RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 25 maart 2008
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2007 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 23 februari 2007 en 11 april 2007 ongegrond verklaard en laatstgenoemde besluiten gehandhaafd, inhoudende de opschorting respectievelijk de intrekking van het recht op bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), per 1 februari 2007.
Namens eiser is bij brief van 26 juli 2007 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld. Bij brief van 4 september 2007 zijn namens eiser de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft bij brieven van 10 augustus 2007 en 14 september 2007 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 13 maart 2008, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. G. Meijer.
Voor verweerder is verschenen mr. O.B.S.J. Ketel.
II. Motivering
Feiten en omstandigheden
Eiser ontving sinds 12 juli 2005 van verweerder een WWB-uitkering. In juli 2006 heeft verweerder eiser toestemming verleend om arbeid te verrichten als (marginaal) zelfstandige in de vorm van het organiseren van evenementen.
In september 2006 is verweerder een onderzoek gestart naar de uitkeringssituatie van eiser. In verband hiermee is hij uitgenodigd voor een gesprek met verweerder op 21 februari 2007. In de uitnodigingsbrief d.d. 16 februari 2006 (lees: 2007) heeft verweerder aangegeven dat eiser de volgende bewijsstukken diende mee te nemen:
- jaaropgave (van eisers boekhouder) voor het jaar 2006
- kosten/batenoverzicht (boekhouding) sinds 1 januari 2007
- afschriften van eisers bedrijfsrekening van de afgelopen twee maanden
- inschrijving bij de Kamer van Koophandel
- overige bewijsstukken omtrent eisers arbeid als zelfstandige
In de brief heeft verweerder aangegeven dat het niet (tijdig) inleveren van de gevraagde bewijsstukken gevolgen kan hebben voor het recht op en/of de hoogte van de bijstandsuitkering.
Eiser is op de afspraak verschenen en heeft daarbij (enkel) de gevraagde afschriften van zijn bedrijfsrekening meegenomen.
Omdat eiser de overige gevraagde bewijsstukken niet had overgelegd bij het gesprek d.d. 21 februari 2007, heeft verweerder bij besluit van 23 februari 2007 eisers uitkering op grond van artikel 54, eerste lid, onder a, van de WWB opgeschort, met ingang van 1 februari 2007. Verweerder heeft eiser hierbij in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 21 maart 2007 alsnog de gevraagde, nog ontbrekende bewijsstukken te overleggen. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat eisers uitkering zou worden ingetrokken per 1 februari 2007 indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn werd hersteld.
Bij brief van 23 februari 2007 heeft verweerder eiser erop gewezen dat uit de bij het gesprek op 21 februari 2007 overgelegde stukken gebleken is dat op de bedrijfsrekening(en) mutaties hebben plaatsgevonden van duizenden euro`s en dat gebleken is van twee op naam van eiser staande bankrekeningen alsmede een ten laste van de zoon van eiser komende bankrekening, die niet bij verweerder bekend waren.
Teneinde het recht op bijstand van eiser te kunnen beoordelen heeft verweerder eiser verzocht om vóór 2 maart 2007 de navolgende stukken aan te leveren:
- kopieën van afschriften van eisers Rabobank bedrijfsrekening met nummer [nummer] over de periode van 3 oktober 2006 tot 1 februari 2007;
- kopieën van afschriften van eisers Rabobank bedrijfsrekening met nummer [nummer], volgnummers 3 en 7;
- kopieën van afschriften van eisers Rabobank Totaal Pakket-rekening met nummer [nummer], met ingang van 20 december 2006 tot 1 februari 2007;
- kopieën van afschriften van eisers ABN-AMRO-bankrekening met nummer [nummer], vanaf 1 januari 2006 tot 1 februari 2007;
- kopieën van afschriften van de ABN-AMRO-“Pardoes”-spaarrekeningen met nummer [nummer] van de kinderen van eiser, vanaf 1 januari 2006 tot 1 februari 2007;
- kopieën van afschriften van eisers SNS-bankrekening met nummer [nummer], vanaf 1 januari 2006 tot 1 februari 2007;
- kopieën van afschriften van eisers ABN-AMRO-bankrekening met nummer [nummer], vanaf 12 juli 2005 tot 1 februari 2007;
- kopieën van afschriften van de spaarrekening met nummer [nummer], van de ten laste van eiser komende zoon, vanaf 12 juli 2006 tot 1 februari 2007;
- kopieën van afschriften van eisers bankrekening met nummer [nummer], vanaf 12 juli 2006 tot 1 februari 2007.
Tevens diende eiser binnen voornoemde termijn een overzicht aan te leveren van alle aan hem overgemaakte en contant verstrekte giften met ingang van 1 januari 2006 tot 1 februari 2007.
