zaaknummer / rolnummer: 58008 / HA ZA 06-540
de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. H.J. de Ruijter,
advocaat mr. H.J. Arnold te 's-Gravenhage,
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. J.C. van Driel.
Partijen zullen hierna Aegon en [gedaagde] genoemd worden.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 september 2006, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- het proces-verbaal van comparitie van 19 december 2006;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 19 december 2006;
- de bij voornoemde conclusie gevoegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de niet of onvoldoende weersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit geding het volgende vast:
2.1. [gedaagde] heeft op 21 februari 1996 letsel opgelopen aan haar linkerhand. Bij het vastzetten van een paard is haar linkermiddelvinger bekneld geraakt. De bovenste vingerkoot van die vinger werd daardoor afgeknepen. Omdat zij na behandeling van de wond problemen aan de linkerhand, -vingers en - pols bleef houden, is zij verwezen naar een revalidatiearts.
2.2. [gedaagde] is het ongeval overkomen als vrijwilligster bij een verzekeringnemer van Aegon. Aegon heeft op 15 maart 1999 volledige aansprakelijkheid erkend. Tot en met 30 juli 2004 heeft zij in totaal EUR 105.719,17 aan verschotten, buitengerechtelijke kosten en smartengeld aan [gedaagde] betaald.
2.3. Chirurg-traumatoloog dr. J.B. van Mourik, heeft een medisch onderzoek verricht. In zijn rapport van 29 mei 2002 concludeert hij dat sprake is van posttraumatische dystrofie, waardoor ten tijde van het medisch onderzoek sprake is van een vrij uitgesproken verminderde inzet- en bruikbaarheid van de linkerhand. Hij acht het aannemelijk dat sprake is van een eindtoestand, en stelt het functieverlies op 25%. J.A.M. Pigge van Heling & Partners heeft in 2004 een arbeidskundigonderzoek uitgevoerd. Zijn rapport van 6 februari 2004 vermeldt dat [gedaagde] hem heeft aangegeven dat zij met haar linkerhand geen werkzaamheden kan uitvoeren en een brace om haar pols draagt. Hij heeft het verlies van [gedaagde] in haar huishoudelijke taken geschat op 20 uren per week, en het verlies bij het verrichten van onderhoud aan de woning en het tuinonderhoud op 236,4 uur per jaar. In het rapport staat dat [gedaagde] enkel lichte boodschappen kan doen, maar daarbij is aangewezen op vervoer van derden. Het functieverlies wordt voor de activiteit geschat op ¾, wat neerkomt op 1,7 uur per week.
2.4. Bij brief van 3 februari 2005 hebben de advocaten van [gedaagde] Aegon voorgesteld om een definitieve regeling te treffen. Onder verwijzing naar het medisch rapport van Van Mourik en het arbeidskundig rapport van Pigge, wordt bij wijze van minnelijke regeling voorgesteld dat Aegon een slotbetaling zal verrichten van EUR 230.000,00, exclusief voorschotten en buitengerechtelijke kosten. In de brief staat dat [gedaagde] in het geheel niet meer in staat is om ook nog maar enige vorm van arbeid te verrichten.
2.5. In het najaar van 2004 ontving Aegon een tip dat [gedaagde] sinds de zomer van 2003 bedrog pleegt: [gedaagde] zou haar linkerhand wel gebruiken. Aegon heeft het onderzoeksbureau Extensive een persoonlijk onderzoek laten uitvoeren. Extensive heeft [gedaagde] meerdere dagen geobserveerd, te weten op 29 en 30 januari 2005, 12, 13 en 28 maart 2005 en 15 en 16 oktober 2005. Tijdens de observatie zijn video-opnamen gemaakt. Een DVD met die opnamen en het rapport met de onderzoeksbevindingen zijn in het geding gebracht.
2.6. Aegon heeft de onderzoeksbevindingen voorgelegd aan de heer H.C. Oliver R.Ad, Expert arbeidszaken van Cunningham Lindsey Nederland (hierna Cunningham). Deze schrijft in zijn rapport van 19 mei 2005 dat aan het handelen van de dame op het beeldmateriaal ([gedaagde], rb) niet te merken is dat zij wordt gehinderd door een aandoening aan de linkerhand of -arm. Op 27 oktober 2005 hebben drie medewerkers van Cunningham een gesprek gevoerd met [gedaagde] en haar advocaten. In het verslag dat Cunningham van dat gesprek heeft gemaakt staat dat aan [gedaagde] is geschetst dat dit onder andere tot doel had om vast te stellen in hoeverre haar situatie mogelijk nog gewijzigd is ten opzichte van de bevindingen van Van Mourik en Pigge.
