ECLI:NL:RBASS:2009:BI9636

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
18 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1068
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Baatbelasting en gelijkheidsbeginsel in de gemeente Tynaarlo

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 18 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van een opgelegde baatbelasting aan eiser voor het jaar 2005. De heffingsambtenaar van de gemeente Tynaarlo had aan eiser een aanslag baatbelasting opgelegd, welke aanslag door eiser werd betwist. Eiser stelde dat de aanslag in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat hij vond dat de vergelijking met andere objecten buiten het gebate gebied niet terecht was. De rechtbank oordeelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde, omdat de bestreden aanslag de mate en omvang van het Bekostigingsbesluit niet oversteeg en eiser niet zwaarder in de omslag werd betrokken dan andere gebate onroerende zaken.

Het procesverloop begon met de oplegging van de aanslag door de gemeente, gevolgd door een uitspraak op bezwaar waarin de aanslag werd gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna een zitting plaatsvond. Tijdens deze zitting werd het onderzoek gesloten, maar heropend om eiser de gelegenheid te geven zijn beroep nader te onderbouwen. Na de indiening van aanvullende stukken door beide partijen, hebben zij toestemming gegeven voor een uitspraak zonder nadere mondelinge behandeling.

De rechtbank concludeerde dat de aanslag terecht was opgelegd en dat er geen sprake was van een schending van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank merkte op dat de gemeentelijke wetgever de vrijheid heeft om te beslissen over de heffing van baatbelasting en dat de rechter niet de innerlijke billijkheid van de verordening kan beoordelen, tenzij er sprake is van willekeur of onredelijke belastingheffing. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf partijen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummer: AWB 07/1068
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juni 2009 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde [gemachtigde],
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tynaarlo,
verweerder,
gemachtigde mr. [gemachtigde].
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) baatbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 maart 2007 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 7 mei 2007, ontvangen bij de rechtbank op 9 mei 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, met toestemming van partijen, plaatsgevonden op 26 november 2008 te Leeuwarden. Partijen zijn daar bij hun gemachtigden verschenen.
Het onderzoek, dat bij het einde van de evenbedoelde zitting is gesloten, is heropend om eiser in de gelegenheid te stellen zijn beroep nader te onderbouwen. Na ontvangst van eisers reactie heeft verweerder daarop gereageerd. Vervolgens heeft eiser daarop nog een (laatste) reactie gegeven.
Partijen hebben toestemming aan de rechtbank verleend zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te mogen doen.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 Eiser was op 1 juli 2004 eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat te B] in de gemeente Tynaarlo (de onroerende zaak).
1.2 De onroerende zaak is gelegen binnen het exploitatiegebied, zoals dat is aangeduid op de kaart bij het Bekostigingsbesluit aanleg riolering buitengebied cluster 52 (Bekostigingsbesluit, bijlage 4 verweerschrift) en de kaart bij de Verordening baatbelasting cluster 52 (Verordening, bijlage 5 verweerschrift). Dit exploitatiegebied is begrensd tot een gedeelte van de [a-straat] met eisers woning en een gedeelte van de [c-straat] met inbegrip van de daaraan op nummer 9 gelegen woning. In dit exploitatiegebied heeft de gemeente vanaf begin 2003 riolering doen aanleggen. De aanleg heeft plaatsgevonden vanaf punt "C" zoals aangeduid op de luchtfoto bij eisers pleitnota. De ten behoeve van eisers perceel gemaakte kosten zijn aanzienlijk hoger geweest dan die voor het andere perceel. Eisers perceel is in de eerste helft van 2003 aangesloten op die riolering.
1.3 In het Bekostigingsbesluit is aangegeven dat de kosten voor de riolering in cluster 52 worden geraamd op € 31.685,47. Deze kosten zullen voor 100 procent worden omgeslagen over de genothebbenden van de gebate onroerende zaken.
Geschil
2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag terecht is opgelegd. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend, verweerder bevestigend. Niet in geschil is dat eisers perceel is gebaat bij de getroffen voorziening.
2.2 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot nihil.