Bij besluit van 8 maart 2007 heeft verweerder het recht op bijstand van eiser opgeschort met ingang van 1 februari 2007, omdat hij niet binnen de bij brief van 23 februari 2007 gestelde termijn alle gevraagde stukken had overgelegd. Hierbij heeft verweerder onder meer aangegeven dat eiser niet binnen voornoemde termijn duidelijkheid heeft verschaft over, onder andere, de kasstortingen van € 400,- en 170,- op respectievelijk 13 februari 2006 en 21 juni 2006. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 21 maart 2007 alsnog de gevraagde, nog ontbrekende bewijsstukken te overleggen en de verlangde duidelijkheid te verschaffen. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat eisers uitkering zou worden ingetrokken per 1 februari 2007 indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn werd hersteld.
Namens eiser is bij brief van 3 april 2007 bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit van 23 februari 2007.
Bij besluit van 11 april 2007 heeft verweerder het recht op WWB-uitkering van eiser ingetrokken met ingang van 1 februari 2007.
Namens eiser is bij brief van 24 april 2007 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt.
Tevens is bij brief van 15 mei 2007 namens eiser bij de rechtbank te Assen een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Naar aanleiding van de namens eiser ingediende bezwaarschriften heeft op 24 mei 2007 een hoorzitting plaatsgevonden bij de “Bezwaarschriftencommissie ISD AAT gemeenten” (hierna: de bezwarencommissie). Hierbij waren eiser en zijn gemachtigde aanwezig.
De bezwarencommissie heeft verweerder bij brief van 24 mei 2007 geadviseerd om de ingediende bezwaren ongegrond te verklaren en de primaire besluiten te handhaven.
Bij uitspraak van 30 mei 2007 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van en onder verwijzing naar het advies van de bezwarencommissie, de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
Eiser is van mening dat verweerder ten onrechte tot opschorting en intrekking van zijn recht op WWB-uitkering is overgegaan. Volgens eiser heeft hij naar vermogen aan zijn inlichtingenplicht voldaan. Hij heeft naar zijn zeggen alle relevante informatie en stukken overgelegd. Volgens eiser was het voor hem niet mogelijk om de gevraagde maandelijkse overzichten te verstrekken, omdat niet maandelijks werkzaamheden werden verricht. Eiser heeft alle door zijn boekhouder opgestelde stukken en een bewijs van inschrijving bij de kamer van Koophandel aan verweerder overgelegd. Voorts heeft eiser naar zijn zeggen naar aanleiding van verweerders brief d.d. 23 februari 2007 wederom de benodigde informatie verstrekt. Volgens eiser heeft hij, naar aanleiding van de brief d.d. 8 maart 2007 van verweerder, nogmaals de gevraagde informatie verstrekt.
Gezien het vorenstaande is eiser van mening dat verweerder in redelijkheid niet tot opschorting en intrekking van zijn recht op WWB-uitkering heeft kunnen overgaan.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit terecht en op goede gronden genomen is. Volgens verweerder leverde eiser naar aanleiding van de brief d.d. 23 februari 2007 enkel van internet afkomstige overzichten van zijn bankrekeningen over, met als optie “alleen uitgaven”. Omdat deze overzichten volgens verweerder vanzelfsprekend geen representatief beeld geven van eisers financiële huishouding, is eiser er bij brief van 8 maart 2007 op gewezen dat enkel originele bankafschriften geaccepteerd worden. Daarop heeft eiser weliswaar originele bankafschriften overgelegd, maar deze gaven nog steeds onvoldoende duidelijkheid over eisers financiële positie. Zo heeft eiser verzuimd om duidelijkheid te verschaffen over verschillende stortingen en overboekingen op lopende rekeningen, spaarrekeningen en bedrijfsrekeningen.
Toepasselijke regelgeving
Artikel 17 van de Wet werk en bijstand (WWB) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
2. De belanghebbende is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
(….)”
Artikel 54 van de WWB luidt als volgt:
“1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, kan het college een dergelijk besluit herzien of intrekken:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;
b. indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.”
Aan de orde is de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot opschorting en intrekking van het recht op bijstand van eiser per 1 februari 2007. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat het intrekkingsbesluit d.d. 11 april 2007 waartegen bezwaar is gemaakt, is gebaseerd op het opschortingsbesluit van 8 maart 2007. Tegen dit laatstbedoelde besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt. Dit betekent dat slechts ter toetsing voorligt of eiser de in het opschortingsbesluit van 8 maart 2007 gevraagde gegevens dan wel bewijsstukken binnen de daartoe gestelde termijn van 21 maart 2007 heeft verstrekt en of verweerder hierin aanleiding heeft kunnen zien de bijstand in te trekken met ingang van 1 februari 2007.
In het besluit van 8 maart 2007 is een opsomming gegeven van verschillende ontbrekende gegevens. Blijkens de aan het intrekkingsbesluit van 11 april 2007 ten grondslag liggende rapportage van eveneens 11 april 2007 heeft eiser enkele gevraagde bewijsstukken ingeleverd, maar is over een aantal stortingen geen duidelijkheid verschaft. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat het intrekkingsbesluit (enkel) is gebaseerd op het feit dat eiser niet binnen de gestelde termijn duidelijkheid heeft verschaft omtrent de stortingen van € 170,- en € 400,- op zijn bankrekening met nummer [nummer].
