ECLI:NL:RBASS:2008:BH0545

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/650 GEMWT
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een last onder dwangsom aan niet-overtreders in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Aa en Hunze. De zaak betreft de oplegging van een last onder dwangsom aan eisers voor het verwijderen van illegaal aangebouwde veestallingen. De rechtbank oordeelt dat de last onder dwangsom niet aan eisers kon worden opgelegd, omdat zij niet de bouwers zijn van de betreffende constructies en dus niet als overtreders kunnen worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat het in artikel 40 van de Woningwet neergelegde verbod om te bouwen zonder vergunning zich uitsluitend richt tot de bouwer. Aangezien eisers de veestallingen niet hebben gebouwd, had verweerder geen grondslag om hen een last onder dwangsom op te leggen.

Het proces begon met een besluit van 26 juni 2007, waarin de bezwaren van eisers tegen een eerder besluit van 7 december 2004 gegrond werden verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat eisers twee lasten onder dwangsom opgelegd kregen, waaronder de sloop van de veestallingen. Tijdens de zitting op 8 april 2008 werd het standpunt van eisers, bijgestaan door hun advocaat, toegelicht. Verweerder, vertegenwoordigd door T. Bruining, handhaafde zijn standpunt dat eisers als eigenaren verantwoordelijk waren voor de illegale situatie.

De rechtbank oordeelt dat de brief van 17 juni 1997, waarin het gebruik van de veestal werd gewraakt, niet voldoende was om aan te tonen dat het gebruik in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt dit. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers. De rechtbank benadrukt dat nader onderzoek naar de mogelijke toepasselijkheid van het overgangsrecht had moeten plaatsvinden, wat niet is gebeurd.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de handhaving van bouw- en gebruiksvergunningen, vooral in situaties waar de huidige eigenaren niet de oorspronkelijke bouwers zijn. De rechtbank beveelt aan dat verweerder opnieuw beslist op het bezwaarschrift van eisers, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Kenmerk: 07/650 GEMWT
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 16 december 2008
in het geding tussen
[appellant]
en
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Aa en Hunze, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2007 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het besluit van 7 december 2004 gegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gewijzigd, inhoudende de oplegging van twee lasten onder dwangsom, zijnde de sloop van de veestallingen en beëindiging van het gebruik van de vergunde veestalling/schuilstal voor veehandel/stallen van voertuigen en (landbouw)machines.
Namens eisers is bij brief van 25 juli 2007 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 13 september 2007 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eisers heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 8 april 2008, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Y.J. Hullegie-Vletter.
Voor verweerder is verschenen T. Bruining.
Op 8 april 2008 is het onderzoek ter zitting geschorst, om partijen de gelegenheid te bieden om in gesprek te gaan over een mogelijke oplossing van het geschil. Nu partijen niet tot een oplossing van het geschil zijn gekomen, heeft er op 4 december 2008 een nadere behandeling van het beroep plaatsgevonden. Eiseres is ter zitting in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.J.G.G. Sluyter.
II. Motivering
Feiten en omstandigheden
Op het perceel van eisers aan de Nije Dijk te Annen is een veestal gebouwd. Bij brief van 6 april 2000 zijn eisers met betrekking tot deze veestal aangeschreven. Verweerder meent dat eisers zonder de daarvoor benodigde bouwvergunning een reeds bestaande schuilgelegenheid voor vee hebben uitgebreid. Verweerder is voornemens op te treden tegen de ontstane illegale situatie. Eisers worden echter alvorens hier toe over te gaan in de gelegenheid gesteld om hun standpunt in deze kenbaar te maken.
Bij brief van 14 januari 2004 is eisers medegedeeld dat zij zonder de daarvoor benodigde bouwvergunning een reeds bestaande schuilgelegenheid voor vee hebben uitgebreid. Verweerder is voornemens op te treden tegen de ontstane illegale situatie. Eisers worden echter alvorens hier toe over te gaan in de gelegenheid gesteld om hun standpunt in deze kenbaar te maken tijdens een hoorzitting op 4 februari 2004.
