RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19/997501-08
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 27 oktober 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 08 oktober 2009.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen.
De officier van justitie, mr. W.H. Frank, acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: twee jaar en zes maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en verbeurd verklaring van een onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 3.520,70.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1. verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 28 januari 2009, althans in het jaar 2004 en/of 2005 en/of 2006 en/of 2007 en/of 2008 (telkens) in of omstreeks de maand(en) september en/of oktober en/of november en/of
december, en/of in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 28 januari 2009 (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.19) en/of op of omstreeks 6 december 2007 (o.a. zaak 3.1) en/of op of omstreeks 20 december 2007 (o.a. zaak 3.2) en/of op of omstreeks 29 oktober 2008 (o.a. zaak 3.3) en/of op of omstreeks 1 december 2008 (o.a. zaak 3.4) en/of op of omstreeks 19 januari 2009 (o.a. zaak 3.19) in de gemeente Hoogeveen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk, (een) hoeveelhe(i)d(en) consumentenvuurwerk, te weten één of meer strijkers (o.a. onderzoek Potvis) en/of één of meer Chinese rollen (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4) en/of één of meer flowerbeds (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.4) en/of één of meer signaalraketten (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.19) en/of één of meer stuks nitraat (o.a. zaak 3.2 en/of 3.19) en/of één of meer vlinders (o.a. zaak 3.2 en/of 3.4) en/of één of meer mortieren (o.a. zaak 3.1) en/of één of meer vuurpijlen (o.a. zaak 3.19) en/of één of meer noodsein-middelen (o.a. zaak 3.19) voorhanden heeft gehad (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.19) en/of aan een of meer anderen ter beschikking heeft gesteld (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4), ten aanzien waarvan (telkens) niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen en/of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen en/of artikel 9.2.2.1 van
de Wet milieubeheer gestelde regels, aangezien voornoemd vuurwerk (telkens) niet was voorzien van de voorgeschreven aanduidingen en/of een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan en/of voldeed dat vuurwerk voor wat betreft lading en/of aard en/of samenstelling en/of constructie en/of eigenschappen niet aan het gestelde in de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004;
2. verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 28 januari 2009, althans in het jaar 2004 en/of 2005 en/of 2006 en/of 2007 en/of 2008 (telkens) in of omstreeks de maand(en) september en/of oktober en/of november en/of
december, en/of in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 december 2007
en/of 1 januari 2008 tot en met 28 december 2008 en/of 1 januari 2009 tot en met 28 januari 2009, (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4) in de gemeente Hoogeveen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten één of meer strijkers (o.a. onderzoek Potvis) en/of één of meer Chinese rollen (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4) en/of één of meer flowerbeds (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.4) en/of één of meer signaalraketten (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4) en/of één of meer stuks nitraat (o.a. zaak 3.2) en/of één of meer vlinders (o.a. zaak 3.2 en/of 3.4) en/of één of meer mortieren (o.a. zaak 3.1), althans één of meer stuks consumentenvuurwerk, (telkens) ter beschikking heeft gesteld aan één of meer particulieren;
3. verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 28 januari 2009, althans in of omstreeks het jaar 2003 en/of het jaar 2004 en/of het jaar 2005 en/of in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 28 januari 2009, (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.7 en/of 3.8 en/of 3.9), in de gemeente Hoogeveen en/of (elders) in Nederland, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf al dan niet opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) al dan niet opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of (telkens) al dan niet opzettelijk heeft vervaardigd, een hoeveelheid hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, en/of een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
Verweren ten aanzien van de voorvragen
De raadsman van de verdachte heeft onder meer aangevoerd dat zowel het tenlastegelegde onder 1. als het tenlastegelegde onder 2. dezelfde strafbare feiten betreffen. De dagvaarding dient daarom met betrekking tot het onder 2. tenlastegelegde partieel nietig te worden verklaard, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het onder 1. tenlastegelegde ziet immers op het voorhanden hebben en ter beschikking stellen van illegaal consumentenvuurwerk aan anderen, terwijl het onder 2. tenlastegelegde ziet op het specifiek ter beschikking stellen van illegaal consumentenvuurwerk aan particulieren buiten de periode van 29, 30 en 31 december.
Er is dus sprake van twee verschillende overtredingen met van elkaar te onderscheiden doelstellingen krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer, te weten: artikel 2.1.3. lid 1 en artikel 2.3.2. lid 1 van het Vuurwerkbesluit.
