ECLI:NL:RBASS:2007:BC0995

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
28 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
830220-06
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een organisatie voor het plegen van misdrijven met betrekking tot hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 28 december 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een omvangrijke hennepkwekerij. De verdachte, geboren in 1964 en woonachtig in Erica, heeft in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 5 september 2006 deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met het telen en verwerken van hennep. De rechtbank overweegt dat de rol van de verdachte binnen deze kwekerij beperkter was dan die van de hoofdverdachten, die reeds tot langdurige gevangenisstraffen zijn veroordeeld. De verdachte is een first offender en heeft zijn leven een positieve wending gegeven, wat blijkt uit zijn huidige werk en financiële situatie.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding voldoende duidelijk was. De verdediging voerde aan dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de verdachte zich adequaat had kunnen verdedigen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan deelneming aan een organisatie met het oogmerk het plegen van misdrijven, alsook aan het opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830220-06
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 28 december 2007 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1964,
wonende te [adres verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 14 december 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.F. Dirkzwager, advocaat te Hoogeveen.
De officier van justitie mr. J. Hoekman acht hetgeen onder 1 en 2 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maaanden.
Tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode 01 augustus 2005 tot en met 5 september 2006 te
Erica, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten
een samenwerkingsverband tussen verdachte en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of een of meer anderen en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het op beroeps- en/of bedrijfsmatige wijze van telen en/of bereiden en/of
verwerken en/of verkopen en/of afleveren van een grote hoeveelheid hennep,
althans middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijsten I en/of II,
- het voorhanden hebben van wapens en/of munitie als bedoeld in de in artikel
2 van de Wet wapens en munitie opgenomen categoriën II en/of III;
2.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 01 augustus 2005 tot en
met 5 september 2006 te Erica, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of een
bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan
[adres]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal tenminste)
ongeveer 27.360 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of
delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
Verweren ten aanzien van de voorvragen
De raadsman van de verdachte heeft primair aangevoerd dat de dagvaarding met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit nietig dient te worden verklaard. De tenlastelegging is volgens de raadsman te dien aanzien innerlijk tegenstrijdig, nu zowel overtreding van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht als -de per 1 juli 2006 strafbaar gestelde- overtreding van artikel 11a van de Opiumwet gedurende een periode van 01 augustus 2005 tot en met 05 september 2006 is tenlastegelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank verstaat de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit aldus, dat de officier van justitie heeft tenlastegelegd dat verdachte:
- betreffende de periode tot 01 juli 2006, heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, zoals staat vermeld achter de gedachtenstreepjes 1 en 2 (strafbaar gesteld bij artikel 140 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht);
- betreffende de periode vanaf 01 juli 2006, heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, zoals staat vermeld achter het gedachtenstreepje 2 (strafbaar gesteld bij artikel 140 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht);
- betreffende de periode vanaf 01 juli 2006, heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid of 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, zoals staat vermeld achter het gedachtenstreepje 1 (strafbaar gesteld bij artikel 11a van de Opiumwet).
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is en innerlijk niet tegenstrijdig. De tenlastelegging voldoet, naar het oordeel van de rechtbank, aan de vereisten die de wet daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering stelt. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting heeft de verdachte zich naar behoren tegen de aanklacht kunnen verdedigen.
De raadsman heeft subsidiair ten aanzien feit 1 aangevoerd dat, gelet op de wijze van tenlastelegging, het openbaar ministerie ten aanzien van de periode na 1 juli 2006 niet-ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. De rechtbank heeft reeds weergegeven hoe zij de tenlastelegging verstaat en de wijze van tenlastelegging raakt dan ook niet de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging.
Bewijsmiddelen
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode 01 augustus 2005 tot en met 5 september 2006 te Erica, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of anderen en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het op beroeps- en/ bedrijfsmatige wijze van telen en verwerken en verkopen en afleveren van een grote hoeveelheid hennep;
2.
hij in de periode 01 augustus 2005 tot en met 5 september 2006 te Erica, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en verwerkt, in een pand aan [adres], hoeveelheden van in totaal tenminste 27.360 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 en 2 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificaties
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
onder 1: deelneming aan een organisatie die het oogmerk heeft het plegen van misdrijven,
betreffende de periode tot 01 juli 2006, strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht;
en
deelneming aan een organisatie die het oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet,
betreffende de periode vanaf 01 juli 2006, strafbaar gesteld bij artikel 11a van de Opiumwet;
onder 2: medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan;
- hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon
van de verdachte;
- de eis van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman van de verdachte;
- de oriëntatiepunten voor de straftoemeting;
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 16 september 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank overweegt dat verdachte betrokken was bij een omvangrijke hennepkwekerij, waarin een groot aantal hennepplanten is geteeld en verwerkt. De rol die verdachte vervulde binnen deze kwekerij is beperkter dan die van de leidinggevende hoofdverdachten, die reeds tot langdurige gevangenisstraffen zijn veroordeeld. Verdachte is een first offender en heeft -blijkens het onderzoek ter terechtzitting- zijn leven een positieve wending gegeven. Verdachte heeft een vaste baan en is bijna schuldenvrij. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een taakstraf, bestaande uit een werkstraf en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (gelijk aan het voorarrest) en een langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf geboden is.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
- een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan een gedeelte groot 350 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
- een taakstraf bestaande uit 240 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Münzebrock, voorzitter, en mr. H. Wolthuis en mr. C.M.M. Oostdam, rechters in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 28 december 2007.