ECLI:NL:RBASS:2008:BH7644

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
64953 - HA ZA 07-809
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar in herinrichtingsplan Oost-Groningen en Gronings-Drentse Veenkoloniën

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 15 oktober 2008 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaar dat was ingediend door reclamant tegen het plan van toedeling, opgesteld door de herinrichtingscommissie in het kader van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën. Reclamant had bezwaar gemaakt tegen de toewijzing van grond voor een schouwpad aan het Waterschap, waarbij hij stelde dat de gemaakte afspraken tijdens de zitting van de rechter-commissaris niet waren nagekomen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheidsvraag ontkennend beantwoord, met de overweging dat het bezwaar enkel tegen het herinrichtingsplan gemaakt had kunnen worden en niet tegen de toewijzing in het kader van het inventarisatieplan. De rechtbank oordeelde dat de commissie gebonden is aan de toewijzing en dat reclamant niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie die deze conclusie ondersteunt, en verklaarde reclamant als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 64953 / HA ZA 07-809
Vonnis van 15 oktober 2008
in de zaak van
[RECLAMANT],
wonende te [woonplaats],
reclamant,
tegen
DE GEZAMENLIJKE RECHTHEBBENDEN IN DE HERINRICHTING
OOST-GRONINGEN EN DE GRONINGS-DRENTSE VEENKOLONIËN,
Blok Emmen-Zuid,
verweerders.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Reclamant heeft bezwaar gemaakt tegen het krachtens de Herinrichtingswet
Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën(verder aan te duiden als de Wet) door de herinrichtingscommissie (verder aan te duiden als de commissie) opgemaakte plan van toedeling.
1.2. Overeenkomstig de Wet hebben achtereenvolgens de commissie en de
rechter- commissaris getracht overeenstemming te bereiken. De rechter-commissaris heeft op 24 oktober 2008 een zitting gehouden. Vervolgens is reclamant naar de terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank verwezen.
1.3. De behandeling ter terechtzitting van deze rechtbank heeft plaatsgevonden op
13 april 2007. Gehoord is reclamant, de belanghebbende het Waterschap Velt en Vecht, vertegenwoordigd door H. Brink, mr. E. Sportel, vertegenwoordiger van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de overige in artike189, lid 1, van de Wet genoemde personen.
2. Het bezwaar
Reclamant heeft bezwaar tegen het plan van toedeling ten aanzien van kavel [nummer] voor wat betreft het niet toedelen van de grond ten behoeve van een schouwpad.
3. Het standpunt van reclamant
Reclamant stelt allereerst dat de tijdens de terechtzitting van de rechter-commissaris gemaakte afspraken niet zijn nagekomen. Het Waterschap is niet met een bredere tractor gekomen om te bezien of de thans beschikbare breedte voldoende zou zijn voor het uitvoeren van de onderhoudswerkzaamheden. Overleg is er niet geweest.
Het Waterschap wenst nu een halve meter van reclamants tuin. Reclamant heeft er bezwaar tegen dat een totale breedte van 3 meter naar het Waterschap gaat. Hij is bereid zelf de sloot te onderhouden. Indien achter een dam wordt aangelegd is dat mogelijk. Het onderhoud zal door een loonbedrijf worden uitgevoerd. Toedeling aan het Waterschap betekent voorts dat een door hem aangelegde wal in de tuin versmald moet worden en dat geeft geen mooi uitzicht
Reclamant wil geen grond afstaan omdat er een andere oplossing mogelijk.
4. Het standpunt van het Waterschap
Het Waterschap stelt dat de onderhoudswerkzaamheden vanwege de
Arbo-wetgeving niet uitgevoerd kunnen worden met een kleinere tractor. Bovendien moet er dan een andere tractor komen voor het stuk waar geen schouwpad van 3 meter ligt. Het Waterschap houdt dan ook vast aan een breedte van 3 meter. Het Waterschap wil geen duiker aanleggen omdat dat een precedentwerking zal hebben en zal leiden tot meerdere verzoeken. Ook is het Waterschap geen voorstander van onderhoud in eigen beheer door reclamant. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de waterhuishouding en wil zelf het onderhoud uitvoeren. Het Waterschap is bereid genoegen te nemen met 50 cm breedte van de wal afgerekend, en dan een beschoeiing aan te brengen.
5. Het standpunt van de commissie
5.1. De commissie heeft allereerst met betrekking tot de toewijzing van het schouwpad aan het Waterschap aangevoerd dat reclamant niet-ontvankelijk is in zijn beroep. De commissie geeft kort samengevat aan dat deze toewijzing voortvloeit uit het in 1992 door de provinciale staten van Drenthe vastgestelde herinrichtingsplan en de daarop gebaseerde inventarisatieplannen, waartegen reclamant in het kader van het plan van toedeling geen bezwaar en beroep meer kan instellen.