De rechtbank heeft daarop vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtmatigheid van de pseudo-kopen
Tot vier maal toe is gebruik gemaakt van het bijzonder opsporingsmiddel pseudo-koop. Er vonden pseudo-koop transacties plaats op 4 december 2007, 20 december 2007, 29 oktober 2008 en 1 december 2008.
Allereerst gaat de rechtbank in op de vraag of van het middel pseudo-koop op rechtmatige wijze gebruik is gemaakt en of het daaruit verkregen bewijs op rechtmatige wijze is verkregen.
Pseudo-koop/dienstverlening is met name bedoeld om eenmalig te worden ingezet, dit in tegenstelling tot het bijzonder opsporingsmiddel infiltratie. De rechtbank verwijst in dit verband naar de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Bijzondere Opsporingsbevoegdheden.
“De bevoegdheid tot pseudo-koop of -dienstverlening is, naast de bevoegdheid tot infiltratie, apart geregeld omdat zij ook buiten een groep waarbinnen misdrijven worden beraamd of gepleegd aan de orde kan zijn. Ook is de bevoegdheid tot pseudo-koop of -dienstverlening alleen al vanwege het in beginsel eenmalige karakter van de handeling, een minder ingrijpende bevoegdheid dan infiltratie. De voorwaarden ervoor zijn dan ook lichter dan voor infiltratie; zij is reeds toegestaan in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is.”
Als probleem bij infiltratie werd gesignaleerd de schending van het vertrouwen van de verdachte door de opsporingsambtenaar.
“De verdachte zal niet verwachten dat de informatie die hij prijs geeft, wordt gebruikt voor opsporingsdoeleinden. De opsporingsambtenaar misleidt de verdachte. Deze misleiding wordt gerechtvaardigd door de ernst van de verdenking die tegen de verdachte bestaat, dan wel de ernst van de misdrijven die in het georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd.”
Ook dit aspect vormde een van de redenen waarom aan infiltratie zwaardere eisen worden gesteld dan bij pseudo-koop.
Uit het dossier blijkt dat het middel pseudo-koop bewust is ingezet om door het opbouwen van een vertrouwensrelatie binnen de organisatie zicht te krijgen op de handel in illegaal vuurwerk. De rechtbank verwijst naar hetgeen omtrent deze intentie is opgemerkt:
“Vanaf 4 december 2007 is binnen het opsporingsonderzoek Potvis gebruik gemaakt van de Bijzondere Opsporings Bevoegdheid, pseudo-koop en/of dienstverlening. De doelstelling tot dit BOB-middel was tweeledig. Ten eerste zou de pseudokoop worden aangewend door (bedoeld zal zijn “voor” BK) verkrijging van bewijs van het aanwezig hebben en afleveren van verboden consumentenvuurwerk. Ten tweede zou de pseudo-koop dienen voor het opbouwen van vertrouwen om de omvang van de handel van Prijs vast te kunnen stellen én om op die manier te komen bij de leverancier van dit verboden consumentenvuurwerk.”
Zie voorts de aanvraag bevel pseudo-koop van 12 september 2008:
“Een nieuwe aanvraag tot verlenging zal hiervoor worden ingediend met als doel een nieuwe pseudo-koopactie voor te bereiden en uit te voeren die ertoe moet leiden dieper in de organisatie door te dringen.”
Voorts is er in het onderhavige opsporingsverzoek geen sprake geweest van een eenmalig gebruik van het middel pseudo-koop, aangezien het middel vier maal is ingezet. De meermalige inzet van dit middel heeft er toe geleid dat de als pseudo-koper optredende verbalisant gedurende een langere periode veelvuldig persoonlijke en telefonische contacten met verdachte [medeverdachte] en diens gezinsleden onderhield.
Een en ander blijkt onder andere uit het proces-verbaal pseudokoop en stelselmatige inwinning in het onderzoek “Potvis”. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de pseudokoop is uitgevoerd door steeds dezelfde verbalisant, A-3096, zich noemende [naam]. Tussen deze verbalisant en [medeverdachte] was in de betreffende perioden regelmatig contact en hij kwam meerdere malen bij verdachte thuis. Daarbij ging het gesprek niet alleen over zakelijke bezigheden, maar ontstonden er meermalen gesprekken in de persoonlijke sfeer, niet alleen met [medeverdachte] maar ook met een aantal van diens gezinsleden.
pagina 27 en 31 van genoemd proces-verbaal, waaruit van dergelijke gesprekken blijkt en waaruit blijkt dat “[pseudoniem verbalisant]” in december 2007 met de familie mee-eet;
pagina 34 waaruit blijkt dat “[pseudoniem verbalisant]” in juni 2008 weer contact met verdachte [medeverdachte] legt, waarna hij opdracht krijgt om op 23 juni 2008 naar de woning van verdachte [medeverdachte] te gaan om “de eerder met hem opgebouwde relatie in stand te houden”;
pagina 39 waaruit blijkt dat “[pseudoniem verbalisant]” op 23 september 2008 wederom bij de familie [medeverdachte] te gast is, sociale gesprekken voert en met de familie mee-eet.