[gedaagde] heeft desgevraagd aangegeven dat zij nog steeds, en in feite onveranderd, klachten en beperkingen ondervindt aan haar linkerhand en arm, onder andere bestaande uit pijn, het niet kunnen verdragen van het aanraken of stoten van de vingers, en het niet kunnen belasten van de arm, die in feite alleen nog ondersteunend kan worden gebruikt. Aan de orde is geweest dat [gedaagde] niet zelfstandig boodschappen kan doen, daarbij altijd is aangewezen op hulp van derden, en maar korte stukken kan autorijden, waarbij zij altijd gebruik moet maken van een knop op het stuur zodat zij met haar rechterhand kan sturen. [gedaagde] heeft verklaard dat zij in verband met haar klachten nagenoeg altijd een brace om haar linkerpols moet dragen en die ook altijd draagt. Vervolgens is [gedaagde] geconfronteerd met de bevindingen van Extensive en zijn haar de beeldopnamen getoond.
2.7. De schriftelijke rapportage van Extensive en de DVD met beeldmateriaal zijn op 14 november 2005 aan de advocaat van [gedaagde] toegezonden, met het verzoek daarop te reageren. Dat is niet gebeurd.
2.8. Aegon heeft [gedaagde] bij brief van 4 januari 2006 gesommeerd om haar uiterlijk 5 februari 2006 EUR 25.636,24 over te maken wegens ten onrechte noodzakelijk gemaakte onderzoekskosten. [gedaagde] heeft hieraan geen gevolg gegeven.
2.9. [gedaagde] is op 17 februari 2006 onderzocht door dr. J.H.J. Schreinemakers, algemeen chirurg. In zijn brief van 17 februari 2006 aan [gedaagde]s raadsvrouw, schrijft deze arts dat de anamnese en het lichamelijk onderzoek conform de rapportage van Van Mourik is en dat hij het eens is met het door deze genoemde percentage functieverlies van 25%. Alleen het oedeem aan de hand lijkt wat afgenomen.
3. Vordering, grondslag en verweer
in conventie
3.1. Aegon vordert dat de rechtbank bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan Aegon van het bedrag van EUR 30.593,50;
B. te vermeerderen met de wettelijke rente:
- vanaf 7 april 2005 over het bedrag van EUR 15.455,13;
- vanaf 11 november over het bedrag van EUR 5.518,63;
- vanaf datum dagvaarding over het bedrag van EUR 4.619,74;
- vanaf datum dagvaarding over het bedrag van EUR 5.000,00;
althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
C. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. Aegon legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] zich schuldig maakt(e) aan opzettelijke misleiding om een schadevergoeding te verkrijgen die haar niet toekomt, en aldus jegens Aegon onrechtmatig heeft gehandeld. Aegon vordert de daardoor geleden schade, bestaande uit onderzoekskosten van Extensive en Cunningham en haar eigen interne kosten.
3.3. [gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd betwist. Voor zover van belang zal hierop bij de beoordeling worden ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat het Persoonlijk Onderzoek door Extensive onrechtmatig is, vordert [gedaagde] dat de rechtbank - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - Aegon zal veroordelen tot betaling van schadevergoeding wegens immateriële schade ten bedrage van EUR 20.000,00, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie billijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente van 26 januari 2005, althans vanaf 13 september 2006, met veroordeling van Aegon in de kosten van de procedure.
3.5. Aegon heeft de vordering gemotiveerd betwist. Voor zover van belang zal hierop bij de beoordeling worden ingegaan.
4. Beoordeling
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
Geschil
4.1. Vraag is of [gedaagde] gehouden is de door Aegon gemaakte onderzoekskosten en interne kosten te vergoeden. Aegon beantwoordt deze vraag bevestigend, [gedaagde] ontkennend. [gedaagde] voert onder meer aan dat Aegon geen vordering toekomt omdat de onderzoeksbevindingen van Extensive als onrechtmatig bewijs buiten beschouwing moeten worden gelaten. Het onderzoek zou in strijd zijn met de voor verzekeringsmaatschappijen geldende Gedragscode Persoonlijk Onderzoek. Dit standpunt vormt ook de grondslag voor [gedaagde]s voorwaardelijke vordering in reconventie. De rechtbank zal dat daarom als eerste behandelen.
