RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19/997503-07
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 27 oktober 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 08 oktober 2009.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
De officier van justitie, mr. W.H. Frank, acht hetgeen onder 1. tot en met 5. is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: vier jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest waarvan twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1. verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 28 januari 2009, althans in het jaar 2004 en/of 2005 en/of 2006 en/of 2007 en/of 2008 (telkens) in of omstreeks de maand(en) september en/of oktober en/of november en/of
december, en/of in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 28 januari 2009 (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.6 en/of 3.9 en/of 3.14 en/of 3.15 en/of 3.17 en/of 3.18 en/of onderzoek Hiswap) en/of op of omstreeks 6 december 2007 (o.a. zaak 3.1) en/of op of omstreeks 20 december 2007 (o.a. zaak 3.2) en/of op of omstreeks 29 oktober 2008 (o.a. zaak 3.3) en/of op of omstreeks 18 november 2008 (o.a. onderzoek Hiswap) en/of op of omstreeks 1 december 2008 (o.a. zaak 3.4) en/of op of omstreeks 19 januari 2009 (o.a. zaak 3.9) en/of op of omstreeks 28 januari 2009 (o.a. zaak 3.6), in de gemeente Hoogeveen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk, (een) hoeveelhe(i)d(en) consumentenvuurwerk, te weten één of meer strijkers (o.a. onderzoek Potvis) en/of één of meer Chinese rollen (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.15 en/of 3.17) en/of één of meer flowerbeds (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.4 en/of 3.6 en/of 3.9 en/of 3.14 en/of 3.15) en/of één of meer signaalraketten (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of
3.6 en/of 3.14) en/of één of meer stuks nitraat (o.a. zaak 3.2 en/of 3.17) en/of één of meer vlinders (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.2 en/of 3.4 en/of 3.14 en/of 3.17 en/of onderzoek Hiswap) en/of één of meer mortierbommen (o.a. zaak 3.6) en/of één of meer mortieren (o.a. zaak 3.1 en/of 3.15 en/of 3.17) en/of één of meer vlinderbommen (o.a. zaak 3.6) en/of één of meer watervallen (o.a. zaak 3.6) en/of één of meer hindoerollen (o.a. zaak 3.6 en/of 3.14) en/of één of meer vuurpijlen (o.a. zaak 3.6 en/of 3.14) en/of één of meer nitraatbommen (o.a. zaak 3.14), binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (o.a. zaak 3.6 en/of 3.14 en/of 3.15) en/of voorhanden heeft gehad (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.6 en/of 3.9 en/of 3.14 en;/of 3.15 en/of 3.17 en/of 3.18 en/of onderzoek Hiswap) en/of aan een of meer anderen ter beschikking heeft gesteld (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.6 en/of 3.14 en/of 3.15 en/of 3.17 en/of 3.18 en/of onderzoek Hiswap), ten aanzien waarvan (telkens) niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen en/of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen en artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, aangezien voornoemd vuurwerk (telkens) niet was voorzien van de voorgeschreven aanduidingen en/of een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan en/of voldeed dat vuurwerk voor wat betreft lading en/of aard en/of samenstelling en/of constructie en/of eigenschappen niet aan het gestelde in de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004;
2. verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 28 januari 2009, althans in het jaar 2004 en/of 2005 en/of 2006 en/of 2007 en/of 2008 (telkens) in of omstreeks de maand(en) september en/of oktober en/of november en/of
december, en/of in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 december 2007 en/of 1 januari 2008 tot en met 28 december 2008 en/of 1 januari 2009 tot en met 28 januari 2009, (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.6 en/of 3.14 en/of 3.15 en/of 3.17 en/of 3.18 en/of onderzoek Hiswap) en/of in of omstreeks de periode van 17 oktober 2007 tot en met 10 december 2007 (o.a. zaak 3.17 en/of onderzoek Hiswap), in de gemeente Hoogeveen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten één of meer strijkers (o.a. onderzoek Potvis) en/of één of meer Chinese rollen (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.15 en/of 3.17) en/of één of meer flowerbeds (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.4 en/of 3.6 en/of 3.14 en/of 3.15) en/of één of meer signaalraketten (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.6 en/of 3.14) en/of één of meer stuks nitraat (o.a. zaak 3.2 en/of 3.17) en/of één of meer vlinders (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.2 en/of 3.4 en/of 3.14 en/of 3.17 en/of onderzoek Hiswap) en/of één of meer mortierbommen (o.a. zaak 3.6) en/of één of meer mortieren (o.a. zaak 3.1 en/of 3.15 en/of 3.17) en/of één of meer vlinderbommen (o.a. zaak 3.6) en/of één of meer watervallen (o.a. zaak 3.6) en/of één of meer hindoerollen (o.a. zaak 3.6 en/of 3.14) en/of één of meer vuurpijlen (o.a. zaak 3.6 en/of 3.14) en/of één of meer nitraatbommen (o.a. zaak 3.14), althans één of meer stuks consumentenvuurwerk, (telkens) ter beschikking heeft gesteld aan één of meer particulieren;
3. verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 28 januari 2009, althans in of omstreeks het jaar 2003 en/of het jaar 2004 en/of 2005 (o.a. onderzoek Potvis) en/of in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 april 2006 (o.a. onderzoek Pony) en/of 1 januari 2008 tot en met 28 januari 2009 (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.7 en/of 3.8 en/of 3.9) in de gemeente Hoogeveen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf al dan niet opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) al dan niet opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of (telkens) al dan niet opzettelijk heeft vervaardigd, een hoeveelheid hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, en/of een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4. verdachte op of omstreeks 19 januari 2009, in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, munitie van categorie III, te weten 18, althans een hoeveelheid, patronen (kaliber: 6.35 millimeter), voorhanden heeft gehad; (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.9);
5. verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 28 januari 2009, althans 5 juli 2005 tot en met 28 januari 2009, althans 1 september 2007 tot en met 28 januari 2009, in de gemeente Hoogeveen en/of (elders) in Nederland, heeft opgericht en/of leiding heeft gegeven en/of heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het tezamen en in vereniging - opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben en/of opzettelijk vervaardigen van een hoeveelheid hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, en/of een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of - opzettelijk voorhanden hebben en/of aan een ander ter beschikking stellen en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van consumentenvuurwerk dat niet aan de eisen van het Vuurwerkbesluit voldoet, en/of - (een gewoonte maken van het plegen van) witwassen van een of meer voorwerpen (geld en/of goederen en/of vermogensrechten), en/of - opzettelijk invoeren en/of doorvoeren of uitvoeren en/of verkopen en/of te koop aanbieden en/of afleveren en/of uitdelen en/of in voorraad hebben van valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft, en/of waren, die ter aanduiding van herkomst, valselijk van de naam van een bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichte handelsnaam, zijn voorzien, en/of waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is nagebootst, en/of waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als een tekening of model waarop een ander recht heeft, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertonen; (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.21).
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Door de officier van justitie is verwezen naar dossier 3.21 voor het bewijs van het bestaan van een criminele organisatie waarvan verdachte deel uitmaakt. Overwogen wordt dat onder de vlag en dekmantel van Handelsonderneming [handelsonderneming] illegale activiteiten worden verricht en dat verdachte samen met de directeur van deze handelsonderneming [directeur] en een andere werknemer, [werknemer], de “harde kern”vormt van de organisatie. De andere leden van de organisatie zouden onder andere bestaan uit medeverdachten [medeverdachten 1, 2 en 3]. De illegale activiteiten zouden liggen op het gebied van illegaal vuurwerk, hennep, valse merken en witwassen.
Met betrekking tot het vuurwerk overweegt de rechtbank allereerst dat er met de medeverdachten [medeverdachten 1, 2 en 3] geen sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. [medeverdachten 1, 2 en 3] werkten ieder voor zichzelf en voor eigen rekening. Niet gebleken is dat zij opdrachten kregen van [directeur handelsonderneming], verdachte of [werknemer], noch instructie hoe te handelen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat Handelsonderneming [handelsonderneming] niet kan worden gezien als een criminele organisatie die ten doel heeft de verkoop van illegaal vuurwerk. Handelsonderneming [handelsonderneming] is in beginsel een legale onderneming met vergunning om te handelen in vuurwerk. Het feit dat personen betrokken bij Handelsonderneming [handelsonderneming] daarnaast handelen in illegaal vuurwerk is onvoldoende om op grond hiervan tot de conclusie te komen dat Handelsonderneming [handelsonderneming] een criminele organisatie is. Bovendien is uit het dossier niet gebleken dat de omvang van de verkoop van illegaal vuurwerk een substantieel deel vormt van de activiteiten van Handelsonderneming [handelsonderneming].