Ook werden in het kader van deze gesprekken door verdachte [medeverdachte] mededelingen gedaan op basis van de kennelijke vertrouwensband die tussen hem en “[pseudoniem verbalisant]” was ontstaan.
Zie pagina 61 waar [medeverdachte] in een gesprek op 29 oktober 2008 met “[pseudoniem verbalisant]” en diens vermeende vriendin vertelt over een pistool dat hij in zijn bezit zou hebben en dat hij gemakkelijk aan vuurwapens kan komen. Vervolgens blijkt dat “[pseudoniem verbalisant]” opdracht krijgt om het vuurwapen dat [medeverdachte] in zijn bezit heeft te kopen (pagina 77) en dat “[pseudoniem verbalisant]” aan [medeverdachte] vraagt hem enige pistolen te leveren en hem vervolgens vraagt zijn eigen pistool aan hem te verkopen (pagina 78).
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de wetsgeschiedenis en doel en strekking van het middel pseudo-koop, de hierboven geciteerde doelstelling van het onderhavige onderzoek niet passend is bij het middel pseudo-koop. Ook de wijze waarop de pseudo-koop vervolgens is gerealiseerd komt in strijd met de toepassingsmogelijkheden van dit bijzonder opsporingsmiddel. Er is derhalve sprake van een schending van strafvorderlijke voorschriften in aanzienlijke mate.
Een en ander brengt mee dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim tijdens het voorbereidend onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat dit vormverzuim consequenties dient te hebben. De bijzondere opsporingsbevoegdheden maken in aanzienlijke mate inbreuk op elementaire rechten van (mogelijke) verdachten, zodat de regels rondom deze opsporingsbevoegdheden strikt dienen te worden nageleefd. Gelet op het feit dat een belangrijk strafvorderlijk voorschrift door de onrechtmatige bewijsgaring in aanzienlijke mate is geschonden, is de rechtbank van oordeel dat met toepassing van artikel 359a Sv het vormverzuim bewijsuitsluiting tot gevolg dient te hebben.
Ter terechtzitting is de vraag opgeworpen of, gelet op de aard en omvang van de vuurwerkverkopen vóór de pseudo-kopen en de omvang van de pseudoverkopen in 2008, wordt voldaan aan het zogenoemde “Tallon-criterium”. Gelet echter op het vorenstaande komt de rechtbank aan deze vraag niet meer toe.
Verdachte is blijkens zijn eigen verklaringen, de verklaringen van zijn echtgenote en van medeverdachte [medeverdachte] - afgezien van de pseudo-kopen aan “pseudoniem verbalisant]” - reeds gedurende een aantal jaren betrokken bij de verkoop van illegaal vuurwerk via [medeverdachte]. Verdachte trad samen met zijn echtgenote op als tussenpersoon bij de verkoop van illegaal vuurwerk waarbij onder andere aan [medeverdachte] werd geleverd.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat het, behoudens de strijkers, ging om het vuurwerk dat in de tenlastelegging onder de feiten 1. en 2. wordt genoemd en dat het niet voldeed aan de gestelde eisen. Daarnaast is er in de woning van verdachte en zijn partner verboden vuurwerk aangetroffen. De feiten 1. en 2. vallen derhalve in zoverre te bewijzen. Niet gezegd kan worden dat dit bewijs een rechtstreeks gevolg is van de onrechtmatig uitgevoerde pseudo-kopen.
Niet bewezen kan worden dat verdachte betrokken was bij de hennepkwekerijen aan de [adres 1] (dossier 3.8) en aan de [adres 2] (dossier 3.9). Evenmin kan bewezen worden dat verdachte betrokken was bij de export van hennep (dossier Pony).
Verdachte heeft erkend dat hij betrokken is geweest bij de hennepkwekerij aan de [adres 3] (dossier 3.7), terwijl ook [medeverdachte] en medeverdachte [andere medeverdachte] over zijn betrokkenheid verklaren.