Persoonlijk Onderzoek Extensive
4.2. Aegon erkent dat zij gebonden is aan de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (hierna de Gedragscode). De rechtbank zal die Gedragscode dan ook tot uitgangspunt nemen. Aegon betwist echter dat zij op grond daarvan geen persoonlijk ondersoek naar [gedaagde] had mogen laten uitvoeren. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.3. De Gedragscode beschrijft de uitgangspunten voor het instellen van een persoonlijk onderzoek, en geeft aan welke beginselen daarbij door de verzekeraar in acht zullen worden genomen. Volgens die Gedragscode kan een persoonlijk onderzoek worden ingesteld als:
• de verzekeraar van mening is dat het feitenonderzoek geen - althans onvoldoende - uitsluitsel geeft over de feiten en de omstandigheden die nodig zijn om een verantwoorde beslissing te nemen over de aanspraak op een uitkering of de hoogte van de schadevergoeding;
• bij de verzekeraar gerede twijfel is ontstaan over de juistheid of volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek, zodanig dat bij de verzekeraar het redelijk vermoeden van fraude is ontstaan.
Aegon heeft aangevoerd dat die situatie zich hier voordoet, aangezien zij in oktober 2004 een tip had gekregen dat [gedaagde] meer met haar hand kan doen dan door haar wordt gesteld. In haar conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie heeft Aegon toegelicht dat die tip afkomstig was van de heer [adviseur van gedaagde], die [gedaagde] langere tijd tot als adviseur in de onderhandelingen met Aegon had bijgestaan. [adviseur van gedaagde] heeft aldus Aegon gemeld dat [gedaagde] in strijd met haar opgaven jegens de deskundigen en Aegon, wel degelijk kon autorijden, werken, koken, tuinieren en haar lichamelijk gehandicapte zoon kon wassen. Hierdoor ontstond bij Aegon het vermoeden van fraude.
4.4. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat door genoemde tip gerede twijfel bij Aegon is ontstaan omtrent de juistheid en volledigheid van de door [gedaagde] geuite klachten en beperkingen als bedoeld in de Gedragscode. Zij verwerpt [gedaagde]s stelling dat deze tip voor Aegon geen aanleiding kon en mocht zijn om het persoonlijk onderzoek te starten.
4.5. De rechtbank meent dat in de gegeven omstandigheden tevens is voldaan aan het in de Gedragscode geformuleerde vereiste van subsidiariteit. Nu eerder al een medisch onderzoek had plaatsgevonden en de bevindingen daaruit niet te rijmen zijn met hetgeen de tipgever over [gedaagde]s beperkingen meldt, is de rechtbank van oordeel dat Aegon in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat haar geen andere -minder ingrijpende- middelen dan een persoonlijk onderzoek ten dienste stonden, die tot hetzelfde resultaat als een persoonlijk onderzoek zouden kunnen leiden. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de ten aanzien van [gedaagde] de diagnose posttraumatische dystrofie is gesteld. Zoals ook de rechtbank Arnhem in het door [gedaagde] overgelegde vonnis van 17 mei 2006 overwoog, is een verzekeraar in dat geval in belangrijke mate aangewezen op de mededelingen van betrokkene over de aard en de ernst van de klachten en beperkingen. Dit blijkt ook uit de door [gedaagde] als productie 19 ingebrachte informatie over posttraumatische dystrofie. Daarin valt te lezen dat speciaal onderzoek veelal niet nodig is omdat de diagnose aan de hand van het verhaal en de verschijnselen wordt gesteld.
Gelet op het financieel belang dat met het onderzoek is gemoeid ([gedaagde] heeft in het kader van een minnelijke regeling aanspraak gemaakt op een slotbetaling van EUR 230.000,00) en het feit dat enkel opnamen van [gedaagde] zijn gemaakt terwijl zij buitenshuis en voor ieder zichtbaar activiteiten ontplooide, is in dit geval tevens voldaan aan het vereiste van proportionaliteit.