5.2. De commissie kan zich er mee verenigen dat het Waterschap een beschoeiing gaat aanbrengen.
6. De beoordeling
6.1. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of reclamant in zijn bezwaar met betrekking tot het niet toedelen van de door hem ingebrachte grond ten behoeve van het schouwpad kan worden ontvangen. Deze vraag wordt door de rechtbank ontkennend beantwoord waartoe zij als volgt overweegt.
6.2. Zoals de commissie heeft aangegeven, is de onderhavige herinrichting aangevangen onder de bepalingen van de Herinrichtingswet Oost Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën (de Wet). Op grond van het bepaalde in artikel 16 e.v. van de Wet is een herinrichtingsplan vastgesteld. Dit is gebeurd bij besluit van Provinciale Staten van Drenthe van 19 februari 1992. Voordat het herinrichtingsplan is vastgesteld, is een ontwerp daarvan ter inzage gelegd en is er voor een ieder gelegenheid geweest om bij provinciale staten bedenkingen daartegen naar voren te brengen. De ter inzage legging en de mogelijkheid om bedenkingen te uiten, is kenbaar gemaakt door publicaties in de staatscourant en twee regionale dagbladen.
Aan degenen die bedenkingen tegen het ontwerp hadden geuit, hebben Gedeputeerde Staten binnen dertig dagen na het besluit tot vaststelling van het herinrichtingsplan, het standpunt van Provinciale Staten daarover moeten meedelen. In de Wet is geen beroepsmogelijkheid voorzien.
6.3. Op basis van het herinrichtingsplan heeft de commissie een inventarisatieplan vastgesteld als bedoeld in artikel 72 van de Wet. Dat inventarisatieplan bestaat onder meer uit een kaart waarop zijn aangegeven de wegen, bermen en waterlopen in het deelgebied Emmen Zuid. Ten aanzien van de naastgelegen bermen en bermsloten is in dat inventarisatieplan opgenomen dat deze in het geheel tot de wegen behoren; ten aanzien van de aan de waterschappen toegewezen waterlopen is aangegeven, dat deze in de regel aan beide zijde een schouwpad pad hebben van 3 meter .
Aangezien het inventarisatieplan wordt genoemd op de zogenoemde negatieve lijst als bedoeld in artikel 8:5, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, te weten onder E sub 2, stond daartegen destijds voor de belanghebbende eigenaren geen bezwaar en beroep open.
6.4. Gedeputeerde Staten van Drenthe hebben vervolgens bij besluit van 31 mei 2005 een toewijzingsbesluit genomen waarbij het eigendom, het beheer en het onderhoud van de in het inventarisatieplan genoemde grond ten behoeve van het schouwpad is toegewezen aan het Waterschap. Tegen dit toewijzingsbesluit kon volgens artikel 78 van de Wet uitsluitend door het Waterschap bezwaar en beroep worden ingesteld; niet door de belanghebbende eigenaren.
6.5. Uit de artikelen 81 en 84 van de Wet volgt dat de aan het Waterschap toegewezen gronden weliswaar deel uitmaken van het plan van toedeling, maar dat reclamant tegen de toedeling van die toegewezen gronden geen bezwaar kan maken.
6.6. Hoewel de rechtbank met de reclamant van oordeel is dat bezien van uit het persoonlijk belang van degenen die destijds belanghebbende eigenaren waren het nodige op de procedure rond de vaststelling van het herinichtingsplan aan te merken valt, met name op het feit dat zij niet individueel op de hoogte dienen te worden gesteld van de ter inzage legging van het ontwerp herinrichtingsplan, de gevolgen die dit voor hen heeft of kan hebben en de (on-)mogelijkheden om daartegen -in rechte -op te komen, brengt laatstgenoemd artikel 84 van de Wet met zich mee dat de rechtbank reclamant in het kader van de onderhavige procedure niet-ontvankelijk moet verklaren in zijn bezwaar. De rechtbank verwijst in dit verband mede naar het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 1998, RvdW 128, de uitspraak van de raad van State van 23 oktober 2002, JB 2002,359 en de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 juli 1998, gepubliceerd in de Landinrichtingsjurisprudentie van het Kadaster.
6.7. De rechtbank gaat er van uit dat het Waterschap haar toezegging gestand zal doen dat zij bij het overblijvende deel van de houtwal een beschoeiing zal aanbrengen waardoor de tuin op deugdelijke wijze wordt afgescheiden van het schouwpad..
6.8. Reclamant zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten.
BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart reclamant niet-ontvankelijk in zijn bezwaar,
2. veroordeelt reclamant in de kosten van het geding tot op heden aan de wijze van verweerders begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Vinne, mr. H. Wolthuis en mr. M.E. van Rossum, bijgestaan door H. Takens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2008.