Met betrekking tot de hennep overweegt de rechtbank dat verdachte zich met anderen in veelal wisselende samenstelling heeft schuldig gemaakt aan overtredingen van de Opiumwet. Verdachte heeft onder meer samen met anderen hennep gekweekt en met weer anderen hennep geëxporteerd. Voor zover er bij die samenwerking van verdachte met derden al sprake was van een duurzaam samenwerkingsverband acht de rechtbank dat samenwerkingsverband niet voldoende gestructureerd om aan te merken als organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Met betrekking tot de valse merken overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van enige betrokkenheid van verdachte bij handel in valse merken, noch is gebleken dat Handelsorganisatie [handelsonderneming] gestructureerd en in georganiseerd verband handel dreef in goederen met valse merken. Het eenmalig aantreffen van een partij tassen met valse merken en enkele kledingstukken ( 11 stuks) en enkele parfumflesjes met valse merken (in totaal 4 stuks) op het adres van Handelsonderneming [handelsonderneming] is daartoe onvoldoende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet van witwassen, zoals ook de officier van justitie in zijn pleidooi heeft opgemerkt. De enkele stelling dat er illegaal geld werd verdiend met vuurwerk en hennephandel vormt onvoldoende onderbouwing voor het bewijs dat verdachte deel uitmaakt van een criminele organisatie die mede ten doel heeft het witwassen van uit misdrijf verkregen gelden.
Gebleken is derhalve dat verdachte zich met anderen in veelal wisselende samenstelling heeft schuldig gemaakt aan verschillende misdrijven. Voor zover er bij die samenwerking van verdachte met derden al sprake was van een duurzaam samenwerkingsverband acht de rechtbank dat samenwerkingsverband niet voldoende gestructureerd om aan te merken als een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Daarenboven was de handelsonderneming [handelsonderneming] feitelijk een legale onderneming en niet louter een dekmantel voor het plegen van criminele activiteiten. Derhalve acht de rechtbank niet bewezen hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtmatigheid van de pseudo-kopen
Tot vier maal toe is gebruik gemaakt van het bijzonder opsporingsmiddel pseudo-koop er vonden pseudo-koop transacties plaats op 4 december 2007, 20 december 2007, 29 oktober 2008 en 1 december 2008.
Allereerst gaat de rechtbank in op de vraag of van dit middel op rechtmatige wijze gebruik is gemaakt en of het daaruit verkregen bewijs op rechtmatige wijze is verkregen.
Pseudo-koop/dienstverlening is met name bedoeld om eenmalig te worden ingezet, dit in tegenstelling tot het bijzonder opsporingsmiddel infiltratie. De rechtbank verwijst in dit verband naar de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Bijzondere Opsporingsbevoegdheden.
“De bevoegdheid tot pseudo-koop of -dienstverlening is, naast de bevoegdheid tot infiltratie, apart geregeld omdat zij ook buiten een groep waarbinnen misdrijven worden beraamd of gepleegd aan de orde kan zijn. Ook is de bevoegdheid tot pseudo-koop of -dienstverlening alleen al vanwege het in beginsel eenmalige karakter van de handeling, een minder ingrijpende bevoegdheid dan infiltratie. De voorwaarden ervoor zijn dan ook lichter dan voor infiltratie; zij is reeds toegestaan in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is.”
Als probleem bij infiltratie werd gesignaleerd de schending van het vertrouwen van de verdachte door de opsporingsambtenaar.
“De verdachte zal niet verwachten dat de informatie die hij prijs geeft, wordt gebruikt voor opsporingsdoeleinden. De opsporingsambtenaar misleidt de verdachte. Deze misleiding wordt gerechtvaardigd door de ernst van de verdenking die tegen de verdachte bestaat, dan wel de ernst van de misdrijven die in het georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd.”
Ook dit aspect vormde een van de redenen waarom aan infiltratie zwaardere eisen worden gesteld dan bij pseudo-koop.
Uit het dossier blijkt dat het middel pseudo-koop bewust is ingezet om door het opbouwen van een vertrouwensrelatie binnen de organisatie zicht te krijgen op de handel in illegaal vuurwerk. De rechtbank verwijst naar hetgeen omtrent deze intentie is opgemerkt:
“Vanaf 4 december 2007 is binnen het opsporingsonderzoek Potvis gebruik gemaakt van de Bijzondere Opsporings Bevoegdheid, pseudo-koop en/of dienstverlening. De doelstelling tot dit BOB-middel was tweeledig. Ten eerste zou de pseudokoop worden aangewend door (bedoeld zal zijn “voor” BK) verkrijging van bewijs van het aanwezig hebben en afleveren van verboden consumentenvuurwerk. Ten tweede zou de pseudo-koop dienen voor het opbouwen van vertrouwen om de omvang van de handel van Prijs vast te kunnen stellen én om op die manier te komen bij de leverancier van dit verboden consumentenvuurwerk.”