Bij brief van 24 februari 2004 heeft verweerder aangekondigd voornemens te zijn om een last onder dwangsom op te leggen aan eisers in het kader van illegaal tot stand gekomen bebouwing.
Bij brief van 3 maart 2004 hebben eisers een zienswijze ingediend tegen het voornemen om een last onder dwangsom op te leggen. Als reactie op deze zienswijze zijn eisers in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat voor de aanwezige schuren een bouwvergunning is verleend door de toenmalige gemeente. Bij brief van 26 maart 2004 is namens eisers een nadere zienswijze ingediend.
Bij brief van 29 april 2004 is de gemachtigde van eisers uitgenodigd voor een hoorzitting op 6 mei 2004. Een verslag van de hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
Op 7 december 2004 is besloten om eisers ondanks hun ingediende zienswijze de navolgende last op te leggen:
- het aanpassen van de veestalling waarvoor op 29 november 1983 een bouwvergunning is verleend tot de op de gewaarmerkte tekening van 29 november 1983 opgenomen maten;
- verwijderen van de aangebouwde veestalling;
- verwijderen van de stalen container.
Dit alles binnen zes weken na dagtekening van het bericht. Voor iedere week dat de overtreding voortduurt, wordt een dwangsom verbeurd van € 500,- met een maximum van
€ 5.000,-.
Bij brief van 4 januari 2005 hebben eisers hiertegen bezwaar gemaakt. Eisers hebben op 1 juni 2005 hun bezwaren mondeling toegelicht voor de Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Aa en Hunze (hierna de Commissie). Een verslag van de hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
Op 5 juni 2007 heeft de Commissie advies uitgebracht aan verweerder. De Commissie heeft geadviseerd om het bezwaar van eisers gegrond te verklaren, het bestreden besluit te herroepen en te vervangen door een nieuwe lastgeving onder dwangsom, inhoudende het verwijderen van de illegaal aangebouwde veestallingen tot een maximale oppervlakte van 50 m2 en beëindiging van de veehandelsactiviteiten ter plaatse van Nije Dijk ongenummerd te Annen. Voorts heeft de Commissie geadviseerd een tegemoetkoming in de sloopkosten toe te kennen van € 1000,- met betrekking tot het door de vorige eigenaar van het perceel in de periode 1984-1995 illegaal gebouwde gedeelte van 50 m2.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het advies van de Commissie overgenomen en de bezwaren van eisers gegrond verklaard.
Standpunten partijen
Eisers zijn het niet eens met de opgelegde last om circa 52 m2 van het westelijke deel van de stal af te breken. Verweerder heeft vastgesteld dat dit onderdeel van de stal bestond op 26 april 1995. Eisers zijn daarom niet als overtreders aan te merken. Artikel 16 van de overgangsbepaling van het op 18 mei 1999 goedgekeurde bestemmingsplan is van toepassing. Er ontbreekt derhalve een wettelijke grondslag voor dit onderdeel van het bestreden besluit. Het door verweerder gedane beroep op ABRS 200306936/1 (Utrecht Voordorp-Voorveldse polder) berust op een onjuiste lezing van deze uitspraak.
Eisers zijn het evenmin eens met de afbraak van 99 m2 van het oostelijk deel van de stal. Dit gedeelte is voor 11 juni 1998 gebouwd. Door het besluit te gronden op de overweging dat dit deel van de stal tussen 11 juni 1998 en 29 oktober 1998 gebouwd zou kunnen zijn, is het besluit niet draagkrachtig gemotiveerd en/althans onzorgvuldig voorbereid. Verweerder laat daarmee expliciet de mogelijkheid open dat dit deel van de stal tussen 26 april 1995 en 11 juni 1998 is gebouwd en daarmee mist het besluit een wettelijke grondslag.
Eisers stellen zich op het standpunt dat het gebruik van het perceel en de opstallen voor veehandel en bijbehorende activiteiten eveneens wordt gedekt door het overgangsrecht. De opvatting van verweerder dat zulks ingevolge eerder genoemde uitspraak anders zou zijn, berust op een onjuiste lezing van deze uitspraak.
