RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830252-08
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 06 januari 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 23 december 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door M.H. Wormmeester, advocaat te Emmen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
zij op of omstreeks 28 september 2008, te Hoogeveen, althans in de gemeente Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
zij op of omstreeks 28 september 2008, te Hoogeveen, althans in de gemeente Hoogeveen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (steekwond(en) in rug en/of arm) heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of de/een arm, althans in het lichaam, te steken;
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
zij op of omstreeks 28 september 2008, te Hoogeveen, althans in de gemeente Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of de/een arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
Op grond van de voorhanden bewijsmiddelen alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het navolgende vast.
[slachtoffer] (hierna verder: “slachtoffer”) heeft sinds ongeveer 3 maanden een relatie met verdachte. Op 27 september 2008 vierden zij de verjaardag van de dochter van verdachte bij verdachte thuis. Tijdens het feest dronk slachtoffer zo’n 15 biertjes. Na afloop van het feest ontstond tussen verdachte en slachtoffer een woordenwisseling over het MSN-gedrag van verdachte. Slachtoffer beschuldigde verdachte ervan dat ze naar andere mannen keek en zou vreemdgaan. Verdachte werd boos en liep naar boven. Zij hield haar GSM bij zich. Even later kwam zij weer naar beneden. Zij pakte in de keuken een vleesmes/steakmes, ongeveer 30 cm groot, van het aanrecht en ging weer naar boven. Zij legde dit mes onder haar matras en ging op de matras liggen.
Slachtoffer kwam naar verdachte toe en vroeg haar waarom ze haar GSM niet opnam. Hij had haar gebeld om te zeggen dat hij nog wilde praten. Slachtoffer begon naar de GSM te zoeken. Toen slachtoffer onder de matras voelde, trof hij het mes aan. Slachtoffer pakte het mes. Slachtoffer vroeg verdachte of het mes voor hem bedoeld was. Zij antwoordde met: “misschien wel” of “als het moet wel”. Daarna gaf hij haar het mes, met het handvat naar haar toe en zette dit op zijn borst. Slachtoffer vroeg: “wou je steken? Steek dan” of woorden van gelijke strekking. Hij herhaalde dit meermalen. Slachtoffer zat op dat moment op zijn knieën voor de matras.
Er ontstond een worsteling tussen verdachte en slachtoffer. Verdachte raakte slachtoffer met het mes in de rug (rechts onder de schouder in de ribben). Verdachte raakte slachtoffer ook in zijn elleboog en aan de binnenkant van zijn elleboog.
Slachtoffer stond op en rende de slaapkamer uit. Hij trok de deur dicht en riep de dochter van verdachte. Verdachte probeerde de deur open te krijgen. Toen dit niet lukte, stak zij uit woede het mes tweemaal door de deur heen. Het handvat van het mes brak af. Slachtoffer is vervolgens de deur uit gevlucht. Een vriend van slachtoffer heeft hem naar het ziekenhuis gebracht.
Beoordeling van de tenlastelegging
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij slachtoffer niet met opzet met het mes heeft gestoken. Zij zou slachtoffer hebben geraakt tijdens een worsteling die tussen haar en slachtoffer ontstond. Tijdens haar verhoren bij de politie zou verdachte nooit hebben gezegd dat ze slachtoffer heeft ‘gestoken’ met het mes. Het woord ‘steken’ zou niet in haar vocabulaire voorkomen.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig en overweegt hiertoe als volgt.
Bij de politie heeft verdachte zeer gedetailleerd over de toedracht van het gebeuren verklaard. Zij heeft hiertoe meermalen het woord ‘steken’ in de mond genomen of de gebeurtenissen op zodanige wijze beschreven, dat hier genoegzaam uit blijkt dat hiermee steken met het mes bedoeld wordt. Zo verklaart zij: “[…] op een gegeven moment sloegen de stoppen bij mij door. Ik lag eerst en ben recht op gaan zitten. Ik hield het mes naar achteren bij hem weg. Het liep uit op een stoeipartij, hij wilde het mes uit mijn hand halen, maar het was gewoon zwart voor de ogen. Ik heb hem nooit aan gekund, maar nu wel. Ik heb het mes los kunnen krijgen door de worsteling en toen was het phe.. naar mijn weten raakte ik hem op de rug, bovenaan.”.
Later in het verhoor verklaart zij: “Ik heb toen het mes door de deur heen gestoken uit woede.” en: “De tweede keer dat hij het mes in mijn handen drukte, begon het mij te kriebelen. Ik vond dat hij op moest houden. Ik heb toen mijn hand losgemaakt van zijn hand en hield mijn rechterhand naar achteren. Ik ben toen dus rechtop gaan zitten. Ik was toen pist-off, dan moeten ze mij met rust laten. […] Ik hield het mes in mijn rechterhand, boven mijn schouder. [slactoffer] probeerde toen dat mes te pakken en ik probeerde dat te voorkomen. […] Ik had het mes toen goed in de hand en hij lag iets wat bovenop mij en toen kon ik uithalen. Ik denk dat ik hem op de rug of schouder heb geraakt. […] Ik weet wel dat ik genoeg kracht had om het mes uit de handen te halen.”.