Met betrekking tot de hennepkwekerij in 2005 en 2006 in een maisveld aan de [adres 4] is, in afwijking van de stelling van de raadsman van verdachte, wel voldoende wettig en ook overtuigend bewijs aanwezig. Niet alleen heeft verdachte hierover zelf spontaan verklaard, ook zijn echtgenote en de eigenaar van het perceel hebben hieromtrent een verklaring afgelegd. Ten aanzien van de hennepkwekerijen kan evenmin worden aangenomen dat het bewijs een rechtstreeks gevolg is van de onrechtmatig uitgevoerde pseudo-kopen.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1., 2. en 3. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. verdachte in de periode van 1 september 2004 tot en met 28 januari 2009 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen telkens opzettelijk een hoeveelheid consumentenvuurwerk, te weten één of meer Chinese rollen en/of één of meer flowerbeds en/of één of meer signaalraketten en/of één of meer stuks nitraat en/of één of meer vlinders en/of één of meer mortieren en/of één of meer vuurpijlen en/of één of meer noodseinmiddelen voorhanden heeft gehad en/of aan een of meer anderen ter beschikking heeft gesteld, ten aanzien waarvan telkens niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen en/of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, aangezien voornoemd vuurwerk telkens niet was voorzien van de voorgeschreven aanduidingen en/of een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan en/of voldeed dat vuurwerk voor wat betreft lading en/of aard en/of samenstelling en/of constructie en/of eigenschappen niet aan het gestelde in de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004;
2. verdachte in de periode van 1 september 2004 tot en met 28 januari 2009 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen telkens opzettelijk consumentenvuur-werk, te weten één of meer Chinese rollen en/of één of meer flowerbeds en/of één of meer signaalraketten en/of één of meer stuks nitraat en/of één of meer vlinders en/of één of meer mortieren telkens ter beschikking heeft gesteld aan één of meer particulieren;
3. verdachte in de jaren 2005 en 2006 en in de periode van 1 januari 2008 tot en met 28 januari 2009 (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.7), in de gemeente Hoogeveen telkens opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en vervoerd een hoeveelheid hennepplanten, zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De in de bewijsmiddelen opgenomen andere geschriften zijn uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1., 2. en 3. meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
onder 1.: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan,
strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten, meermalen gepleegd;
onder 2.: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan,
strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten, meermalen gepleegd;
onder 3.: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B van de Opiumwet, gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking, de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, de oriëntatiepunten voor de straftoemeting met betrekking tot het onder 3. bewezen verklaarde feit en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 21 augustus 2009, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verdachte is vanuit de gedachte om meer te kunnen verdienen, betrokken geraakt bij de illegale handel in vuurwerk van zijn zwager. Dit heeft gedurende meerdere jaren plaatsgehad. Het verdiende geld werd besteed aan extra aankopen en luxe vakanties.
Daarnaast is verdachte betrokken geweest bij de exploitatie van een tweetal hennep-kwekerijen.
Ter terechtzitting bracht de raadsman van verdachte een brief van de werkgever van verdachte in het geding, waaruit blijkt dat verdachte, die door zijn voorarrest op 2 en 3 december 2008 en van 19 januari tot en met 5 februari 2009 ongeoorloofd van zijn werk moest verzuimen, rekening moet houden met consequenties voor zijn dienstverband indien hij wederom ongeoorloofd zal moeten verzuimen in verband met de onderhavige strafzaak.
De rechtbank zal, alles in aanmerking nemend, volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en een taakstraf van na te noemen aantal uren. Deze straf wijkt aanmerkelijk af van de eis van de officier van justitie omdat onder meer de rechtbank de resultaten van de pseudo-kopen niet meeweegt bij het bepalen van de straf.
Motivering met betrekking tot de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van een geldbedrag van
€ 3.520,70 dat onder verdachte in beslag is genomen.
Verdachte heeft aangegeven dat hij dit geldbedrag heeft verdiend met de verkoop van hamburgers.
De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte dit geld geheel of grotendeels door middel van de gepleegde strafbare feiten heeft verkregen. Daarom zal de rechtbank gelasten dat het geld aan verdachte wordt teruggegeven.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 2.1.3 en 2.3.2 van het Vuurwerkbesluit.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1., 2. en 3. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1., 2. en 3. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
* gevangenisstraf voor de duur van twee maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en
* een taakstraf bestaande uit 180 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van negentig dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoer-gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren arbeid per dag voor de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van het navolgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag van € 3.520,70.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, en mr. B.I. Klaassens en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 oktober 2009.