De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting heeft erkend dat hij niet binnen de door verweerder gestelde termijn de gevraagde duidelijkheid heeft gegeven over de herkomst van voornoemde bedragen. Gezien het hiervoor weergegeven - beperkte - toetsingskader is niet relevant of eiser de verlangde opheldering in een later stadium alsnog heeft verstrekt. Dat eiser, naar hij stelt, na afloop van de door verweerder geboden hersteltermijn en ook ter zitting alsnog een verklaring heeft gegeven voor de betreffende stortingen, kan derhalve niet tot de conclusie leiden dat verweerder niet bevoegd was om tot intrekking van het recht op bijstand over te gaan.
Gelet op het vorenstaande was verweerder op grond van het bepaalde in artikel 54, vierde lid, van de WWB, in samenhang bezien met artikel 54, eerste lid, van de WWB bevoegd tot intrekking van het recht op bijstand van eiser.
Derhalve resteert, voor wat betreft de intrekking, de vraag of verweerder in redelijkheid kon besluiten van deze bevoegdheid gebruik te maken.
In dit verband overweegt de rechtbank dat niet gebleken is van feiten en omstandigheden die in dit geval aanleiding hadden kunnen of moeten zijn om af te zien van uitoefening van vorengenoemde bevoegdheid. Ten aanzien van de door verweerder gehanteerde intrekkingsdatum overweegt de rechtbank het volgende.
Nu verweerder het bestreden besluit, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB, baseert op het opschortingsbesluit van 8 maart 2007, lag het naar het oordeel van de rechtbank in de rede om voor wat betreft de intrekkingsdatum aan te sluiten bij het moment waarop eiser ter zake van het verstrekken van de gevraagde informatie in verzuim is gekomen. Aangezien eiser bij de brief van 23 februari 2007, waar het opschortingsbesluit van 8 maart 2007 aan gekoppeld is, is gesommeerd om de gevraagde informatie voor 2 maart 2007 aan te leveren, was eiser op deze datum in verzuim.
Verweerder heeft ter zake van de intrekking echter gekozen voor de datum 1 februari 2007 omdat, zo is namens verweerder ter zitting betoogd, hiermee wordt aangesloten bij de eerdere opschorting per deze datum, bij het besluit van 23 februari 2007. Verweerder gaat er hiermee aan voorbij dat de informatie waar in de brief van 16 februari 2007 om is verzocht en waar het opschortingsbesluit van 23 februari 2007 betrekking op heeft, andere informatie betreft dan waar het opschortingsbesluit d.d. 8 maart 2007 op ziet. De bij brief van 16 februari 2007 gevraagde informatie betreft stukken ter zake van eisers werkzaamheden als (marginaal) zelfstandige, terwijl de informatie waar het opschortingsbesluit d.d. 8 maart 2007 op ziet, betrekking heeft op (mutaties op de) bankrekeningen van eiser.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet als intrekkingsdatum 1 februari 2007 heeft kunnen hanteren. Dat verweerder bij het in rechte vaststaande opschortingsbesluit d.d. 8 maart 2007 eveneens deze datum heeft gehanteerd, ontneemt verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet de bevoegdheid om ter zake van de intrekking van deze datum af te wijken.
Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit, wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, en artikel 3:46 van de Awb, dient te worden vernietigd voor zover dit besluit ziet op de intrekking van het recht op bijstand.
Nu de rechtbank van oordeel is dat het in de rede had gelegen om niet per 1 februari 2007, maar per 2 maart 2007 tot intrekking van het recht op bijstand over te gaan, moet worden aangenomen dat eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van de opschorting van het recht op bijstand per eerstgenoemde datum, zoals neergelegd in het opschortingsbesluit van 23 februari 2007. De rechtbank ziet echter geen aanleiding dit deel van het bestreden besluit onrechtmatig te achten, nu namens eiser in dit opzicht geen inhoudelijke gronden zijn aangevoerd. Voor zover het beroep van eiser betrekking heeft op de opschorting van het recht op bijstand wordt het beroep daarom ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen tot betaling van de door eiser gemaakte proceskosten. Op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten begroot op € 650,88 (€ 644,- voor de kosten van rechtskundige bijstand en € 6,88 voor de door eiser gemaakte reiskosten voor het verschijnen ter zitting).
Nu aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag ad € 644,-, ter zake van de rechtskundige bijstand, aan de griffier van de rechtbank te worden betaald. De overige kosten, alsmede het door eiser betaalde griffierecht dienen aan eiser zelf te worden betaald.
- verklaart het beroep gegrond, voor zover dit is gericht tegen de intrekking van het recht op bijstand per 1 februari 2007;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiser dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 650,88 en bepaalt dat de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo de kosten ad € 644 ,-, ter zake van de rechtskundige bijstand, aan de griffier van de rechtbank dient te betalen en de door eiser gemaakte reiskosten ad € 6,88, alsmede het door eiser betaalde griffierecht ad € 39,- aan eiser dient te betalen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002 te 3500 DA Utrecht binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.P. Claus, voorzitter en uitgesproken in het
openbaar op 25 maart 2008
door mr. W.P. Claus, in tegenwoordigheid van mr. K. Jongsma, griffier.
mr. K. Jongsma mr. W.P. Claus