RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Kenmerk: 08/761 WW44 en 08/762 WW44
Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) d.d. 9 oktober 2008
[verzoeker], [woonplaats]
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Westerveld, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2008 heeft verweerder de bezwaren van verzoekers tegen het besluit van 25 februari 2008 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende de verlening van binnenplanse vrijstelling en een bouwvergunning aan [belanghebbende] voor het vergroten van haar woning aan de Ten Darperweg 118 te Wapse.
Namens verzoekers is bij brief van 9 september 2008 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
Bij brief van 9 september 2008 is tevens namens verzoekers aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De gemachtigde van vergunninghoudster heeft de rechtbank laten weten dat vergunninghoudster op grond van het bepaalde in artikel 8:26 van de Awb als partij aan het geding wil deelnemen.
Verweerder heeft bij brief van 16 september 2008 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigden van verzoekers en vergunninghoudster hebben hiervan een afschrift ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 8 oktober 2008, alwaar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. R.G. Poel.
Voor verweerder is verschenen M. Groen.
Voorts zijn verschenen de vergunninghoudster [de man], bijgestaan door mr. W.J.Th. Bustin.
II. Motivering
Algemeen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan wanneer beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
Op 8 september 2007 heeft vergunninghoudster bij verweerder een aanvraag om verlening van een reguliere bouwvergunning ingediend voor het vergroten van een bestaande woning aan de Ten Darperweg 118.
Omdat het bouwplan strijdig was met het vigerende bestemmingsplan heeft verweerder deze aanvraag mede opgevat als een verzoek om binnenplanse vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan.
Op 22 januari 2008 heeft de welstandscommissie een positief advies afgegeven ten aanzien van het (aangepaste) bouwplan.
Bij besluit van 25 februari 2008, verzonden op 5 maart 2008, heeft verweerder vergunninghoudster binnenplanse vrijstelling en een reguliere bouwvergunning verleend voor het vergroten van een bestaande woning aan de Ten Darperweg 118.
Verzoekers hebben bij brief van 12 april 2008 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van 12 april 2008 hebben verzoekers tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek bij uitspraak van 22 mei 2008 toegewezen en het besluit van 25 februari 2008 geschorst tot zes weken nadat verweerder een besluit heeft genomen op het door verzoekers ingediende bezwaarschrift.
Op 15 juli 2008 zijn verzoekers gehoord door de Commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Westerveld (hierna: de bezwarencommissie).
De bezwarencommissie heeft verweerder bij brief van 22 juli 2008 geadviseerd de bezwaren van verzoekers ongegrond te verklaren en het primaire besluit te handhaven.
Bij het thans bestreden besluit van 31 juli 2008 heeft verweerder overeenkomstig het advies van de bezwarencommissie beslist.
Toepasselijke regelgeving
Artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Wonw) bepaalt, dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wonw bepaalt dat de reguliere bouwvergunning moet worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Op grond van artikel 46, derde lid, van de Wonw wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19, van de WRO geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn:
a. van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen;
b. ten opzichte van in het plan omschreven punten nadere eisen te stellen.
Beoordeeld dient te worden of er aanleiding is een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat het vereiste spoedeisende belang aanwezig geacht moet worden.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om tevens uitspraak te doen in de hoofdzaak. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Het bouwplan valt onder de werking van het bestemmingsplan “Gedeeltelijke herziening bestemmingsplannen Buitengebied Havelte, Dwingeloo, Vledder en Diever” (hierna: het bestemmingsplan). Op grond van het bestemmingsplan rust op het in geding zijnde perceel de bestemming “Woningen en bijgebouwen”.
Artikel 2.1 van het bestemmingsplan luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Ten behoeve van woningen is ten hoogste het bestaande aantal woningen per op de plankaart van het bestemmingsplan:
- Buitengebied Dwingeloo met “wonen, praktijkruimte, gezinsvervangend tehuis, dierenpension, agrarisch medegebruik”;
- Buitengebied Vledder met “woondoeleinden”;
- Buitengebied Diever met “wonen”
aangegeven gronden toegestaan.”
Niet in geschil is dat het vigerende bestemmingsplan slechts één woning op het betreffende perceel toestaat.