Zie voorts de aanvraag bevel pseudo-koop van 12 september 2008:
“Een nieuwe aanvraag tot verlenging zal hiervoor worden ingediend met als doel een nieuwe pseudo-koopactie voor te bereiden en uit te voeren die ertoe moet leiden dieper in de organisatie door te dringen.”
Voorts is er in het onderhavige opsporingsverzoek geen sprake geweest van een eenmalig gebruik van het middel pseudo-koop, aangezien het middel vier maal is ingezet. De meermalige inzet van dit middel heeft er toe geleid dat de als pseudo-koper optredende verbalisant gedurende een langere periode veelvuldig persoonlijke en telefonische contacten met [medeverdachte 1] en diens gezinsleden onderhield.
Een en ander blijkt onder andere uit het proces-verbaal pseudokoop en stelselmatige inwinning in het onderzoek “Potvis”. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de pseudokoop is uitgevoerd door steeds dezelfde verbalisant, A-3096, zich noemende [naam]. Tussen deze verbalisant en [medeverdachte 1] was in de betreffende perioden regelmatig contact en hij kwam meerdere malen bij [medeverdachte 1] thuis. Daarbij ging het gesprek niet alleen over zakelijke bezigheden, maar ontstonden er meermalen gesprekken in de persoonlijke sfeer, niet alleen met [medeverdachte 1] maar ook met een aantal van diens gezinsleden.
pagina 27 en 31 van genoemd proces-verbaal, waaruit van dergelijke gesprekken blijkt en waaruit blijkt dat “[naam]” in december 2007 met de familie mee-eet;
pagina 34 waaruit blijkt dat “[naam]” in juni 2008 weer contact met [medeverdachte 1] legt, waarna hij opdracht krijgt om op 23 juni 2008 naar de woning van [medeverdachte 1] te gaan om “de eerder met hem opgebouwde relatie in stand te houden”;
pagina 39 waaruit blijkt dat “[naam]” op 23 september 2008 wederom bij de familie [medeverdachte 1] te gast is, sociale gesprekken voert en met de familie mee-eet.
Ook werden in het kader van deze gesprekken door [medeverdachte 1] mededelingen gedaan op basis van de kennelijke vertrouwensband die tussen hem en “[naam]” was ontstaan.
Zie pagina 61 waar [medeverdachte 1] in een gesprek op 29 oktober 2008 met “[naam]” en diens vermeende vriendin vertelt over een pistool dat hij in zijn bezit zou hebben en dat hij gemakkelijk aan vuurwapens kan komen. Vervolgens blijkt dat “[naam]” opdracht krijgt om het vuurwapen dat [medeverdachte 1] in zijn bezit heeft te kopen (pagina 77) en dat “naam]” aan [medeverdachte 1] vraagt hem enige pistolen te leveren en hem vervolgens vraagt zijn eigen pistool aan hem te verkopen (pagina 78).
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de wetsgeschiedenis en het karakter van het middel pseudo-koop, de hierboven geciteerde doelstelling niet passend is bij het middel pseudo-koop. Ook de wijze waarop de pseudo-koop vervolgens is gerealiseerd komt in strijd met de toepassingsmogelijkheden van dit bijzonder opsporingsmiddel. Er is derhalve sprake van een schending van strafvorderlijke voorschriften in aanzienlijke mate.
Een en ander brengt mee dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim tijdens het voorbereidend onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat dit vormverzuim consequenties dient te hebben. De bijzondere opsporingsbevoegdheden maken inbreuk op elementaire rechten van (mogelijke) verdachten, zodat de regels rondom deze opsporingsbevoegdheden strikt dienen te worden nageleefd. Gelet op het feit dat een belangrijk strafvorderlijk voorschrift door de onrechtmatige bewijsgaring in aanzienlijke mate is geschonden, is de rechtbank van oordeel dat met toepassing van artikel 359a Sv het vormverzuim bewijsuitsluiting tot gevolg dient te hebben.
