RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.810030-06
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 24 juni 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 10 juni 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 8 december 2004 tot en met 2 april 2006 in de gemeente Emmen, althans in Nederland, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of heeft verkocht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op of omstreeks 02 april 2006 in de gemeente Emmen 3 busjes pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde feit zodanig ruim geformuleerd is dat zonder nadere toelichting niet valt te begrijpen op welke feiten de tenlastelegging betrekking heeft. De tenlastelegging heeft betrekking op een lange periode, een omvangrijke pleegplaats en een veelheid van handelingen in het kader van de Opiumwet, zonder enige nadere specificatie. In combinatie met het omvangrijke dossier dat ook betrekking heeft op andere verdachten is niet duidelijk welk feit of welk feitencomplex aan de verdachte wordt tenlastegelegd. De dagvaarding dient derhalve, voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde feit, nietig te worden verklaard.
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 02 april 2006 in de gemeente Emmen 3 busjes pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit feit is begaan;
- hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte;
- de eis van de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde: te weten een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
- het pleidooi van de raadsman van de verdachte;
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 4 januari 2007.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart de dagvaarding met betrekking tot feit 1 nietig.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een geldboete ten bedrage van € 100,00 met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 2 dagen zal worden toegepast;
Dit vonnis is gewezen door J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. B.I. Klaassens en mr. K. Bunk, rechters in tegenwoordigheid van mr. E.M. Harbers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 24 juni 2008.