RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830139-08
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 16 september 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -land] op [geboortedatum] 1972,
wonende [adres], thans verblijvende in [plaats van detentie].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 02 september 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 24 mei 2008 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] en/of een ander van het leven te beroven met dat opzet een vuurwapen heeft gepakt, deze heeft doorgeladen en/of deze heeft gericht op die [slachtoffer] en/of een andere, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, (aangezien het wapen weigerde en/of hij werd weggetrokken / tegengehouden door een vriendin;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 24 mei 2008 te gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk toe te brengen, met dat opzet een vuurwapen heeft gepakt, deze heeft doorgeladen en/of deze heeft gericht op die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 24 mei 2008 in de gemeente Emmen [slachtoffer] en/of een of meer meerder andere personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen voorhanden gehad en dit wapen (op straat) doorgeladen en/of (vervolgens) dit wapen heeft gericht op die [slachtoffer] en/of een of meer andere personen;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 24 mei 2008 te gemeente Emmen een wapen van categorie III te weten een pistool, merk Walther en/of munitie van categorie III, te weten zeven, althans een of meer patronen, kaliber 9 millimeter, voorhanden heeft gehad.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De verdachte dient van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte op enig moment de trekker van het vuurwapen zou hebben overgehaald. Voorts acht de rechtbank niet bewezen, dat het handelen van verdachte -het doorladen en richten van het vuurwapen op [slachtoffer]- naar de uiterlijke verschijningsvorm op de voltooiing van doodslag of zware mishandeling was gericht, zodat er nog sprake was van een begin tot uitvoering.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
Nadere bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat de aanloop tot de vechtpartij op basis van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet precies is vast te stellen. Toen verdachte tijdens de vechtpartij op de grond is beland heeft hij kans gezien het pistool te pakken. Meerdere getuigen verklaren dat verdachte het pistool in zijn hand had. Verdachte heeft het pistool doorgeladen en heeft het pistool gericht op [slachtoffer]. De rechtbank acht bewezen, mede gelet op het aangetroffen DNA-materiaal van verdachte op de patroonhouder van het pistool, dat verdachte het pistool voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft geen afdoende verklaring hoe zijn DNA-materiaal op de patroonhouder van het pistool terecht zou zijn gekomen. De rechtbank gaat er met andere woorden dus vanuit dat verdachte het vuurwapen bij zich droeg voordat de confrontatie met [slachtoffer] begon. Na de bedreiging heeft verdachte, zoals meerdere getuigen verklaren, het pistool bij zich gestoken en is er in zijn auto vandoor gegaan. Tijdens een daarop volgende achtervolging door de politie heeft verdachte zoals later bleek het pistool uit zijn auto gegooid. Het pistool is later, in de buurt waar verdachte het uit de auto heeft gegooid, teruggevonden.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 mei 2008 in de gemeente Emmen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen voorhanden gehad en dit wapen op straat doorgeladen en vervolgens dit wapen heeft gericht op die [slachtoffer];
hij op 24 mei 2008 te gemeente Emmen een wapen van categorie III te weten een pistool, merk Walther en munitie van categorie III, te weten zeven patronen, kaliber 9 millimeter, voorhanden heeft gehad.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
onder 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens munitie.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Hij heeft daartoe aangevoerd, dat verdachte zich met het pistool mocht verdedigen, nadat hij bij de vechtpartij met [slachtoffer] zwaar gewond was geraakt.
De rechtbank overweegt met betrekking tot voormeld beroep het volgende. [slachtoffer] onderging de executie van een gevangenisstraf nadat hij eerder ter zake van het neerschieten van verdachte was veroordeeld. [slachtoffer] droeg in het kader van de detentiefasering een zogenaamde enkelband en bevond zich in het centrum van Emmen. Verdachte zag [slachtoffer] lopen en liep op hem af. Verdachte was daarbij in het bezit van een pistool. Er ontstond een vechtpartij, waarbij verdachte gewond is geraakt. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] bedreigd met het pistool. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer of noodweerexces nu verdachte, mede gelet op geschetste voorgeschiedenis, zelf bewust de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht en zichzelf in de ontstane situatie heeft gebracht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan;
- hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon
van de verdachte;
- de eis van de officier van justitie mr. E.H.G. Kwakman. De officier van justitie acht
wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde
heeft begaan. De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Tevens vordert zij dat de civiele
vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], ten bedrag van € 1727,75, wordt
toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
- het pleidooi van de raadsman van de verdachte;
- de oriëntatiepunten voor de straftoemeting;
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 26 mei 2008, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van geweldsmisdrijven en ter zake van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie is veroordeeld.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op klaarlichte dag op een koopmiddag in het centrum van Emmen [slachtoffer] heeft bedreigd met een pistool. Veel mensen, waaronder kinderen, waren getuige van de vechtpartij tussen verdachte en [slachtoffer], waarna vervolgens de bedreiging van [slachtoffer] door verdachte plaats vond met het door verdachte meegenomen pistool. Deze gebeurtenis heeft grote impact op aanwezige mensen gehad, zoals ook blijkt uit de afgelegde getuigenverklaringen. De rechtbank houdt bij de bepaling van de strafmaat, met name rekening met de oriëntatiepunten voor de straftoemeting en voormelde relevante justitiële documentatie. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. De rechtbank zal de duur van de gevangenisstraf, ten opzichte van de eis van de officier van justitie, beperken, nu zij ten aanzien van feit 1 de poging tot doorslag niet bewezen heeft verklaard.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De vordering is namelijk gebaseerd op een poging tot doodslag, terwijl de rechtbank verdachte zal veroordelen ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Tevens is niet eenvoudig vast te stellen of er aan de kant van de benadeelde partij sprake is van medeschuld en zo ja, in welke mate. De benadeelde partij zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering en zij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. B.I. Klaassens en mr. M.A.F. Veenstra, rechters in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 16 september 2008, zijnde mr. Veenstra buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.