ECLI:NL:RBASS:2008:BF4781

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
11 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/407 WWB
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bijstandsverlaging wegens onvoldoende bewijs van laakbare werkhouding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op 11 juni 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hoogeveen, waarbij hem een maatregel was opgelegd die de bijstandsuitkering met 20% verlaagde voor de periode van 1 mei 2008 tot en met 30 juni 2008. De maatregel was opgelegd omdat verzoeker volgens verweerder onvoldoende had meegewerkt aan een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Tijdens de zitting op 11 juni 2008 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door een ambtenaar.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de door verweerder aangevoerde redenen voor de maatregel onvoldoende onderbouwd waren. Er waren geen concrete bewijsstukken overgelegd die het gedrag van verzoeker tijdens zijn werkzaamheden bij Alescon konden staven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de summiere onderzoeksbevindingen niet voldoende aanknopingspunten boden om aan te nemen dat verzoeker zich schuldig had gemaakt aan de laakbare werkhouding die hem werd verweten. Bovendien werd het niet overleggen van interne emailberichten door verweerder als een risico voor zijn rekening genomen.

Op basis van deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker, die op € 331,46 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering door bestuursorganen bij het opleggen van sancties in het kader van de Wet werk en bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Kenmerk: 08/407 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) d.d. 11 juni 2008
in het geding tussen:
[verzoeker], [woonplaats]
en
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hoogeveen, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2008 heeft verweerder aan verzoeker een maatregel opgelegd, inhoudende de verlaging van de bijstand met 20% gedurende de periode van 1 mei 2008 tot en met 30 juni 2008.
Verzoeker heeft bij brief van 21 mei 2008 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt. Namens verzoeker zijn bij brief van 9 juni 2008 nadere stukken ingediend.
Bij brief van 7 mei 2008 heeft verzoeker tevens aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft bij brief van 2 juni 2008 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. Verzoeker heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 11 juni 2008, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. D.R. Kamps.
Voor verweerder is verschenen F.X. Pouwels.
II. Motivering
Algemeen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de recht¬bank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
Feiten en omstandigheden
Verzoeker ontvangt van verweerder een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
Verzoeker was tot voor kort sinds half januari 2008 in het kader van een reïntegratietraject werkzaam bij Alescon.
Bij besluit van 3 maart 2008 heeft verweerder verzoeker een maatregel opgelegd, inhoudende de verlaging met 20% van het recht op bijstand, over de periode van 1 februari 2008 tot en met 29 februari 2008. Verweerder legde de maatregel op omdat verzoeker volgens verweerder geen of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van een hem aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Volgens verweerder is verzoeker sinds 18 februari 2008 niet meer aan het werk gegaan bij Alescon.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij ongedateerde brief bezwaar aangetekend.
Verweerder heeft naar aanleiding van de mededeling van verzoeker dat hij vanwege rug- en knieklachten niet kan werken, een medisch advies gevraagd bij de firma Ausems en Kerkvliet. In verband hiermee heeft op 28 april 2008 een gesprek plaatsgevonden tussen verzoeker en een medewerkster van verweerder.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder verzoeker opnieuw een maatregel opgelegd, inhoudende de verlaging van de bijstand met 20% gedurende de periode van 1 mei 2008 tot en met 30 juni 2008, omdat verzoeker volgens verweerder geen of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van een hem aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Standpunten partijen
Verzoeker is van mening dat verweerder hem ten onrechte een maatregel heeft opgelegd. Hij ontkent dat hij op enige wijze de voortgang van het voor hem ingezette traject frustreert. Verzoeker benadrukt dat hij in financiële nood zit door de door verweerder opgelegde maatregel.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het vereiste spoedeisende belang ontbreekt. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat het bestreden besluit terecht en op goede gronden genomen is. Volgens verweerder heeft verzoeker in onvoldoende mate meegewerkt aan een door verweerder aangeboden voorziening, gericht op de arbeidsinschakeling als bedoeld in hoofdstuk 2 van de gemeentelijke reïntegratieverordening. Verweerder is van mening dat verzoeker, met name door zijn gedrag op de werkvloer bij Alescon, de voortgang van het voor hem ingezette traject frustreert.
Toepasselijke regelgeving
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet werk en bijstand (WWB) dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB.
Artikel 18, tweede lid, van de WWB luidt als volgt:
“Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.”
Op grond van voornoemde wetsbepalingen heeft de raad van de gemeente Hoogeveen de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand (hierna: Verordening) vastgesteld.
