RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 14 juli 2009
[eiser], wonende te Stein, eiser,
Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2008 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren tegen het besluit van 11 september 2008 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende de afwijzing van het verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB).
Namens eiser is bij brief van 28 november 2008 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 23 januari 2009 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 21 april 2009, alwaar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. W.H. Janssen.
Voor verweerder zijn verschenen A.M. Wilkens en E. Bos.
Feiten en omstandigheden
Op 2 augustus 2008 is namens eiser bij verweerder een verzoek ingediend om informatie op grond van de WOB.
Bij brief van 8 september 2008 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering een besluit te nemen.
Bij besluit van 11 september 2008 heeft verweerder medegedeeld dat niet kan worden voldaan aan het verzoek van eiser.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij brief van 21 september 2008. Eiser heeft zijn bezwaren niet mondeling toegelicht voor de Commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe (Commissie).
Bij brief van 10 november 2008 heeft de Commissie geadviseerd om het bezwaarschrift gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk te verklaren en het bezwaarschrift gericht tegen de weigering van het verzoek om informatie ongegrond te verklaren.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig het advies van de Commissie besloten.
Standpunten partijen
Eiser geeft aan dat het verzoek nu specifiek ziet op informatie over het plichtsverzuim van ambtenaren werkzaam bij de provincie Drenthe over de periode 2005 tot en met 2008 en de eventuele tuchtrechtelijke reactie van het College daarop en bijbehorende besluiten. Eiser meent dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd deze informatie te verstrekken. Dit betreft informatie over een bestuurlijke aangelegenheid dat ingevolge de WOB openbaar dient te worden gemaakt, tenzij daarvan op grond van de in artikelen 10 en 11 van de WOB opgenomen weigeringsgronden of beperkingen dient te worden afgezien. Op een dergelijke weigeringsgrond of beperking heeft verweerder zich niet beroepen. Naar de mening van eiser voorziet voorts de WOB niet in de mogelijkheid om de openbaarmaking van informatie te weigeren op de enkele grond dat het voldoen aan het verzoek veel werk met zich meebrengt. Eiser verwijst in dit kader naar jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser meent dat verweerder de gevraagde informatie niet hoeft te vergaren nu de betreffende informatie en besluiten zich in de personeelsdossiers bevinden en verweerder er direct beschikking over heeft.
Verweerder heeft in het verweerschrift zijn standpunt gehandhaafd.
Toepasselijke regelgeving
Artikel 3 van de WOB luidt:
“1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
4. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.”
Artikel 7 van de WOB luidt:
“1. Het bestuursorgaan verstrekt de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
2. Het bestuursorgaan verstrekt de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
3. Indien het verzoek betrekking heeft op milieu-informatie als bedoeld in artikel 19.1a, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer, verstrekt het bestuursorgaan, zo nodig, en indien deze informatie voorhanden is, tevens informatie over de methoden die zijn gebruikt bij het samenstellen van eerstbedoelde informatie.”
De rechtbank dient allereerst te bezien of eiser kan worden ontvangen in zijn beroep. Verweerder heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid aangevoerd dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu het adres van eiser niet in het beroepschrift is genoemd. De rechtbank stelt vast dat bij het beroepschrift de adresgegevens van eiser zijn gevoegd, zodat hierover geen onduidelijkheid bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van strijd met artikel 6:5, eerste lid, aanhef onder a, van de Awb en kan eiser ontvangen worden in zijn beroep.
De rechtbank dient voorts de vraag te beantwoorden of verweerder terecht en op juiste gronden heeft geweigerd de gevraagde gegevens te verstrekken.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WOB kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot het bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Eiser heeft verweerder bij brief van 2 augustus 2008 verzocht om de volgende informatie te verstrekken: gegevens over het aantal ambtenaren dat binnen de provinciale organisatie op 1 januari 2008- al dan niet in deeltijd- werkzaam was. Graag zou eiser deze informatie uitgespitst zien naar salarisschaal. Om te voorkomen dat de gegevens kunnen leiden tot identificatie van individuele personen volstaat om het aantal medewerkers in de schalen 1 tot en met 4, 5 tot en met 7, 8 tot en met 9, 10 tot en met 12 en hoger aan te geven.
Daarnaast is verzocht aan te geven hoe vaak binnen het ambtelijk apparaat- uitgespitst naar de jaren 2005, 2006 en 2007- plichtsverzuim is vastgesteld; plichtsverzuim dat heeft geleid tot een disciplinaire straf of maatregel. Vervolgens dient te worden aangeven volgens welke salarisgroep de betrokken ambtenaar werd bezoldigd. Tevens wenst eiser zo concreet mogelijk informatie over de aard van het plichtsverzuim (in de vorm van geanonimiseerde besluiten). Verwijzingen naar het artikel Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling provincies dat aangeeft waaruit het plichtsverzuim bestaat voldoet niet, omdat dit een open norm is. En tot slot de disciplinaire straf of maatregel die is opgelegd. Voor zijn onderzoek is het vereist dat eiser het plichtsverzuim, de aard daarvan en de sanctie kan linken aan de meergenoemde salarisgroep.
Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek om informatie een verzoek is als bedoeld in artikel 3 van de WOB en dit verzoek ziet op informatie over een bestuurlijke aangelegenheid.
Verweerder heeft het verzoek van eiser –kort samengevat- afgewezen nu hij niet over een overzicht van de door eiser gevraagde gegevens beschikt ten aanzien van plichtsverzuim uitgesplitst naar salarisschaal en jaren. Verweerder stelt op grond van de WOB enkel documenten te hoeven verstrekken die hij onder zich heeft. Uit de WOB volgt echter niet de verplichting tot het vergaren van informatie.
Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in de uitspraak van 20 juni 2007, 200607848/1 is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen registratie is bijgehouden van het aantal plichtsverzuimzaken. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen grond te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van verweerder dat geen specifieke schriftelijke of elektronische registratie wordt bijgehouden van hoe vaak binnen het ambtelijk apparaat- uitgespitst naar de jaren 2005, 2006 en 2007- plichtsverzuim is vastgesteld; plichtsverzuim dat heeft geleid tot een disciplinaire straf of maatregel. Evenmin is derhalve geregistreerd volgens welke salarisgroep de betrokken ambtenaar werd bezoldigd en de aard van het plichtsverzuim. Derhalve is het aan eiser om aannemelijk te maken dat het opgevraagde overzicht wel onder verweerder berust.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aannemelijke gemaakt dat een overzicht zoals door eiser wordt bedoeld daadwerkelijk bestaat onder verwijzing naar een postregistratiesysteem.
Ter zitting is namens eiser aangegeven dat gelet op recente ontwikkelingen het verzoek zich thans nog enkel beperkt tot het openbaar maken van (geanonimiseerde) besluiten genomen ten aanzien van geconstateerd plichtsverzuim met betrekking tot de periode 2005 tot en met 2008, zoals eiser eveneens bij brief van 2 augustus 2008 heeft verzocht. Niet langer wordt door eiser verzocht om het eerder genoemde overzicht.
Verweerder stelt echter evenmin een dergelijk verzoek te kunnen honoreren. De gevraagde besluiten bevinden zich louter in de personeelsdossiers en verweerder beschikt niet over een lijst van de betreffende besluiten. Er wordt namelijk geen registratie bijgehouden van de gevallen van plichtsverzuim. Het verzoek zou derhalve met zich meebrengen dat alle personeelsdossiers onderzocht zouden moeten worden. Verweerder meent dat de gevraagde gegevens niet dan met grote inspanning uit de personeelsadministratie kunnen worden afgeleid en de WOB niet voorziet in een dergelijke vergaringsplicht.
De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder aldus dat niet wordt betwist dat de betreffende besluiten aangemerkt dienen te worden als documenten in de zin van artikel 3 van de WOB, en verweerder deze documenten onder zich heeft. Om het verzoek te honoreren dienen echter alle personeelsdossiers te worden doorgelicht om te bezien of een dergelijk besluit ten aanzien van de betreffende ambtenaar is genomen. Verweerder meent dat een dergelijke inspanning niet verwacht kan worden van verweerder gelet op het aantal dossiers waarop het verzoek betrekking kan hebben, circa 600.
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de WOB dient informatie over bestuurlijke aangelegenheden openbaar te worden gemaakt, tenzij daarvan op grond van de in artikel 10 en 11 van de WOB opgenomen weigeringsgronden of beperkingen dient te of kan worden afgezien. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat verweerder met betrekking tot de openbaarmaking van de betreffende besluiten aannemelijk zal moeten maken dat zich een uitzonderingsgrond of beperking als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de WOB voordoet nu verweerder niet betwist over deze besluiten te beschikken. Daarin is verweerder in het onderhavige geval niet geslaagd; volstaan is met een beroep op de onevenredige werklast, maar de WOB voorziet niet in de mogelijkheid om de openbaarmaking van informatie te weigeren op de enkele grond dat voldoen aan het verzoek veel werk met zich brengt gelet op de wijze waarop verweerder zijn administratie heeft ingericht.
Gelet op het vorenoverwogene verklaart de rechtbank het beroep gegrond en komt het besluit voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder op grond van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten in verband met het Besluit proceskosten bestuursrecht zullen worden begroot op € 644,- , (als kosten van rechtsbijstand voor het indienen van een beroepschrift en het bijwonen van een zitting).
Tevens zal verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 145,- dienen te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiser dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, zijnde € 644,- en bepaalt dat Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe deze kosten, alsmede het door eiser gestorte griffierecht ten bedrage van € 145,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Läkamp, rechter, bijgestaan door mr. H.E. Melissen, griffier.
mr. H.E. Melissen mr. E. Läkamp
In het openbaar uitgesproken op 14 juli 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.