STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -land verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1988,
wonende te [adres verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 30 oktober 2007.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. M. Smid, advocaat te Hoogeveen.
De officier van justitie, mr. S. Kromdijk, acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: zes maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk met aftrek van voorarrest.
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
[naam betrokkene] op of omstreeks 13 januari 2007 te Hoogeveen, althans in de gemeente Hoogeveen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of rug en/of been, althans in het lichaam heeft gestoken , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest, door het mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te geven, althans ter beschikking te stellen aan [naam betrokkene] voornoemd;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
[naam betrokkene] op of omstreeks 13 januari 2007 te Hoogeveen, althans in de gemeente Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek en/of het been en/of de rug, althans in het lichaam
te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest, door het mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te geven, althans ter beschikking te stellen aan [naam betrokkene] voornoemd.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
Tengevolge van een kennelijke omissie staat in de tenlastelegging onder primair "te Hoogeveen, althans in de gemeente Hoogeveen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven" in plaats van "te Hoogeveen, althans in de gemeente Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven". De rechtbank herstelt deze omissie door het laatste te lezen in plaats van het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Tengevolge van kennelijke vergissingen staat in de tenlastelegging onder primair en subsidiair telkens "ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf" in plaats van "ter uitvoering van het door [naam betrokkene] voornoemd voorgenomen misdrijf" en in het subsidiair tenlastegelegde in de vijfde/zesde regel "althans in het lichaam te steken," in plaats van "althans in het lichaam heeft gestoken". De rechtbank herstelt deze vergissingen door telkens het laatste te lezen in plaats van het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De verdachte dient van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht met name niet bewezen, dat [naam betrokkene] het slachtoffer van het leven heeft willen beroven.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat [naam betrokkene] op 13 januari 2007 te Hoogeveen, ter uitvoering van het door [naam betrokkene] voornoemd voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] met een mes in de nek en het been en de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest, door het mes te geven aan [naam betrokkene] voornoemd.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De raadsvrouw van verdachte heeft onder meer betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde omdat het opzet en zelfs het aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat [naam betrokkene] het mes daadwerkelijk zou gaan gebruiken voor een poging tot doodslag of zware mishandeling bij verdachte ontbreekt.
De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet. Hoewel het opzet van verdachte waarschijnlijk beperkt is gebleven tot bedreiging met enig misdrijf - de rechtbank acht dit op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden - heeft de rechtbank toch bewezen verklaard dat hij medeplichtig is geweest aan poging tot zware mishandeling. Uit artikel 47 lid 2 en 49 lid 4 Sr, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt immers dat ten aanzien van de medeplichtige bij de bewezenverklaring en kwalificatie moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan (HR 27 oktober 1987, NJ 1988, 492).
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 48 in verbinding met de artikelen 45, 49 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsvrouw van de verdachte en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 27 september 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld, in aanmerking.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden dat het opzet van verdachte bij het ter beschikking stellen van zijn mes aan [naam betrokkene] niet gericht is geweest op (poging tot) zware mishandeling van [naam slachtoffer]. Niettemin heeft verdachte verwijtbaar gehandeld. Hij is immers opzettelijk behulpzaam geweest bij het plegen van een ernstig misdrijf. Zoals hierboven immers al is uiteengezet moet ten aanzien van de verdachte bij de bewezenverklaring en kwalificatie worden uitgegaan van de door [naam betrokkene] verrichte handelingen.
De rechtbank zal echter bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf rekening houden met diens werkelijke motieven. Voorts laat de rechtbank in overwegende mate meewegen dat verdachte niet eerder wegens misdrijf is veroordeeld.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit 120 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, en mr. A. Rombouts-Nieuwstraten en mr. M.A.F. Veenstra, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op dinsdag 13 november 2007. Mr. Rombouts-Nieuwstraten en mr. Veenstra zijn buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.