Volgens verzoekers is er als gevolg van het bouwplan sprake van twee afzonderlijke woningen, daar er is voorzien in meerdere dubbele voorzieningen en het pand bewoond zal gaan worden door twee huishoudens. Hiermee is volgens verzoekers de facto sprake van twee woningen, zodat verweerder ten onrechte aan vergunninghoudster binnenplanse vrijstelling en een reguliere bouwvergunning voor het bouwplan heeft verleend.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat met het bouwplan geen twee afzonderlijke woningen worden gecreëerd; de bestaande woning wordt slechts vergroot.
Verweerder stelt dat het niet ongebruikelijk is dat woningen zijn voorzien van meerdere keukens, woonkamers, badkamers, wc`s en ingangen. Verweerder benadrukt dat alle woonruimten vanuit alle ingangen bereikt kunnen worden en dat er geen wand is die twee afzonderlijke wooneenheden van elkaar scheidt. Voorts wijst verweerder erop dat sprake is van één erf, één tuin, één brievenbus, één huisnummer, één oprit en één nutsvoorziening.
Het bestreden besluit is volgens verweerder dan ook terecht en op goede gronden genomen.
Vergunninghoudster deelt het standpunt van verweerder en voegt daar nog het volgende aan toe. In de woning zullen vergunninghoudster, haar man, haar zoon van 7 en haar bejaarde ouders samen gaan wonen. Deze drie generaties zullen gezamenlijk één huishouden gaan vormen. Haar ouders hebben lichamelijke beperkingen en zullen door hun dochter worden verzorgd. Voor de verzorging van haar moeder is een indicatiestelling voor 21 uur per week afgegeven.
Omdat er geen sprake is van twee woningen is er ook geen strijd met het bestemmingsplan.
Centraal staat de vraag of met het bouwplan twee woningen zullen worden gerealiseerd, waarmee het aantal in het bestemmingsplan toegestane woningen zou worden overschreden.
Ingevolge artikel 1, onder O, van de planvoorschriften behorend bij het bestemmingsplan dient onder ‘woning’ te worden verstaan een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Van belang is derhalve welke uitleg aan de term ‘huishouden’ dient te worden gegeven.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in haar uitspraak van 11 februari 2004, LJN AO3378 uiteengezet wanneer kan worden gesproken van een huishouden. Om de aanwezigheid van een huishouden in de gewone zin van dat woord te kunnen aannemen dient volgens de ABRvS sprake te zijn van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoet de samenlevingsvorm die vergunninghoudster voor ogen staat en deze ter zitting nader is geadstrueerd onmiskenbaar aan deze omschrijving van het begrip huishouden. In dat kader wijst de voorzieningenrechter ook op de uitspraak van 1 oktober 2008, LJN BF3896, waarin de ABRvS overwoog “dat niet valt in te zien dat door de omstandigheid dat de vergunninghouder de woning tezamen zal betrekken met zijn echtgenote en zijn schoonouders, geen sprake meer is van één huishouden”.
Nu de gemeentelijke wetgever heeft gekozen voor de hierboven geciteerde omschrijving van het begrip ‘woning’, dient de bestuursrechter een dergelijke keuze te respecteren (ABRvS,
6 juli 2000, LJN AA 6751), behoudens dwingendrechtelijke bepalingen van hogere orde. Hiervan is in casu naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is.
Dit laat onverlet dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter bouwkundig en plantechnisch gezien het standpunt van twee te onderscheiden woningen zeer wel verdedigbaar is. Het primaat dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter te worden gelegd bij de invulling die verweerder heeft gegeven aan het begrip ‘woning’.
Gelet op de huidige, feitelijke omstandigheden die het begrip huishouden in het onderhavige geval inkleuren, is de voorzieningenrechter van oordeel dat van strijd met het bestemmingsplan geen sprake is, zodat verweerder de bouwvergunning diende te verlenen.
Gelet op de uitspraak in de hoofdzaak ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. Beslissing
Ten aanzien van het beroep
- verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gegeven door mr. E. Läkamp, voorzieningenrechter en uitgesproken in het
openbaar op 9 oktober 2008
door mr. E. Läkamp, in tegenwoordigheid van H.J. Boerma, griffier.
H.J. Boerma mr. E. Läkamp
Uitsluitend tegen de uitspraak op het beroep kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA ‘s-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.