2.3 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
2.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
3.1 Krachtens artikel 2 van de Verordening wordt onder de naam "baatbelasting riolering [c-straat] en [a-straat] te [B]" in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven van de onroerende zaken gelegen in de gemeente Tynaarlo binnen de omlijning op de bij de Verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 januari 2003 zijn gebaat door de aanleg van riolering.
Krachtens de artikelen 4 en 5 van de Verordening, in onderlinge samenhang gelezen, bedraagt de belasting per onroerende zaak € 1.500.
Krachtens artikel 11 van de Verordening is de datum van ingang van de heffing 1 juli 2004.
3.2 Voor de behandeling van eisers stelling dat met de geheven baatbelasting het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden, overweegt de rechtbank dat het de gemeentelijke wetgever vrijstaat om voor elk voorkomend geval te beslissen of ter zake van de bekostiging van daarvoor in aanmerking komende voorzieningen al dan niet baatbelasting wordt geheven. Gelet op het bepaalde in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen is het niet aan de rechter om de innerlijke billijkheid van de Verordening te beoordelen. Dit lijdt slechts uitzondering indien sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing, van een verboden discriminatie dan wel van een schending van enige andere rechtsregel. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting ervan door verweerder, biedt geen van eisers stellingen naar het oordeel van de rechtbank grond voor het oordeel dat zich hier een dergelijke uitzonderingssituatie voordoet. Voorts kunnen bij de beoordeling van het gelijkheidsbeginsel slechts die gevallen in aanmerking worden genomen die zich rechtens en feitelijk in een gelijke positie bevinden. Dit betekent dat slechts gevallen gelegen binnen het exploitatiegebied van cluster 52, zijnde eisers perceel en het perceel aan de [c-straat] 9, in de beoordeling kunnen worden betrokken. De rechtbank merkt op dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel zich niet uitstrekt tot het laatstgenoemde perceel, zodat het op grond van het voorgaande niet kan slagen. De rechtbank komt tot de slotsom dat eisers stellingen over de schending van het gelijkheidsbeginsel verworpen moeten worden.
3.3 Voor de behandeling van eisers stelling dat binnen cluster 52 geen sprake is van homogeniteit, omdat de inspanning en kosten voor het aansluiten van zijn perceel in vergelijking met die voor het andere perceel binnen cluster 52 aanzienlijk hoger zijn, overweegt de rechtbank het volgende. In het Bekostigingsbesluit is opgenomen dat de geraamde kosten van € 31.685,47 voor 100 procent zullen worden omgeslagen over de genothebbenden van de gebate onroerende zaken, hetgeen naar vaststaat twee percelen betreft. Uit de artikelen 2 en 5 van de Verordening, in onderlinge samenhang gelezen, volgt dat de gemeenteraad van Tynaarlo de omslag per onroerende zaak heeft vastgesteld op (eenmalig) € 1.500, welk bedrag overeenkomt met de bestreden aanslag. Verder staat vast dat de kosten verbonden aan de ten behoeve van eisers perceel getroffen voorzien aanzienlijk hoger zijn geweest dan de kosten verbonden aan de aansluiting van de [c-straat] 9. Het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, is grond voor het oordeel dat de bestreden aanslag de mate en omvang van het Bekostingingbesluit niet overtreft, terwijl, wat er overigens ook zij van de homogeniteit binnen cluster 52, eiser ten opzichte van het andere gebate perceel evenmin zwaarder in de omslag wordt betrokken. Derhalve snijdt eisers stelling geen hout.
3.4 Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet verweerder binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift daarop uitspraak doen. Eiser stelt terecht dat verweerder deze bepaling niet heeft nageleefd, nu gesteld noch aannemelijk is gemaakt dat sprake is geweest van verdaging als bedoeld in het tweede lid van dit artikel. De rechtbank wijst erop dat de wetgever evenwel geen sancties heeft verbonden aan een schending van het hier bedoelde artikellid. Verder bestaat geen steun in het recht voor de gevolgen die eiser aan deze termijnoverschrijding verbonden wil zien. De rechtbank kan het beroep wegens deze schending derhalve niet gegrond verklaren.
3.5 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.W. Keuning, mr. F.J.H.L. Makkinga en mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. van der Leij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2009.
w.g. K. van der Leij w.g. J.W. Keuning
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.