Verweerder heeft in het verweerschrift zijn standpunt gehandhaafd. Met betrekking tot hetgeen is opgemerkt door eisers over de af te breken 52 m2 is verweerder van mening dat hij heeft aangegeven dat de overtreding begaan is door de vorige eigenaar, maar dat dit niet wegneemt dat de gemeente niet meer handhavend mag optreden.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat met betrekking tot de 99 m2 van de oostelijke stal uit vaste jurisprudentie is gebleken dat degene die zich beroept op het overgangsrecht ook de bewijslast daarvan draagt. Door eisers is niet aannemelijk gemaakt dat de bestreden uitbreiding daadwerkelijk gebouwd is tussen 26 april 1995 en 11 juni 1998. Het beroep op het overgangsrecht treft dan ook geen doel, omdat de bestreden bebouwing ook na 11 juni 1998 opgericht kan zijn.
Verweerder stelt dat eisers zich ten onrechte menen te kunnen beroepen op het overgangsrecht met betrekking tot het illegale gebruik, nu verweerder meent dat dit gebruik bij brief van 17 juni 1997 is gewraakt.
Toepasselijke regelgeving
Ingevolge het bepaalde in artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet heeft het gemeentebestuur de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen.
Artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover van belang, luidt:
“1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2. Een last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.”
Beoordeling
In het onderhavige geval dient beoordeeld te worden of verweerder terecht en op juiste gronden is overgegaan tot het opleggen van twee lasten onder dwangsom aan eisers. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft besloten tot het opleggen van twee lasten onder dwangsom, inhoudend het verwijderen van de illegaal aangebouwde veestallingen tot een maximale oppervlakte van 50 m2 en beëindiging van de veehandelsactiviteiten ter plaatse van Nije Dijk ongenummerd te Annen.
Met betrekking tot de opgelegde last onder dwangsom ten aanzien van het verwijderen van een gedeelte van de veestal overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat door eisers niet wordt betwist dat op hun perceel een veestal aanwezig is van een omvang van in totaal 201 m2.
Tussen partijen is tevens niet in geschil, en de rechtbank neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat er in het verleden enkel een bouwvergunning onder vrijstelling van het toenmalige bestemmingsplan is afgegeven aan de vorige eigenaar, [de man], voor de bouw van een schapenschuur. De betreffende vergunde schapenschuur had de omvang van circa 50 m2 en zag enkel op een hobbymatig gebruik van de schuur. Het besluit tot handhaving ziet dan ook niet op dit gedeelte van de thans aanwezige veestal, maar betreft de uitbreiding van de vergunde veestal.
Ter zitting is namens verweerder betoogd dat er in beginsel geen bezwaren bestaan bij verweerder om in te stemmen met een veestal van maximaal 100m2 in de vorm van nieuwbouw. Eisers hebben hiermee niet ingestemd nu er in dat geval sprake is van nieuwbouw met afbraak van de bestaande schuur. Tevens is het voorgestelde aantal vierkante meters onvoldoende naar de mening van eisers. Nu ook onder het voorstel van verweerder dient te worden begrepen dat vastgehouden wordt aan de afbraak van de uitbreidingen van de veestal, ziet de rechtbank hierin geen wijziging van het thans bestreden besluit.
Met betrekking tot de twee uitbreidingen die hebben plaatsgevonden van de veestal, is tussen partijen niet in geschil dat niet de benodigde bouwvergunningen (onder vrijstelling) zijn verleend voor de gerealiseerde uitbreidingen. Tussen partijen is evenmin in geschil dat op het betreffende perceel onder het vigerende bestemmingsplan “ Buitengebied Anloo” de bestemming “agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde” rust. Bebouwing ten dienste van een agrarisch bedrijf is niet toegestaan op het betreffende perceel.