De hiervoor weergegeven, zeer gedetailleerde, verklaringen van verdachte bij de politie, die verdachte direct na haar aanhouding heeft afgelegd, verschillen dus aanzienlijk van de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting wordt bovendien niet ondersteund door de aangifte van slachtoffer. Deze verklaart doorlopend dat verdachte hem met het mes stak en steekbewegingen maakte. Zo verklaart slachtoffer: “Ze maakte een steekbeweging naar mij toe”. En: “Ik zag dat ze wederom een beweging met het mes maakte. Volgens mij weer een bovenhandse hakbeweging. Ik weet dit niet zeker. De richting was in ieder geval richting mijn borst. Ik weerde af, waardoor ik niet in mijn borst werd geraakt. Wel raakte ze mijn elleboog en binnenkant van de elleboog. Dit gebeurde in twee afzonderlijke steekbewegingen. Ze bleef met het mes hakken. Ze hakte met heel veel kracht met het mes.”
Op grond van de hierboven weergegeven vaststaande feiten, zoals afgeleid uit de verklaringen van verdachte en slachtoffer alsmede uit de medische informatie en de foto’s, en op grond van de overwegingen ten aanzien van de verklaringen van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag, zoals tenlastegelegd.
Verdachte heeft een vleesmes mee naar boven genomen, terwijl de sfeer al gespannen was. Verdachte heeft dit mes, zo verklaart zij zelf, bewust meegenomen, namelijk uit voorzorg (voor het geval de situatie uit de hand zou lopen). Door slachtoffer in blinde woede met het vleesmes te steken in de rug, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij hiermee vitale delen zou raken en slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden. De rechtbank acht de kans groot dat wanneer slachtoffer de messteken niet zou hebben afgeweerd met zijn rechterarm (als gevolg waarvan hij diepe steekwonden in zijn arm opliep), verdachte hem met kracht in de borst zou hebben gestoken en hij hieraan zou zijn overleden. Verdachte verklaart dat zij woedend was en dat ze door die woede zo sterk was, dat ze slachtoffer met gemak aankon.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 28 september 2008, te Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in diens rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 09 december 2008, opgemaakt door dr. F. Luteijn. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
“[…] [B]etrokkene heeft geen ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens en dit was ook zo ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde […]”.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend.
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte -verkort en zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd:
Cliënte heeft gehandeld uit psychische overmacht. Zij zag geen andere uitweg en voelde zich in het nauw gedreven. Daarnaast was cliënte korte tijd voor het gebeuren gestopt met het slikken van antidepressiva, hetgeen zijn weerslag heeft gehad op haar gemoedstoestand. Slachtoffer is bovendien medeschuldig aan het gebeurde.
De rechtbank verwerpt bovenstaand verweer van verdachte en overweegt hiertoe als volgt. Dat sprake was van psychische overmacht of dat verdachte ten tijde van het gebeuren verminderd toerekeningsvatbaar was, vindt geen steun in bovengenoemd psychologisch rapport. Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte het vleesmes welbewust mee naar boven heeft genomen. Immers, verdachte was al boven en is teruggekomen naar beneden om het mes op te halen. Verdachte heeft verklaard dat zij dit ‘uit voorzorg’ deed, voor het geval de situatie uit de hand zou lopen.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, met de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte en met de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 08 december 2008 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank houdt tevens rekening met de eis van de officier van justitie. De officier van justitie heeft het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen geacht en heeft gevorderd:
- oplegging van een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht (inhoudende deelname aan ambulante hulpverlening door GGZ).
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het pleidooi van de raadsvrouw van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging slachtoffer van het leven te beroven. Een dergelijk geweldsdelict vormt een grove inbreuk op de rechtsorde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zeer gewelddadig heeft gehandeld, door slachtoffer meermalen met een mes te steken. Het is daar bovendien niet bij gebleven; verdachte heeft vervolgens in blinde woede op de slaapkamerdeur ingehakt, zodanig dat het mes hierdoor afbrak. De rechtbank acht het aannemelijk dat wanneer slachtoffer de messteken niet zou hebben afgeweerd met zijn rechterarm (als gevolg waarvan hij diepe steekwonden in zijn arm opliep), verdachte slachtoffer met kracht in de borst zou hebben gestoken en slachtoffer hieraan zou zijn overleden. Dat slachtoffer niet ernstiger gewond is geraakt en, als gevolg daarvan, is overleden, is een gelukkige omstandigheid.
Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat het strafbare gedrag van verdachte niet los gezien kan worden van de context waarin dit heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft verklaard dat zij zich gekleineerd voelde door slachtoffer. Slachtoffer zou bovenmatig jaloers zijn en haar er voortdurend van beschuldigen dat zij vreemdgaat. Ook op de avond waarop het strafbare feit plaatsvond, begon slachtoffer hierover ruzie te maken met verdachte. Uit de bewijsmiddelen blijkt genoegzaam dat slachtoffer verdachte meermalen heeft uitgedaagd hem te steken met het mes. Hij heeft hiertoe het mes aan verdachte gegeven, het mes tegen zijn borst gezet met de hand van verdachte er omheen en herhaaldelijk gezegd of geroepen dat zij hem moest steken.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier is gevorderd op zijn plaats is.
Verzoek officier van justitie tot onmiddellijke gevangenneming
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht de onmiddellijke gevangenneming van verdachte te bevelen.
De rechtbank wijst dit verzoek af, aangezien de officier van justitie niet heeft onderbouwd waarom zij de onmiddellijke gevangenneming noodzakelijk acht. De rechtbank is bovendien van oordeel dat er, gelet op de persoon van verdachte, geen reden is voor toewijzing van het verzoek. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte zich aan tenuitvoerlegging van onderhavig vonnis zal onttrekken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
* gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan een gedeelte groot 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, en mr. J.G. de Bock en mr. A.M.E. van der Sluijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. de Greef, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 06 januari 2009, zijnde mr. J.G. de Bock en mr. A.M.E. van der Sluijs buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.