ECLI:NL:RBASS:2008:BC4311

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
12 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
¨19.830114/07
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot opzettelijk brandstichten met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Assen op 12 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 mei 2007 in Emmen heeft geprobeerd brand te stichten in het Scheperziekenhuis. De verdachte, geboren in 1985, heeft verklaard dat zij handelde op aanwijzing van een stem in haar hoofd, die haar opdroeg zichzelf van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is, wat betekent dat haar psychische toestand een belangrijke rol heeft gespeeld in haar handelen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot opzettelijk brandstichten, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte en de verklaringen van getuigen en deskundigen in overweging genomen, waaronder een psychiatrisch rapport dat de geestelijke toestand van de verdachte beschrijft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, maar dat haar verminderde toerekeningsvatbaarheid een belangrijke factor is in de strafmaat. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 156 dagen geëist, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met toezicht door de Stichting Reclassering Nederland. De rechtbank heeft deze eis gedeeltelijk overgenomen en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 156 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht opgelegd. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte is vrijgesproken van het meer of anders tenlastegelegde.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830114-07
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 12 februari 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 29 januari 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Keijzer, advocaat te Emmen.
Tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
zij op of omstreeks 02 mei 2007 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een gebouw aan de Boermarkeweg (het Scheperziekenhuis), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was voor een of meer personen, met dat opzet een brandende aansteker heeft gehouden bij een laken en/of een krant, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking heeft gebracht met stof en/of papier, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die stof en/of dat papier geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor dat gebouw en/of de inboedel van dat gebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners/ patienten en/of personeel in dat Scheperziekenhuis, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
Verweren ten aanzien van de voorvragen
De raadsman van verdachte heeft onder meer het verweer gevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte is sterk verminderd toerekeningsvatbaar. Het gedrag van verdachte is overduidelijk het gevolg van een psychische stoornis. Het stelt mij teleur dat de officier van justitie ervoor gekozen heeft om deze zaak aan te brengen bij de rechtbank. Mijns inziens is zowel verdachte als de maatschappij niet gebaat bij een strafrechtelijke vervolging. De officier van justitie dient derhalve niet-ontvankelijk verklaard te worden, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het verweer verworpen dient te worden. De maatschappij heeft belang bij vervolging aangezien het gaat om een ernstig strafbaar feit. Bovendien dient de zaak naar het oordeel van de officier van justitie voorgelegd te worden aan de rechtbank omdat de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
Bij de beoordeling van het verweer dient vooropgesteld te worden dat artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toekent met betrekking tot de vraag of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Daarbij komt dat de rechter in beginsel niet mag oordelen over de wijze waarop het Openbaar Ministerie de voor zijn vervolgingsbeslissing relevante belangen heeft afgewogen. Alleen indien een vervolging, die niet in strijd is met wettelijke en verdragsbepalingen, in strijd is met beginselen van een goede procesorde kan er sprake zijn van verval van het recht tot strafvordering. Dat betekent dat de rechter niet mag treden in de opportuniteit van de vervolging en dat hij de door het Openbaar Ministerie verrichte belangenafweging heeft te respecteren, behoudens wanneer die afweging de door de beginselen van een behoorlijke procesorde gedicteerde rechtmatigheidstoets niet kan doorstaan.
De rechtbank is van oordeel dat de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte geen omstandigheid is waaruit kan volgen dat het Openbaar Ministerie in dit geval de beginselen van goede procesorde heeft geschonden. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Bewijs
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht de volgende bewijsmiddelen van belang, van welke bewijsmiddelen de strekking zakelijk is weergegeven.
De verklaring van verdachte1:
Verdachte heeft verklaard dat een 'vrouwtje' in haar hoofd tegen haar heeft gezegd dat ze een laken om moest doen en dat laken in brand moest steken. Verdachte heeft het laken omgedaan en vervolgens de punten met een aansteker in brand gestoken. Ze heeft het laken vervolgens van zich afgegooid. Verdachte had de deur dichtgehouden om het personeel van het Scheperziekenhuis tegen te houden. Verdachte heeft verklaard dat zij onvoldoende stil heeft gestaan bij de mogelijke gevolgen voor de andere patiënten in het ziekenhuis.
De verklaring van aangever2:
Aangever heeft verklaard dat verdachte op 2 mei 2007 is opgenomen op de afgesloten afdeling van het Scheperziekenhuis in Emmen. Later op dezelfde dag werd geconstateerd dat er rook kwam uit de kamer van verdachte. Eenmaal binnengekomen constateert het personeel dat er in de kamer een laken in de brand gestoken was.
Een proces-verbaal van technisch onderzoek inzake een brandstichting3:
Het laken was gedeeltelijk verbrand, de vloerbedekking was ingebrand. De brand moet zijn ontstaan doordat vuur ter plaatse is gebracht. In de kamer was voldoende brandbaar materiaal aanwezig. Indien de brand niet vroegtijdig was ontdekt en geblust, had algemeen gevaar voor personen en goederen (het ziekenhuis) kunnen ontstaan.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte heeft onder meer aangevoerd dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde, in die zin, dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel voor personen is ontstaan. Er was weliswaar gevaar voor goederen in de kamer van verdachte, doch dat gevaar was onvoldoende concreet om tevens levensgevaar dan wel gevaar voor lichamelijk letsel op te leveren.
De rechtbank kan zich niet met dit standpunt verenigen. De rechtbank overweegt dat het in brand gestoken laken half verbrand was en dat de vloerbedekking reeds was ingebrand. De rechtbank overweegt voorts dat verdachte geprobeerd heeft brand te stichten in haar kamer op de gesloten afdeling van het Scheperziekenhuis, waar tevens andere patiënten in gesloten setting waren opgenomen. De rechtbank is op grond van bovenstaande omstandigheden van oordeel dat wel degelijk concreet levensgevaar voor personen te duchten zou zijn geweest, indien de brand zich verder had kunnen ontwikkelen.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door haar gedrag - het in brand steken van een om zichzelf gewikkeld laken en het blokkeren van de kamerdeur - brand gesticht kon worden, waaruit gevaar voor goederen of personen heeft kunnen ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat de brandstichting (in de juridische betekenis van het woord) niet voltooid was, aangezien de brand zich niet heeft kunnen verspreiden.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 02 mei 2007 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een gebouw aan de Boermarkeweg (het Scheperziekenhuis), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten was voor personen, met dat opzet een brandende aansteker heeft gehouden bij een laken, ten gevolge waarvan die stof gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor dat gebouw en de inboedel van dat gebouw en
- levensgevaar voor bewoners/patiënten en personeel in dat Scheperziekenhuis te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 05 juli 2007, opgemaakt door R.M. Coutinho. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
" betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een psychotische stoornis, een obsessief compulsieve stoornis en een post traumatische stress stoornis. Daarnaast lijdt ze aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Onderzoeker acht betrokkene sterk verminderd toerekeningsvatbaar."
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de door haar aannemelijk geachte toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in sterk verminderde mate.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat voor het overige geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, met de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte en met de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 03 mei 2007, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank houdt voorts rekening met de eis van de officier van justitie, mr. E.H.G. Kwakman. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf voor de duur van 156 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest conform artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd verplicht toezicht door de Stichting Reclassering Nederland.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het opleggen van een straf of een maatregel niet op zijn plaats is gezien de problematiek van verdachte. De raadsman heeft gepleit voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het opleggen van de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringstoezicht geen zin heeft.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en heeft daarmee de veiligheid van goederen en personen in gevaar heeft gebracht. De rechtbank acht verdachte echter sterk verminderd toerekeningsvatbaar met betrekking tot dat feit. Verdachte heeft gehandeld in opdracht van een stem in haar hoofd, een stem waaraan zij - gezien haar problematiek - moeilijk weerstand kon bieden. Verdachte heeft van die stem opdracht gekregen om zichzelf van het leven te beroven. Deze stem heeft haar vaker opdracht gegeven om zelfmoord te plegen, aldus de verklaring van verdachte.
Uit een adviesrapport van de Stichting Reclassering Nederland d.d. 13 december 2007 blijkt dat een klinische opname op een Forensisch Psychiatrische Afdeling niet zal bijdragen aan de stabilisatie of verdere verbetering van het toestandsbeeld van verdachte, noch aan verlaging van het recidiverisico. Verdachte is inmiddels zestien keer eerder opgenomen geweest. De onderzoekers zijn tevens somber over de mogelijkheden van een ambulante behandeling. Verdachte heeft het meest baat bij een gedragstherapeutische behandeling gericht op het aanpakken van de actuele klachten, aldus het rapport. De rechtbank ziet geen aanleiding om de adviezen uit het genoemde adviesrapport niet over te nemen. De rechtbank houdt daarbij rekening met de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat zij thans redelijk kan omgaan met haar problematiek.
De rechtbank zal de suggestie van de raadsman tot toepassing van artikel 9a voornoemd niet overnemen. De rechtbank overweegt dat, ondanks de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, niet voorbij gegaan moet worden aan het feit dat zij zich hoe dan ook schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Enige straf is daarom op zijn plaats. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die niet groter is dan de periode die verdachte reeds doorgebracht heeft in voorlopige hechtenis. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. De rechtbank overweegt daarbij dat begeleiding van verdachte en sturing aan haar hulpverlening gelet op de ernstige problematiek zinvol is te achten.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
gevangenisstraf voor de duur van 156 dagen waarvan een gedeelte groot 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling ingevolge artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Wit, voorzitter en mr. O.J. Bosker en mr. B.I. Klaassens, rechters in tegenwoordigheid van mr. S.M. von Bartheld, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 12 februari 2008.
1 Afgelegd ter terechtzitting op 29 januari 2008.
2 Aangifte namens het Scheperziekenhuis in Emmen, pagina 34-36 van het proces-verbaal met dossiernummer PL032R/07-102694.
3 Pagina 40-49 van het proces-verbaal met dossiernummer PL032R/07-102694.