen in de woning van zijn cliënt. De melding hield in dat er een kilo coke en een vuurwapen in de woning van zijn cliënt aanwezig zou zijn en dat er om 17.00 uur kopers voor die kilo kwamen. Bij de zoeking zijn het wapen en de kilo coke niet aangetroffen.
De raadsman meent dat het sms-je onvoldoende concrete aanwijzingen vormt om een zwaar middel als een doorzoeking in de woning van cliënt te rechtvaardigen. Nu de doorzoeking onrechtmatig heeft plaatsgevonden, geldt naar de mening van de raadsman dat ook het bij de zoeking in de woning van de verdachte en in diens auto aangetroffene niet rechtmatig is verkregen, en derhalve niet kan worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De aard van de anonieme sms-melding was zodanig dat actie van de politie verwacht mocht en zelfs moest worden. Hoewel er geen informatie is omtrent de betrouwbaarheid van de sms-melding, blijkt uit de stukken dat de politie voorafgaand aan de doorzoeking wel degelijk enig onderzoek, zij het summier, heeft verricht. Zo bleken de adresgegevens te kloppen en was er CIE-informatie voorhanden die zou kunnen passen bij de inhoud van de sms-melding. Alles bijeen is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de doorzoeking alleszins gerechtvaardigd was. De rechtbank merkt op dat de doorzoeking in de woning aan de [adres] bovendien heeft plaatsgevonden met toestemming van de verdachte en een medebewoonster.
Voorts heeft de raadsman - met een beroep op de zogenaamde Salduz-jurisprudentie van de Hoge Raad - betoogd dat zijn cliënt na zijn aanhouding weliswaar op het politiebureau heeft verklaard toestemming te geven voor een doorzoeking van zijn woning, doch dat hij daaraan voorafgaand erop had moeten worden gewezen dat hij het recht had een advocaat te raadplegen, en dat hij, desgewenst, daartoe in de gelegenheid had moeten worden gesteld. Nu dat niet is gebeurd, moet één en ander volgens de raadsman leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van zijn cliënt afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen alsmede van het bewijsmateriaal dat is verkregen als rechtstreeks gevolg daarvan. Ook om die reden moet de verdachte worden vrijgesproken.
De rechtbank passeert ook dit verweer. Verdachte heeft na zijn aanhouding op 5 maart 2009 om 18.35 uur op het politiebureau verklaard toestemming te geven voor een doorzoeking. Bij zijn verhoor op 5 maart 2009 om 20.34 uur heeft hij die toestemming nog eens bevestigd en verklaard dat hij wat grammen coke in de woning had liggen. Op 6 maart 2009 om 20.34 uur heeft verdachte verklaard een advocaat te hebben gesproken. Bij dat verhoor, en bij volgende verhoren, waaronder het verhoor ter terechtzitting, heeft verdachte zijn eerder afgelegde verklaringen niet herroepen.
Er is derhalve geen grond voor de stelling dat de verklaringen die verdachte heeft afgelegd voordat hij een advocaat heeft geraadpleegd, van het bewijs zouden moeten worden uitgesloten. Datzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor het bewijsmateriaal dat op grond van de toestemming van verdachte is verkregen. Verdachte heeft op 5 maart 2009 verklaard toestemming te verlenen voor de doorzoeking, en hij heeft die toestemming niet herroepen.
Overigens is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat alle zaken dienen te worden getoetst aan het Salduz-criterium, ook de zaken waarbij verhoren van verdachten hebben plaatsgevonden voorafgaand aan het Salduz-arrest van het Europese Hof van de Rechten van de Mens.
Nu de verdachte, hetgeen de rechtbank onder 1 en onder 2 is tenlastegelegd bewezen zal verklaren, ten overstaan van de politie en ter terechtzitting van 16 oktober 2009 heeft bekend, althans niet heeft weersproken en nadien niet anders heeft verklaard zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 oktober 2009.
2. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de politie Drenthe, district Noord, dossiernr. PL032E/09-501856 d.d. 28 mei 2009, onder meer inhoudende:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de politie Drenthe, district Zuidoost, proces-verbaalnr. PL032E/09-016270, d.d. 5 maart 2009, houdende de eigen waarneming, wetenschap en bevinding van de verbalisant [verbalisant 1] (pagina 48);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek in de woning [adres] van de politie Drenthe, Noordelijke Recherche Eenheid, proces-verbaalnr. PL036B/09-016270, d.d. 6 maart 2009, houdende de eigen waarneming, wetenschap en bevinding van de verbalisant [verbalisant 2] (pagina’s 49 t/m 51), dat er onder meer in de auto van de verdachte een nylonkous werd aangetroffen met daarin gripzakjes met daarin witkleurige korreltjes/poeder;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de politie Drenthe, district Zuidoost, proces-verbaalnr. PL032E/09-016270, d.d. 10 maart 2009, houdende de eigen waarneming, wetenschap en bevinding van de verbalisant [verbalisant 3] (pagina’s 61 en 62), waarin hij ondermeer stelt dat hij het witte poeder in de gripzakjes in de nylonkous heeft onderzocht en bemonsterd en dat uitvoering van de drugstest uitwees dat het poeder cocaïne bevatte, en dat de totale hoeveelheid 15,29 gram cocaïne bevatte;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van politie Drenthe, district Zuidoost, proces-verbaalnr. PL032E/09-016270, d.d. 9 maart 2009, houdende de aan de verbalisant [verbalisant 4] afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1] (pagina’s 66 t/m 68);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van politie Drenthe, district Zuidoost, proces-verbaalnr. PL032R/09-016270, d.d. 5 maart 2009, houdende de aan de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] afgelegde verklaring van de getuige [getuige 2] (pagina’s 66 t/m 68);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van politie Drenthe, district Zuidoost, proces-verbaalnr. PL032R/09-016270, d.d. 8 maart 2009, houdende de aan de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] afgelegde verklaring van de getuige [getuige 3] (pagina’s 179 t/m 183);
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 25 december 2008 tot en met 4 maart 2009 in de gemeente Emmen meermalen telkens opzettelijk heeft vervoerd en afgeleverd en verstrekt aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. hij op 05 maart 2009 in de gemeente Emmen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 15,29 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 en onder 2 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
onder 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet;
onder 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Daarnaast vorderde de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit en hij heeft geheel subsidiair onder meer gepleit voor het opleggen van een lagere straf aan de verdachte.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich gedurende een beperkte periode van ongeveer 3 maanden heeft bezig gehouden met het leveren en verstrekken van cocaïne voor, naar zijn eigen zeggen, een beperkte kennissenkring.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan strafbare feiten die -kort gezegd- inhouden het plegen van in de Opiumwet strafbaar gestelde gedragingen. Verdachte heeft door deze gedragingen de gezondheid van anderen benadeeld c.q. in gevaar gebracht.
Verder betrekt de rechtbank in haar oordeel de landelijke oriëntatiepunten voor het handelen in strijd met de Opiumwet.
Ook houdt de rechtbank rekening met het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatiedienst van 29 september 2009 waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval het opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, een passende bestraffing is van deze verdachte.
Motivering van de verbeurdverklaring
De rechtbank acht de hierna te vermelden in beslag genomen geldbedrag vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien dit bedrag aan de verdachte toebehoort en welk bedrag geheel of grotendeels door middel of uit de opbrengst van het onder 1 bewezen verklaarde feit is verkregen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat het inbeslaggenomen geldbedrag door hem van zijn relatief geringe uitkering opzij is gelegd ten behoeve van één van zijn kinderen.
Motivering van de maatregel onttrekking aan het verkeer
De rechtbank acht de hierna te vermelden in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de tenlastegelegde en bewezen verklaarde feiten zijn begaan dan wel voorbereid, en welke voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 33, 33a, 33b, 36b, 36c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en onder 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
De rechtbank veroordeelt de verdachte tevens tot een taakstraf bestaande uit 180 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
De rechtbank verklaart verbeurd het navolgend in beslag genomen geldbedrag, te weten een bedrag van € 375,00.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de navolgende in beslag genomen voorwerpen, te weten een zwarte panty met gripzakjes, een zak met 2 gripzakjes, een rode blokverpulveraar, een zwarte weegschaal (merk My Weigh), een plastic zakje met cokeresten, een stortingsbewijs, drie gripzakjes, een zwart weegschaaltje (merk Bullet), twee messen met cokeresten, een zakje met coke, een versnijplankje, een aardappelschilmesje met cokeresten, een gripzakje met wit poeder, een koker met keukenmes, aardappelschilmes en lepel.
De rechtbank gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een papier met GSM-nummer, een huurovereenkomst personenauto en een zwarte agenda.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.M. Oostdam, voorzitter, en mr. J.G. de Bock en mr. H.T. van Voorst, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 30 oktober 2009.