2.2. De rechtbank is van oordeel dat de in deze procedure overgelegde rapporten weliswaar twijfels oproepen over de authenticiteit van de schilderijen. Echter, op basis van die rapporten kan naar het oordeel van de rechtbank niet voor juist worden gehouden dat de schilderijen daadwerkelijk vals/niet authentiek zijn. De rapporten zijn, mede in het licht van het door [gedaagde] gemotiveerd gevoerde verweer, onvoldoende helder en consistent gemotiveerd om die conclusie te kunnen dragen. Zo heeft [deskundige] in zijn rapport van
5 september 2006 bij alle schilderijen vermeld dat het een vervalsing betreft en ter onderbouwing van die conclusie in algemene bewoording gesteld:
”Gezien de penseelvoering kunnen bovengenoemde schilderwerken niet van de gesuggereerde kunstenaars zijn”.
Die summiere motivering, alsmede het feit dat de deskundige niet was ingegaan op de uitgebreide reactie van [gedaagde] op die conclusie in het concept rapport, heeft de rechtbank aanleiding gegeven [deskundige] op te dragen alsnog de commentaren van partijen te bespreken en zijn visie, mede aan de hand daarvan, nader te motiveren.
In het aanvullend rapport van 13 september 2007 heeft [deskundige] vervolgens onder meer het volgende vermeld:
“Het commentaar van de heer [partijdeskundige 2] wordt door mij onderschreven evenals het rapport van de heer [partijdeskundige 1], met uitzondering van no. 7:”Gronings dorp” waarvan ik van menig ben dat hier met zekerheid van een vervalsing kan worden gesproken. Ik sluit me dan ook aan bij de mening van [partijdeskundige 2] omtrent deze aquarel. Ook de twijfel die [partijdeskundige 1] over no. 8:”Bloemen in kan” heeft kan ik niet delen (…) Ook in dit geval deel ik de mening van [partijdeskundige 2] volledig.
Voor wat betreft no. 9:”Tulpen in vaas” volg ik de visie van [partijdeskundige 2], die op basis van perceelvoering en coloriet tot de conclusie komt dat dit schilderij niet door Altink is vervaardigd.
De reactie van [gedaagde] (..) over de “korrelige” wijze van schilderen bij dit schilderij lijkt mij geen argument om “Tulpen in vaas” tot een authentieke Altink te verklaren, immers een vervalser maakt juist gebruik van technieken, overeenkomende stijlkenmerken en kleurgebruik.
Het is niet van belang of een kunstenaar wel of niet met een paletmes werkte; of hij wel of niet lange toetsen afwisselde met kortere streepjes; of een dak van een weergegeven huisje lijkt op een dak dat op een ander schilderij is weergegeven. Waar het om gaat is de uitstraling van een kunstwerk. Bij de betreffende tien “kunstwerken” ontbreekt de daadkracht van een kunstenaar -de bezieling-; het zijn pogingen om de uitstraling …te benaderen. Deze pogingen ontaarden in een niet-samenhangend geheel; de schilderijen missen iets: oorspronkelijkheid en de uitstraling zoals die van een bepaalde kunstenaar op je netvlies staan. (..) Dit “Fingerspitzengefuhl” laat zich niet in woorden of getallen uitdrukken; het is de ervaring en kennis die deskundigheid bepaalt.”
De rechtbank is van oordeel dat de motivering van [deskundige] in deze aanvulling niet consistent is. Immers, enerzijds stelt hij dat het al dan niet met paletmes werken en afwisselen van toetsen en streepjes, niet van belang is, omdat een vervalser juist gebruik maakt van technieken en overeenkomende stijlkenmerken en kleurgebruik. Anderzijds deelt hij echter mede dat hij de visie van [partijdeskundige 2] over Tulpen in vaas volgt, gelet op de onder meer de penseelvoering.
Naar het oordeel van de rechtbank staat de aanvulling voorts haaks op de motivering die in het in eerste instantie uitgebrachte rapport is gegeven, nu daar enkel was vermeld: gelet op de penseelvoering. De rechtbank begrijpt de aanvulling van de deskundige namelijk aldus dat niet de gehanteerde techniek (in de zin van perceelvoering, stijl en kleurgebruik), maar de uitstraling van doorslaggevend belang zou zijn. Als dat zo is kan de rechtbank niet begrijpen waarom die motivering niet (mede) in het in eerste instantie uitgebrachte rapport is opgenomen, maar daarentegen daar als enige argument is vermeld: gelet op de penseelvoering.
Voor wat betreft het aansluiten bij de bevindingen van [partijdeskundige 1], merkt de rechtbank op dat door [gedaagde] gemotiveerd is aangegeven dat [partijdeskundige 1] niet over de vereiste deskundigheid zou beschikken. Door [partijdeskundige 1] is gesteld dat Wiegers niet op board zou schilderen en Altink niet met een paletmes zou werken, terwijl het tegendeel het geval zou zijn. Door [deskundige] is daar niet op ingegaan. [partijdeskundige 2] heeft bij die schilderijen waar hij een motivering heeft gegeven voor zijn conclusie dat het vals zou zijn, alleen vermeld dat coloriet en penseelvoering niet juist zouden zijn. Een nadere uitleg ontbreekt, terwijl [gedaagde] gemotiveerd heeft aangegeven dat die conclusie niet juist is. Ook daar is door [deskundige] niet nader op ingegaan. Door [deskundige] is in zijn aanvulling daarentegen aangegeven dat het niet om de gehanteerde techniek zou gaan. Onduidelijk is voor de rechtbank hoe hij gelet daarop, het commentaar en de visie van [partijdeskundige 2] kan onderschrijven. Daarnaast heeft [partijdeskundige 2] het schilderij Zonnebloemen van Altink in 1999 gewaardeerd als authentiek en daar een waarde aangegeven van ƒ 35.000,00, terwijl hij nu zonder nadere toelichting tot een waarde nul komt onder vermelding van ”coloriet en penseelvoering niet volgens de werkwijze van Altink”. [partijdeskundige 3] heeft enkel geschreven de bevindingen van [partijdeskundige 1] te onderschrijven. Een motivering ontbreekt. Ook [partijdeskundige 4] heeft zijn conclusie niet gemotiveerd.