Door verdachten is de vraag opgeworpen of, gelet op de aard en omvang van de vuurwerkverkopen vóór de pseudo-kopen, wordt voldaan aan het zogenoemde “Tallon-criterium”. Gelet echter op het vorenstaande komt de rechtbank aan deze vraag niet meer toe.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1. tot en met 4. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. verdachte in de periode van 1 september 2004 tot en met 28 januari 2009 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen telkens opzettelijk een hoeveelheid consumentenvuurwerk, te weten één of meer Chinese rollen en/of één of meer flowerbeds en/of één of meer signaalraketten en/of één of meer stuks nitraat en/of één of meer vlinders en/of één of meer mortierbommen en/of één of meer mortieren en/of één of meer vlinderbommen en/of één of meer watervallen en/of één of meer hindoerollen en/of één of meer vuurpijlen en/of één of meer nitraatbommen binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een of meer anderen ter beschikking heeft gesteld, ten aanzien waarvan telkens niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen en de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, aangezien voornoemd vuurwerk telkens niet was voorzien van de voorgeschreven aanduidingen en/of een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan en/of voldeed dat vuurwerk voor wat betreft lading en/of aard en/of samenstelling en/of constructie en/of eigenschappen niet aan het gestelde in de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004;
2. verdachte in de periode van 1 september 2004 tot en met 28 januari 2009 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen telkens opzettelijk consumentenvuur-werk, te weten één of meer Chinese rollen en/of één of meer flowerbeds en/of één of meer signaalraketten en/of één of meer stuks nitraat en/of één of meer vlinders en/of één of meer mortierbommen en/of één of meer mortieren en/of één of meer vlinderbommen en/of één of meer watervallen en/of één of meer hindoerollen en/of één of meer vuurpijlen en/of één of meer nitraatbommen telkens ter beschikking heeft gesteld aan één of meer particulieren;
3. verdachte in de periode van 1 april 2005 tot en met 01 juni 2005 (onderzoek Pony) en 1 januari 2008 tot en met 28 januari 2009 (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.8 en 3.9) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en telkens opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en vervoerd een hoeveelheid hennepplanten, zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4. verdachte op 19 januari 2009 in de gemeente Hoogeveen munitie van categorie III, te weten 18 patronen (kaliber: 6.35 millimeter), voorhanden heeft gehad; (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.9).
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De in de bewijsmiddelen opgenomen andere geschriften zijn uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1. tot en met 4. meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
onder 1.: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan,
strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten, meermalen gepleegd;
onder 2.: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan,
strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten, meermalen gepleegd;
onder 3.: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder A van de Opiumwet, gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet, in verbinding met artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht,
onder 4.: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking, de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, de oriëntatiepunten voor de straftoemeting met betrekking tot het onder 3. bewezen verklaarde en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 21 augustus 2009, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van soortgelijke misdrijven als de onderhavige is veroordeeld.
Verdachte heeft een niet onaanzienlijke rol gespeeld bij de verkoop van en handel in illegaal vuurwerk en de export van hennep. De rechtbank laat bij het bepalen van de strafmaat meewegen dat verdachte eerder is veroordeeld tot langdurige gevangenisstraf terzake overtredingen van het Vuurwerkbesluit en de Opiumwet. Verdachte heeft zich daardoor echter niet laten weerhouden. Hij is wederom gaan handelen in illegaal vuurwerk en heeft ook aanzienlijke hoeveelheden illegaal vuurwerk binnen het grondgebied van Nederland gebracht.
Daarnaast is verdachte betrokken geweest bij handel in en export van hennep, is hij betrokken geweest bij hennepkwekerijen en heeft hij verboden munitie voorhanden gehad.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, ondanks de omstandigheid dat de resultaten van de pseudo-kopen niet worden meegewogen bij de strafoplegging en de vrijspraak van deelneming aan een criminele organisatie, van oordeel dat in dit geval niet kan worden volstaan met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het op structurele wijze invoeren van in Nederland verboden vuurwerk uit Duitsland en België en het meewerken aan de uitvoer van hennep naar Duitsland rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. De feiten zijn zodanig ernstig dat de rechtbank de raadsman niet kan volgen in zijn voorstel om verdachte, mede gelet op de omstandigheid dat hij nu een eigen bedrijf runt, geen gevangenisstraf meer te laten ondergaan.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 2.1.3 en 2.3.2 van het Vuurwerkbesluit.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 5. is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1. tot en met 4. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. tot en met 4. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
* gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarvan een gedeelte, groot één jaar, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, en mr. B.I. Klaassens en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 oktober 2009.