4.6. Een en ander betekent dat voldaan is aan de voorwaarden voor het instellen van een persoonlijk onderzoek naar [gedaagde] en de vereisten van een zorgvuldige belangenafweging, en dat geen ongerechtvaardigde inbreuk is gemaakt op [gedaagde]s privacy. Dit betekent dat het onderzoek door Extensive rechtmatig is ingesteld, en dat de onderzoeksresultaten als bewijs kunnen worden toegelaten. Dat [gedaagde] in het gesprek van 27 oktober 2005 niet direct met die bevindingen is geconfronteerd, maar eerst door Cunningham is bevraagd, leidt niet tot een ander oordeel. Aegon wilde in dat gesprek verifiëren of [gedaagde] klachten en beperkingen zou uiten die niet met de onderzoeksresultaten van Extensive strookten, danwel uit zichzelf zou aangeven dat de toestand van haar hand was verbeterd. Tegen die achtergrond ligt de volgorde van het gesprek voor de hand.
4.7. De voorwaardelijke reconventionele vordering van [gedaagde] zal gezien het vorenstaande worden afgewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten in reconventie. Deze beslissing zal worden opgenomen in het eindvonnis.
Bindend advies, vaststellingsovereenkomst
4.8. [gedaagde] heeft verder naar voren gebracht dat Aegon gebonden is aan de op gemeenschappelijk verzoek van partijen verrichte deskundigenonderzoeken van Van Mourik en Pigge. [gedaagde] meent dat de bevindingen van deze deskundigen voor partijen bindend zijn en vaststellingsovereenkomsten opleveren. De rechtbank passeert dit verweer. Indien al sprake zou zijn van een vaststellingsovereenkomst, hetgeen Aegon op meerdere gronden betwist, kan [gedaagde], wanneer vast komt te staan dat zij Aegon opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan omtrent haar klachten en beperkingen, daarop in redelijkheid geen beroep doen. Dit geldt temeer nu de onderhandelingen tussen partijen over de definitieve schade-uitkering nog gaande waren.
Opzettelijke misleiding
4.9. Rest de vraag of het onderzoek van Extensive voldoende is om aan te nemen dat [gedaagde] Aegon opzettelijk heeft misleid. Vaststaat dat de advocaten van [gedaagde] in hun brief van 3 februari 2005 (pagina 7), waarin zij Aegon een voorstel doen voor een definitieve schaderegeling, onder verwijzing naar de onderzoeken van Van Mourik en Pigge hebben gesteld dat [gedaagde] in het geheel niet meer in staat is ‘om ook nog maar enige vorm van arbeid te verrichten’. Daarnaast heeft [gedaagde] erkend dat zij tijdens het gesprek met Cunningham op 27 oktober 2005 heeft meegedeeld dat zij nog steeds, en in feite onveranderd klachten en beperkingen ondervindt aan haar linkerhand en -arm, dat zij het aanraken of stoten van de vingers niet kan verdragen, de arm niet kan belasten maar in feite alleen nog ondersteunend kan gebruiken en in verband met haar klachten nagenoeg altijd een brace moet dragen en draagt. Verder heeft [gedaagde] daarin aangegeven dat zij niet zelfstandig boodschappen kan doen maar daarbij altijd is aangewezen op hulp van derden, en dat zij slechts korte stukken kan autorijden waarbij zij altijd gebruik moet maken van een knop op het stuur zodat zij met haar rechterhand kan sturen.
4.10. Deze verklaringen stroken niet met de onderzoeksbevindingen van Extensive. Uit de opgestelde rapportages en het beeldmateriaal blijkt dat [gedaagde] op de meerdere dagen dat zij is geobserveerd haar linkerhand veelvuldig en ogenschijnlijk zonder moeite inzet bij het optillen en dragen van tassen, dozen en plastic kratten, bij het openen in dichtgooien van autoportieren, bij het telefoneren, bij het duwen van een rolstoel, en bij het verkopen van spullen aan en het afrekenen met klanten. [gedaagde] is op verschillende dagen gefilmd in de evenementenhal in Zuidbroek, waar zij vanuit haar woonplaats Emmen zelfstandig naar toe is gereden en waar zij achter verschillende marktkramen verkoophandelingen verrichtte. Daarnaast is op 15 oktober 2005 op beeld vastgelegd dat [gedaagde] zelfstandig en zonder hulp van derden met een auto boodschappen doet en een doos met meerdere flessen frisdrank vanuit het winkelwagentje op de achterbank plaatst. Verder valt op dat geen van de dagen is waargenomen dat [gedaagde] een brace om haar linkerpols draagt (zij droeg deze wel tijdens de bespreking op 27 oktober 2005) en dat is vastgesteld dat [gedaagde] over langere afstanden een bestelbus merk Hyundai en een Mercedes heeft bestuurd. De rapporteurs van Extensive hebben vastgesteld dat in geen van beide auto’s een ‘stuurknop’ op het stuurwiel was bevestigd. Een en ander is in strijd met hetgeen [gedaagde] hierover op 27 oktober 2005 tegenover Cunningham heeft verklaard.
4.11. Op grond van dit alles concludeert de rechtbank dat [gedaagde] Aegon opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd over de aard en omvang haar klachten, en over de functionele beperkingen die zij ondervindt. Om de in r.o. 4.5 genoemde redenen kunnen de door [gedaagde] ingebrachte bevindingen van dr. J.H.J. Schreinemakers (zie onder r.o. 2.9) niet tot een ander oordeel leiden. Dat betekent [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de schade die Aegon daardoor heeft geleden.
Schade
4.12. Aegon vordert vergoeding van de onderzoekkosten van Extensive ad EUR 20.973,76 en de kosten van een medische rapportage van Cunningham ad EUR 4.619,74. Zij stelt dat het hier redelijke kosten betreft ter (afwering van de) vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daarnaast vordert Aegon vergoeding van interne kosten ad EUR 5.000,00. Het betreft aldus Aegon kosten die zij in redelijkheid heeft gemaakt om zich buiten rechte te kunnen verweren tegen de vordering van [gedaagde].
4.13. [gedaagde] betwist het gevorderde bedrag. Zij stelt in de eerste plaats dat er geen causaal verband bestaat tussen de gevorderde kosten en het schadebedrag dat [gedaagde] van Aegon vordert, omdat uit het onderzoek van Extensive niet blijkt dat [gedaagde] haar schade in verband met huishoudelijke hulp, tuinonderhoud, onderhoud aan de woning, reiskosten divers en economische kwetsbaarheid ten onrechte vordert.
De rechtbank kan [gedaagde] hierin niet volgen. Hiervoor is vastgesteld dat [gedaagde] Aegon onjuist heeft geïnformeerd over haar klachten en over de functionele beperkingen die zij daarvan ondervindt bij activiteiten, zoals het doen van boodschappen. Ook als er van uit wordt gegaan dat [gedaagde] als gevolg van het ongeval op 21 februari 1996 nog steeds klachten en beperkingen heeft, doet dat niet af aan de conclusie dat zij functioneel en economisch tot meer in staat is dan zij Aegon heeft voorgehouden. Bovendien rechtvaardigt de wijze waarop [gedaagde] haar linkerhand bij activiteiten buitenshuis inzet, rechtvaardigt tevens het vermoeden dat zij ook binnenshuis meer kan doen dan in het rapport van Pigge is aangenomen.
4.14. [gedaagde] bestrijdt voorts de hoogte van de afzonderlijke gevorderde bedragen. Zij betwist dat het onderzoek van Extensive door twee of drie personen moest worden verricht en vindt het aantal uren voor het onderzoek exorbitant. De kosten van de medische rapportage van Cunningham en de interne kosten van Aegon ontberen een deugdelijke specificatie. Voorts betwist [gedaagde] dat alle posten zijn betaald.
4.15. De rechtbank meent dat Aegon gelet op de aard van de door [gedaagde] gestelde klachten en beperkingen in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het onderzoek door Extensive over een langere periode te laten uitvoeren. Zij overweegt dat hier de diagnose posttraumatische dystrofie is gesteld, en die diagnose voor een belangrijk deel afhankelijk is van en gebaseerd is op de verklaringen van [gedaagde], wat het voor Aegon moeilijk maakt om te bewijzen dat de ernst en omvang van de gestelde klachten en beperkingen structureel niet overeenkomt met hetgeen uit de (medische) onderzoeken naar voren is gekomen. Met minder onderzoeksuren en -dagen behoefde Aegon daarom niet te volstaan.
4.16. De rechtbank zal Aegon wel opdragen om bij akte ter rolle toe te lichten waarom er voor is gekozen om te werken met meerdere rapporteurs van Extensive, en om de kosten van het medisch onderzoek van Cunningham en de gevorderde intern gemaakte kosten nader te specificeren en onderbouwen. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.
