4. De beoordeling
4.1 Aan de hand van de beschikbare gedingstukken stelt de kantonrechter in de eerste plaats vast dat de stellingen die eiser in dit geding aan zijn vordering ten grondslag legt, in feit ook al onderwerp van beoordeling zijn geweest in de procedure bij het CWI, welke heeft geleid tot het verlenen van toestemming aan gedaagde om de arbeidsverhouding met eiser op te zeggen. Waar tegen een op grond van artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) genomen besluit geen beroep open staat, kan zo’n besluit in beginsel ook niet ter discussie worden gesteld in een procedure als deze. En dat klemt te meer waar uit de stellingen van eiser blijkt dat hij het niet eens is met het oordeel van het CWI dat weer is gebaseerd op het advies van het UWV.
4.2 Het CWI heeft de ontslagvergunning, zoals in dit soort gevallen gebruikelijk, gebaseerd op het advies van het UWV, waarin is aangegeven dat eiser ten gevolge van zijn beperkingen niet meer in staat is om zijn eigen functie uit te voeren, volledig arbeidsongeschikt wordt geacht voor die functie en hervatting in eigen werk dan wel in een andere passende functie bij gedaagde niet mogelijk is. In dit verband wijst de kantonrechter er allereerst op dat de arbo-arts heeft geoordeeld dat eiser graag aan de slag wilde als grondwerker, hij hiervoor een opbouwschema heeft vastgesteld en heeft aangegeven dat indien dit niet zou werken alsnog spoor 2 zou worden ingezet. Waar dat oordeel van de arbo-arts op zichzelf al niet de conclusie rechtvaardigt dat grondwerkzaamheden voor eiser passend zouden (kunnen) zijn, stelt de kantonrechter vast dat bij de beantwoording van de vraag welke arbeid in welke mate nog kan worden verricht met de door een verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen nu juist aan het oordeel van de arbeidsdeskundige bepalende betekenis moet worden toegekend. In de wetenschap dat eiser grondwerkzaamheden in dienst van gedaagde heeft verricht, heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de (binnen het gezagsbereik van gedaagde aanwezige) functie van grondwerker geen passende functie voor eiser is. Niet is gebleken dat de arbeidsdeskundige (en daarmee het UWV) op onzorgvuldige wijze tot die conclusie is gekomen.
4.3 Vastgesteld wordt dat eiser tot in dit stadium van de procedure niet ten minste aannemelijk heeft gemaakt dat hem dat grondwerk niet in de vorm van aangepaste werkzaamheden is gegeven, dat hij in feite een tijd lang ter ondersteuning van de uitvoerder heeft gewerkt, dat dit lichter werk was maar geen bestaande functie en het laten verrichten van de aangepaste werkzaamheden enkel bedoeld is geweest om eiser te blijven betrekken in het arbeidsproces. Daaraan kunnen ook de verklaringen van collega’s van eiser in geen enkel opzicht afdoen. Nog afgezien van het feit dat als vaststaand mag worden aangenomen dat die collega’s niet voldoende inzicht kunnen hebben gehad in de voorwaarden waaronder eiser in de hier van belang zijnde periodes werd ingezet, hebben nota bene twee onafhankelijk van elkaar opererende arbeidsdeskundigen geconcludeerd dat eiser de functie van grondwerker fysiek niet duurzaam kan verrichten. Overigens wordt er in dit verband nog op gewezen dat in de verklaring van [AB] zelfs een bevestiging kan worden gezien van het standpunt van gedaagde dat het niet ging om een bestaande functie van grondwerker, maar om ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van een uitvoerder, terwijl de verklaringen van [JH], [AM] en [TR] zien op de periode van april/mei/juni 2005 tot oktober/december 2005, over welke periode de bedrijfsarts op 27 september 2005 in het verslag van Arbo Anders heeft aangegeven dat eiser 2 uur per dag grondwerk mocht verrichten en voor de rest andere werkzaamheden, rekening houdend met vrije tijd voor fysiotherapie.
4.4 In het voorgaande ligt de conclusie besloten dat de overeenkomst niet is opgezegd onder opgave van een voorgewende of valse reden, zodat de opzegging niet om die reden kennelijk onredelijk kan worden geacht. Vervolgens toekomende aan de vraag of de opzegging van de arbeidsovereenkomst dan wel kennelijk onredelijk kan worden geacht omdat de gevolgen van de opzegging voor eiser te ernstig zijn in vergelijking met het belang van gedaagde overweegt de kantonrechter als volgt. Ontslag op grond van twee jaar arbeidsongeschiktheid en de onmogelijkheid de werknemer een passende functie binnen het bedrijf aan te bieden, brengt in beginsel niet de verplichting met zich mee nog een aanvullende vergoeding terzake van de beëindiging van het dienstverband aan de werknemer te betalen. Het niet betalen van een aanvullende vergoeding maakt het ontslag dan ook niet kennelijk onredelijk. Omdat in de regel de loondoorbetalingverplichting van de werkgever na twee jaar komt te vervallen, maakt het voor de werknemer financieel gezien in feite helemaal niet uit of het dienstverband eindigt of voortduurt. Er zou eventueel wel een verplichting kunnen bestaan om een aanvullende vergoeding te betalen als kan worden aangetoond dat er een direct verband bestaat tussen de werkzaamheden die zijn verricht en/of de werkomstandigheden en de arbeidsongeschiktheid.
4.5 Op grond van de beschikbare gedingstukken moet als vaststaand worden aangenomen dat de door de verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen van eiser, op basis waarvan de arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de functie van grondwerker geen passende functie voor eiser is, voortvloeien uit het eiser op 18 september 2004 overkomen ongeval als toeschouwer van een rally. Daarentegen valt daaruit niet met een begin van aannemelijkheid op te maken dat die medische beperkingen ook werk gerelateerd (kunnen) zijn, laat staan in welke mate. Nu niet is aangetoond dat er causaal verband is tussen de medische beperkingen van eiser en de door hem verrichte arbeid in dienst van gedaagde, ziet de kantonrechter geen verplichting voor gedaagde om een aanvullende vergoeding aan eiser te betalen. Mede in aanmerking genomen dat gedaagde twee jaar lang het volledige salaris aan eiser heeft doorbetaald, de kosten van een arbeidsdeskundig onderzoek en van het externe re-integratietraject heeft betaald en de kosten voor de opleiding tot chauffeur op zich heeft willen nemen, kan voorts ook niet worden gesteld dat de gevolgen van de opzegging voor eiser te ernstig zijn in vergelijking met het belang van gedaagde (een bedrijf met slechts 13 medewerkers).
4.6 Alles overziende komt de kantonrechter tot de slotsom dat niet kan worden geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst door gedaagde kennelijk onredelijk is opgezegd op grond van artikel 7:681 BW, terwijl de voorhanden zijnde gegevens evenmin de conclusie kunnen rechtvaardigen dat gedaagde is tekortgeschoten in haar verplichting zich als een goed werkgever te gedragen. Alle vorderingen van eiser zullen daarom moeten worden afgewezen, waarbij eiser als de in het ongelijk te stellen partij zal moeten worden veroordeeld in de kosten van de procedure.