Artikel 2 van de Verordening luidt als volgt:
“1. Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
3. Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, tenzij de gedraging het niet tijdig verstrekken van gevraagde inlichtingen betreft.”
Artikel 8 van de Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
1. Eerste categorie:
(….)
2. Tweede categorie:
(….)
3. Derde categorie
a. (….)
b. het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in hoofdstuk 2 van de gemeentelijke reïntegratieverordening;
(….)”
Artikel 9 van de Verordening luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:
a. (….)
b. (….)
c. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;
d. (….)
2. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.
(….)”
Beoordeling
Beoordeeld dient te worden of er aanleiding is een voorlopige voorziening te treffen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter gelet op de gegeven omstandigheden van oordeel dat het vereiste spoedeisende belang aanwezig moet worden geacht.
Verweerder heeft, blijkens het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting, de maatregel opgelegd omdat verzoeker door zijn laakbare werkhouding bij Alescon en zijn laakbare houding tegenover een medewerkster van verweerder het voor hem opgestarte reïntegratietraject gefrustreerd zou hebben. Verzoeker zou zich niet coöperatief hebben opgesteld en onacceptabel gedrag vertoond hebben, doordat hij zich zeer luidruchtig en onbeleefd heeft gedragen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het uiterst summiere dossier dat verweerder heeft overgelegd onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn om aan te nemen dat verzoeker tijdens zijn werkzaamheden bij Alescon daadwerkelijk het hem tegengeworpen gedrag heeft vertoond. In de door verweerder overgelegde rapportage d.d. 28 april 2008, opgesteld door de betrokken bijstandsconsulent, wordt weliswaar gesteld dat verzoeker regelmatig onwenselijk gedrag vertoont, maar deze stelling is niet gebaseerd op eigen waarneming door de consulent. De betrokken bijstandsconsulent beroept zich op “regelmatige berichten” van de betrokken contactpersoon van Alescon. In het dossier bevinden zich echter geen verklaringen van deze contactpersoon waarin het gedrag van verzoeker nauwgezet, aan de hand van concrete situaties, beschreven wordt. Ook anderszins ontbreken stukken waarin op basis van eigen waarneming wordt beschreven waaruit het beweerde gedrag van verzoeker precies heeft bestaan.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij over meerdere emailberichten beschikt van de betrokken consulent van Alescon waaruit het gedrag van verzoeker duidelijk naar voren komt. Verweerder is echter niet bereid deze berichten te overleggen, omdat verweerder het overleggen van (interne) emailberichten in het kader van gerechtelijke procedures in het algemeen onwenselijk acht. Nu de voorzieningenrechter hierdoor geen kennis kan nemen van de emailberichten laat de voorzieningenrechter het beweerde bestaan van deze berichten buiten beschouwing. De consequenties van het niet-inzenden van deze berichten dienen voor rekening en risico van verweerder te blijven.
Gelet op het vorenstaande komt uit de thans voorhanden zijnde dossierstukken onvoldoende naar voren dat het gedrag van verzoeker bij Alescon de conclusie rechtvaardigt dat hij onvoldoende gebruik heeft gemaakt van een door verweerder aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Verweerder werpt verzoeker in het bestreden besluit voorts tegen dat het gesprek d.d. 28 april 2008 met een medewerkster van verweerder door toedoen van verzoeker is geëscaleerd. Ook op dit punt is de voorzieningenrechter, met name door het ontbreken van een door de betrokken medewerkster opgesteld(e) verklaring en/of gespreksverslag, van oordeel dat de dossierstukken thans onvoldoende basis bieden voor de conclusie dat verzoeker door zijn gedragingen bij dit gesprek maatregelwaardig gedrag in voormelde zin heeft vertoond.
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat het bestreden besluit de rechterlijke toets niet kan doorstaan. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende de schorsing van het bestreden besluit tot zes weken nadat het besluit op bezwaar genomen en op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt is.
Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoeker gemaakt heeft. Gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten begroot op € 331,46 (€ 322,- voor professionele rechtsbijstand en € 9,46 voor de reiskosten van verzoeker voor het verschijnen ter zitting).
III. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat het besluit op bezwaar genomen en op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt is;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door verzoeker gemaakte proceskosten ad € 331,46 en bepaalt dat de gemeente Hoogeveen deze kosten alsmede het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 39,- aan verzoeker dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. E. Läkamp, voorzieningenrechter en uitgesproken in het
openbaar op 11 juni 2008
door mr. E. Läkamp, in tegenwoordigheid van mr. K. Jongsma, griffier.
mr. K. Jongsma mr. E. Läkamp
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.