Verdere gang van zaken
4.17. [gedaagde] heeft de rechtbank verzocht om ingeval een tussenvonnis wordt gewezen, daarvan hoger beroep open te stellen. Aegon heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat volgens haar geen principiële vraagpunten aan de orde zijn. De rechtbank deelt de opvatting van Aegon. Het verzoek van [gedaagde] zal daarom worden afgewezen.
4.18. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 23 mei 2007 voor het nemen van een akte door Aegon over hetgeen is vermeld onder 4.16,
in conventie en in reconventie
2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2007.?
zaaknummer / rolnummer: 58008 / HA ZA 06-540
Vonnis van 25 juli 2007 (zoals hersteld bij vonnis d.d. 29 augustus 2007)
de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. H.J. de Ruijter,
advocaat mr. H.J Arnold te 's-Gravenhage,
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. J.C. van Driel.
Partijen zullen hierna Aegon en [gedaagde] genoemd worden.
5. Het verdere verloop van de procedure
IN CONVENTIE EN IN VOORWAARDELIJKE RECONVENTIE
5.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 april 2007, waarvan de inhoud als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- de akte van Aegon van 23 mei 2007;
- de akte van [gedaagde] van 20 juni 2007;
- de bij de stukken gevoegde en ingebrachte producties.
5.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
6. De nadere beoordeling
IN CONVENTIE
6.1. In haar tussenvonnis van 25 april 2007 heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover Aegon heeft gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de schade die Aegon daardoor heeft geleden. Zij heeft Aegon opdragen toe te lichten waarom er voor is gekozen om te werken met meerdere rapporteurs van Extensive, en om de kosten van het medisch onderzoek van Cunningham en de gevorderde intern gemaakte kosten nader te specificeren en onderbouwen. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. beide partijen hebben een akte genomen.
6.2. Uitgangspunt is dat Aegon slechts een vergoeding toekomt voor kosten die in de gegeven omstandigheden redelijk zijn en verband houden met werkzaamheden die redelijkerwijs noodzakelijk zijn geweest. [gedaagde] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat Aegon in het onderhavige geval geen vordering toekomt, omdat zij deze grondt op artikel 6:96 lid 2 sub b BW, en dat artikel enkel ziet op de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Nu aansprakelijkheid door Aegon is erkend, moet de vordering aldus [gedaagde] worden afgewezen. De rechtbank verwerpt dit verweer, aangezien [gedaagde] daarmee een te beperkte uitleg geeft aan de genoemde bepaling, althans aan de grondslag van Aegons vordering. Aegon heeft die vordering gebaseerd op het onrechtmatig handelen van [gedaagde]. Nu door de rechtbank is geoordeeld dat daarvan sprake is, vormen de kosten die Aegon redelijkerwijs heeft moeten maken om aansprakelijkstelling voor de door [gedaagde] gevorderde aanvullende schadevergoeding af te weren, vermogensschade die zij aan [gedaagde] in rekening mag brengen.
6.3. Ten aanzien van het onderzoek van Extensive, overweegt de rechtbank als volgt. Aegon heeft [gedaagde] op zeven dagen door meerdere rapporteurs laten observeren. In het tussenvonnis is reeds overwogen dat dit onderzoek in de gegeven situatie een gepast middel was. Tevens is overwogen dat Aegon gezien de lastige bewijspositie waarin zij verkeert (zoals uit het verweer in deze procedure wel blijkt), in het onderhavige geval met minder onderzoeksuren en – dagen niet hoefde te volstaan. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat het onderzoek niet aaneensluitend maar in verschillende perioden is verricht, en dat niet buiten beschouwing kan worden gelaten dat [gedaagde] aanspraak maakte op een aanvullende uitkering van EUR 230.000,00 exclusief buitengerechtelijke kosten, zodat dit een aanzienlijk financieel belang diende. Hetgeen [gedaagde] hier bij akte tegen inbrengt worden daarom gepasseerd.
6.4. Met betrekking tot het werken met meerdere rapporteurs, heeft Aegon uiteengezet dat op de eerste observatiedag drie en op de andere dagen twee personen zijn ingezet. Omdat het vermoeden bestond dat [gedaagde] buitenshuiselijke werkzaamheden verrichtte, is gekozen voor een dynamische observatie die om tactische redenen (zoals het voorkomen van het risico van ontdekking) altijd met twee personen plaatsvindt. [gedaagde] heeft op dit specifieke punt geen commentaar meer geleverd. Wel heeft zij aangegeven dat de extra toeslag van EUR 200,00 in verband met feestdagen niet voor haar rekening behoort te komen, nu de noodzaak om op een feestdag te observeren niet is aangetoond.