Eisers hebben onder meer aangevoerd dat zij het niet eens zijn met de opgelegde last om circa 52 m2 van het westelijke deel van de stal af te breken. Verweerder heeft vastgesteld dat dit onderdeel van de stal bestond op 26 april 1995. Eisers zijn daarom niet als overtreders aan te merken, nu zij de woning met bijbehorende veestal pas in juli 1995 hebben gekocht.
Door verweerder is erkend dat de betreffende bebouwing van circa 52 m2 van het westelijk deel van de stal niet door eisers is opgericht. Dit betekent dat eisers niet als de overtreders kunnen worden aangeduid. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit gegeven echter niet in de weg hoeft te staan aan het opleggen van een last onder dwangsom, nu eisers wel de eigenaren zijn.
Uit artikel 5:32, eerste lid van de Awb volgt echter dat een last onder dwangsom enkel aan de overtreder kan worden opgelegd.
Het in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet neergelegde verbod om te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning richt zich uitsluitend tot de bouwer. Tussen partijen is niet geschil dat eisers niet de bouwers zijn van het betreffende gedeelte en dus ook niet zijn aan te merken als de overtreders van het in artikel 40 van de Woningwet opgenomen verbod. Verweerder had dan ook geen last onder dwangsom mogen opleggen aan eisers tot het verwijderen van de illegaal aangebouwde veestallingen tot een maximale oppervlakte van 50 m2.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond en komt het besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal daarmee echter niet volstaan en overweegt voorts nog als volgt.
Ten aanzien van de opgelegde last onder dwangsom voor het gebruik voor veehandel/stallen van voertuigen en (landbouw)machines van de veestal stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het gebruik van de veestal voor veehandel/stallen van voertuigen en (landbouw)machines onder het vigerende bestemmingsplan “ Buitengebied Anloo” niet is toegestaan.
Eisers stellen zich op het standpunt dat het gebruik van het perceel en de opstallen voor veehandel en bijbehorende activiteiten worden gedekt door het overgangsrecht.
Ter zitting van 4 december 2008 is komen vast te staan dat niet langer tussen partijen in geschil is dat reeds ten tijde van de peildatum, 11 juni 1998, sprake was van een aan het bestemmingsplan strijdig gebruik. Verweerder stelt dat eisers zich ten onrechte menen te kunnen beroepen op het overgangsrecht met betrekking tot het illegale gebruik, nu verweerder dit gebruik bij brief van 17 juni 1997 heeft gewraakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de brief van 17 juni 1997 evenwel niet op te maken dat burgemeester en wethouders op ondubbelzinnige wijze te kennen hebben gegeven dat het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan en dat zij in voortgezette overtreding niet zullen berusten. Naar het oordeel van de rechtbank ziet de brief van 17 juni 1997 enkel op het niet verlenen van medewerking voor het oprichten van een veehandel bestaande uit een bedrijfsschuur en te zijner tijd een dienstwoning. Gelet op voornoemd gegeven en onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer LJN: AP4715, is de rechtbank van oordeel dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat eisers voor wat betreft het strijdige gebruik van het voornoemde perceel zich met vrucht op het overgangsrecht hebben beroepen. Onder deze omstandigheden had nader onderzoek naar de mogelijke toepasselijkheid van het overgangsrecht dan ook niet mogen ontbreken.
Dit brengt met zich dat het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb is genomen en (ook) om deze reden voor vernietiging in aanmerking komt.
Gelet op het vorenstaande is het beroep van eisers gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, uit te spreken. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 966,- voor het verlenen van professionele rechtshulp en € 10,80, zijnde de reiskosten van eiseres.
Beslist wordt als volgt.
III. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op het bezwaarschrift van eisers,
met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 976,80 en
bepaalt dat de gemeente Aa en Hunze deze kosten, alsmede het door eisers betaalde griffierecht ad € 143,- aan hen dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. W.P. Claus, voorzitter en uitgesproken in het
openbaar op 16 december 2008 door mr. W.P. Claus, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Melissen, griffier.
mr. H.E. Melissen mr. W.P. Claus
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Afschrift verzonden op: