ECLI:NL:RBASS:2007:BC1007

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
28 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
830221-06
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een organisatie voor het plegen van misdrijven met betrekking tot hennepteelt

In deze zaak heeft de rechtbank Assen op 28 december 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een omvangrijke hennepkwekerij. De verdachte, geboren in 1963 en woonachtig in Nederland, heeft in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 5 september 2006 deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met het telen en verwerken van hennep. De rechtbank overweegt dat de rol van de verdachte binnen deze kwekerij aanzienlijk beperkter was dan die van de hoofdverdachten, die reeds tot langdurige gevangenisstraffen waren veroordeeld. De verdachte heeft slechts enkele weken in de kwekerij gewerkt.

De tenlastelegging omvatte deelname aan een organisatie met het oogmerk om misdrijven te plegen, waaronder het op beroepsmatige wijze telen van hennep en het voorhanden hebben van wapens. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard voor de periode na 1 juli 2006, omdat er een lex specialis bestond. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de dagvaarding correct was opgesteld.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een taakstraf van 180 uren opgelegd, met de voorwaarde dat bij niet-naleving vervangende hechtenis kan worden toegepast. Daarnaast is er een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden opgelegd met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de taakstraf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, Mr. D. Moszkowicz.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830221-06
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 28 december 2007 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -land verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1963,
wonende [adres verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 14 december 2007.
De verdachte is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig Mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht. Deze is door de verdachte uitdrukkelijk gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren.
De officier van justitie mr. J. Hoekman acht hetgeen onder 1 en 2 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
Tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode 01 augustus 2005 tot en met 5 september 2006 te
Erica, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten
een samenwerkingsverband tussen verdachte en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of een of meer anderen en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het op beroeps- en/of bedrijfsmatige wijze van telen en/of bereiden en/of
verwerken en/of verkopen en/of afleveren van een grote hoeveelheid hennep,
althans middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijsten I en/of II,
- het voorhanden hebben van wapens en/of munitie als bedoeld in de in artikel
2 van de Wet wapens en munitie opgenomen categoriën II en/of III;
2.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 01 augustus 2005 tot en
met 5 september 2006 te Erica, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of een
bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan
[adres]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal tenminste)
ongeveer 27.360 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of
delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
Verweren ten aanzien van de voorvragen
De raadsman van de verdachte heeft onder andere aangevoerd dat het openbaar ministerie met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit, betreffende periode na 1 juli 2006, niet ontvankelijk dient te worden verklaard.De raadsman heeft daartoe -kort samengevat- aangevoerd, dat na 01 juli 2006 een lex specialis bestond ten opzichte van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk artikel 11a van de Opiumwet. De officier van justitie had derhalve de tenlastelegging met betrekking tot de periode na 01 juli 2006 moeten stoelen op artikel 11a van de Opiumwet.
De rechtbank verwerpt het verweer dat het openbaar ministerie terzake feit 1 partieel niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. De rechtbank verstaat de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit aldus, dat de officier van justitie heeft tenlastegelegd dat verdachte:
- betreffende de periode tot 01 juli 2006, heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, zoals staat vermeld achter de gedachtenstreepjes 1 en 2 (strafbaar gesteld bij artikel 140 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht);
- betreffende de periode na 01 juli 2006, heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, zoals staat vermeld achter het gedachtenstreepje 2 (strafbaar gesteld bij artikel 140 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht);
- betreffende de periode vanaf 01 juli 2006, heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid of 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, zoals staat vermeld achter het gedachtenstreepje 1 (strafbaar gesteld bij artikel 11a van de Opiumwet).
De rechtbank is daarmee van oordeel dat de wijze van tenlasteleggen dan ook niet de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging raakt.
Bewijsmiddelen
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode 01 juli 2006 tot en met 5 september 2006 te Erica, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of anderen en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het op beroeps- en bedrijfsmatige wijze van telen en verwerken en verkopen en afleveren van een grote hoeveelheid hennep;
2.
hij in de periode 01 juli 2006 tot en met 5 september 2006 te Erica, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en verwerkt, in een pand aan [adres], hoeveelheden van in totaal tenminste 27.360 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 en 2 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificaties
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
onder 1: deelneming aan een organisatie die het oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet,
strafbaar gesteld bij artikel 11a van de Opiumwet;
onder 2: medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan;
- hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon
van de verdachte;
- de eis van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman van de verdachte;
- de oriëntatiepunten voor de straftoemeting;
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 07 september 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
De rechtbank overweegt dat verdachte betrokken was bij een omvangrijke hennepkwekerij, waarin een groot aantal hennepplanten is geteeld en verwerkt. De rol die verdachte vervulde binnen deze kwekerij is beduidend beperkter dan die van de leidinggevende hoofdverdachten, die reeds tot langdurige gevangenisstraffen zijn veroordeeld. Verdachte kan worden verweten dat hij ten hoogste enkele weken werkzaam is geweest binnen de hennepkwekerij. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een taakstraf, bestaande uit een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geboden is.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
- een taakstraf bestaande uit 180 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen.
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Münzebrock, voorzitter, en mr. H. Wolthuis en mr. C.M.M. Oostdam, rechters in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 28 december 2007.