6.5. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] dit laatste terecht opwerpt, zodat ter zake EUR 200,00 in mindering zal worden gebracht. Voorts meent zij dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het nodig was om op de eerste dag drie personen in te zetten. Nu [gedaagde] blijkens de factuur van 4 april 2005 op die eerste dag door elke rapporteur 11 uur is geobserveerd, zal de rechtbank de 217,5 uren die Extensive in totaal in rekening heeft gebracht met dat aantal verminderen. Aangezien blijkens de als productie 10 overgelegde offerte van Extensive voor het basisonderzoek een uurtarief is geoffreerd van EUR 70,00 exclusief BTW, acht de rechtbank het redelijk om Aegon een schadevergoeding toe te kennen op basis van dat bedrag. Dat betekent dat voor het basisonderzoek en de overige werkzaamheden van Extensive EUR 18.528,30 inclusief BTW zal worden toegekend.
6.6. Ten aanzien van de gevorderde kosten van het medisch onderzoek van Cunningham ad EUR 4.619,74 inclusief BTW, geldt het volgende. Aegon heeft aangegeven dat zij haar vordering ter zake vermindert met een abusievelijk meegerekend bedrag van EUR 436,00 inclusief BTW.
Verder heeft zij toegelicht dat in het gevorderde bedrag een post van EUR 225,00 inclusief BTW is begrepen voor de medisch adviseur dr. F.A.J.M. van Wildenburg, aan wie is gevraagd of de videobeelden overeenkwamen met de door [gedaagde] geuite beperkingen. Een bedrag van EUR 160,00 exclusief BTW, houdt verband met de vraag aan een arbeidskundige om te beoordelen of de videobeelden overeenstemden met het belastbaarheidspatroon van [gedaagde]. Voor werkzaamheden van de heer Hakkenes is EUR 3.166,67 exclusief BTW in rekening gebracht. Hij heeft zich vanaf 2 maart 2005 bezig gehouden met het fraudeonderzoek, waaronder het inschakelen van de medisch adviseur en de arbeidskundige, het beoordelen van de rapporten, het voeren van overleg met de fraudecoördinator van Aegon en van het confrontatiegesprek met [gedaagde] op 27 oktober 2005 in Assen, alsmede met het opstellen van het rapport van 28 oktober 2005. De rechtbank acht – anders dan [gedaagde] - deze (externe) kosten voldoende aannemelijk gemaakt en redelijk. Zij zal derhalve het aan Aegon gefactureerde bedrag minus EUR 436,00 toewijzen, ofwel EUR 4.183,74 inclusief BTW
6.7. De laatste post betreft de interne kosten van Aegon, begroot op 100 uur maal EUR 50,00 gemaakt door haar fraudecoördinator. Aegon heeft bij haar akte een overzicht van die uren overgelegd. Deze hebben betrekking op de periode september 2004 tot en met januari 2007. Als activiteiten worden onder meer genoemd overleg met medisch adviseur, arbeidskundige en advocaat.
De rechtbank stelt vast dat het overzicht niet is voorzien van een deugdelijke urenregistratie, en dat het gehanteerde tarief van EUR 50,00 (dat de kostprijs op uurbasis van de fraudecoördinator zou moeten representeren) evenmin inzichtelijk is gemaakt. Daarnaast wijst [gedaagde] er terecht op dat bepaalde werkzaamheden overeenkomen met die van de heer Hakkenes, en andere mogelijk dienen te worden aangemerkt als kosten ter voorbereiding en instructie van de zaak.
Gelet op een en ander zal de rechtbank de vergoeding voor buitengerechtelijke interne kosten, waarvan overigens voldoende aannemelijk wordt geacht dat deze tot op zekere hoogte zijn gemaakt, naar billijkheid vaststellen op EUR 750,00 inclusief BTW.
6.8. [gedaagde] heeft bij antwoordakte verzocht de onderzoekskosten op grond van artikel 6:109 BW te matigen, omdat zij niet over voldoende financiële middelen beschikt om zo’n groot bedrag te voldoen terwijl Aegon de kosten makkelijk zelf kan dragen.
De rechtbank overweegt dat zij de schadevergoeding alleen kan matigen indien deze in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Daarbij dient een afweging plaats te vinden van de belangen en alle overige omstandigheden die aan de zijde van [gedaagde] en Aegon bestaan. De rechtbank dient deze bevoegdheid met een grote mate van terughoudend toe te passen.
In de onderhavige zaak wordt het er in rechte voor gehouden dat [gedaagde] bewust heeft getracht om Aegon te misleiden omtrent haar functionele beperkingen, teneinde aanspraak te kunnen maken op een aanvullende schadevergoeding van EUR 230.000,00. Daargelaten dat de enkele, niet nader onderbouwde stelling van [gedaagde] dat zij niet in staat is om het schadebedrag op te brengen onvoldoende is om dit als vaststaand aan te nemen, leidt de aard van de aansprakelijkheid van [gedaagde] ertoe, dat in dit geval van een kennelijke onaanvaardbaarheid geen sprake is.
6.9. Het voorgaande betekent dat de rechtbank Aegon per saldo een schadevergoeding zal toewijzen van EUR 18.528,30 plus EUR 4.183,74 plus EUR 750,00, ofwel EUR 23.462,04 inclusief BTW. Mede gelet op het financiële belang van Aegon, te weten het afweren van de door [gedaagde] gevorderde slotbetaling exclusief voorschotten en buitengerechtelijke kosten van EUR 230.000,00, voldoet dit bedrag naar haar oordeel aan de dubbele redelijkheidstoets.
6.10. Aegon heeft wettelijke rente gevorderd. Voor wat betreft de betalingen aan Extensive, vanaf de dag na de betaling te weten 7 april 2005 en 11 november 2005; voor beide andere schadeposten, vanaf de dag der dagvaarding. Gezien het betalingsoverzicht dat Aegon als productie 12 heeft overgelegd, acht de rechtbank de gevorderde rente als op de wet gegrond vanaf genoemde data toewijsbaar, zij het over de hierboven aangepaste schadebedragen.
6.11. [gedaagde] heeft verzocht om het onderhavige vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. omdat zij - zo begrijpt de rechtbank - zich daarin niet kan vinden, en een verzoek zal indienen voor een voorlopig deskundigenbericht om de medische beperkingen van [gedaagde] vast te stellen. De rechtbank ziet in hetgeen wordt aangevoerd onvoldoende reden om te oordelen dat het belang van [gedaagde] bij het achterwege laten van deze verklaring bij voorraad, in de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van Aegon bij de toewijzing daarvan. Zij neemt daarbij in aanmerking dat hier geen sprake is van een restitutierisico.
6.12. De rechtbank zal [gedaagde] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Aegon worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 675,00
- overige kosten 11,34
- salaris procureur 1.447,50 (2,5 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 2.218,71
IN VOORWAARDELIJKE RECONVENTIE
6.13. Zoals in het tussenvonnis onder r.o. 4.7 is overwogen, zal [gedaagde]s voorwaardelijke reconventionele vordering wegens immateriële schadevergoeding (gesteld op EUR 20.000,00) worden afgewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten in reconventie. Aangezien [gedaagde] haar vordering heeft gesteld op EUR 20.000,00, zal voor de conclusie van antwoord in reconventie voor salaris procureur 1 punt worden toegekend tegen tarief III, ofwel EUR 579,00. Nu voor de comparitie na antwoord van partijen reeds in conventie een punt is toegekend, zal de rechtbank deze in reconventie niet meerekenen.
in conventie
1 Veroordeelt [gedaagde] tot betaling – tegen behoorlijk bewijs van kwijting – aan Aegon van een bedrag van € 23.462,04 inclusief BTW, te vermeerderen met wettelijke rente:
- vanaf 7 april 2005 over het bedrag van € 13.345,85;
- vanaf 11 november 2005 over het bedrag van € 5.182,45; en
- vanaf de dag der dagvaarding over het bedrag van € 4.933,74.
2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van Aegon tot op heden begroot op EUR 2.218,71,
3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 1 en 2 genoemde beslissingen
uitvoerbaar bij voorraad,
4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4. wijst de vorderingen af,
5. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure in reconventie, aan de zijde van Aegon tot op heden begroot op EUR 579,00,
6. verklaart de beslissing onder 5 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2007.