ECLI:NL:RBASS:2007:BB5537

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
3 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/289
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een planschadeverzoek en de rol van deskundigen in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 3 oktober 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen G. Kroezen en E. Snippe, wonende te Hollandscheveld, en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hoogeveen. Het geschil betreft een planschadevergoeding van € 2.000,-- die aan eisers was toegekend naar aanleiding van een wijziging in het bestemmingsplan ‘Hollandscheveld-Oost’. De rechtbank heeft de bevindingen van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) gevolgd, die de rapportage van de schadebeoordelingscommissie Nysingh als summier en onvolledig heeft beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de StAB een onafhankelijk deskundige was die zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de conclusies van de StAB niet onjuist waren. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eisers. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers ter hoogte van € 805,-- en het griffierecht van € 138,--. De rechtbank benadrukte het belang van zorgvuldigheid en een deugdelijke motivering in bestuursrechtelijke besluitvorming.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Kenmerk: 06/289 WRO
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 3 oktober 2007
in het geding tussen
G. Kroezen en E. Snippe e/v Kroezen, wonende te Hollandscheveld, eisers,
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hoogeveen, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2006 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het besluit van 23 augustus 2005 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende dat aan eisers een schadevergoeding ter hoogte van een bedrag van € 2.000,-- wegens geleden planschade, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) wordt toegekend, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2004 tot aan de datum van uitbetaling.
Namens eisers is bij brief van 17 februari 2006 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 21 maart 2006 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eisers heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 6 juli 2006, alwaar eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R. Maat.
Verweerder heeft zich doen laten vertegenwoordigen door de gemachtigde R.D.V. Molenaar.
Vervolgens is de rechtbank na heropening van het vooronderzoek overgegaan tot benoeming van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de StAB), als deskundige, teneinde door deze een nader onderzoek te laten verrichten. De StAB heeft bij brief van 30 oktober 2006 een rapportage uitgebracht.
Partijen hebben schriftelijk gereageerd op het deskundigenrapport.
De StAB heeft naar aanleiding daarvan bij brief van 30 januari 2007 een aanvullende rapportage uitgebracht. Partijen hebben hiervan een afschrift ontvangen.
Het onderzoek ter zitting is in meervoudige samenstelling voortgezet op 14 september 2007, alwaar eisers en hun gemachtigde met kennisgeving niet zijn verschenen.
Verweerder heeft zich doen laten vertegenwoordigen door de gemachtigde R.D.V. Molenaar.
II. Motivering
Feiten en omstandigheden
Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
Namens eisers is bij brief van 27 mei 2004 een verzoek om planschade bij de gemeenteraad van Hoogeveen ingediend. Eisers menen schade te ondervinden als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘Hollandscheveld-Oost’. Gezien de wijziging van het karakter van de omgeving, de toename van de bebouwingsmogelijkheden en de intensivering van het woon- en leefklimaat, kan naar de mening van eisers gesteld worden dat de waarde van hun woning als gevolg van deze wijziging in de planologie heeft ingeboet.
Verweerder heeft het voornoemde planschadeverzoek ter advisering voorgelegd aan de schadebeoordelingscommissie Nysingh ‘advocaten en notarissen’(hierna: Nysingh). Door Nysingh is op 12 januari 2005 een hoorzitting gehouden ten behoeve van de afhandeling van het planschadeverzoek. Een verslag van de hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken. Bij rapportage van 11 maart 2005 heeft Nysingh verweerder geadviseerd een planschadevergoeding ten bedrage van € 2.000,-- aan eisers toe te kennen.
Verweerder heeft de gemachtigde van eisers in de gelegenheid gesteld te reageren op de conclusies van Nysingh.
Van deze gelegenheid is namens eisers bij brief van 19 april 2005 gebruik gemaakt. In de voornoemde brief wordt aangegeven dat eisers van mening zijn dat, gezien de zwaarte van de planologische verslechtering, tot een hogere schadevergoeding had moeten worden gekomen. Het geadviseerde bedrag aan schadevergoeding bedraagt nog geen 1% van de waarde van de woning. Gesteld kan worden dat dit niet in overeenstemming is met de vigerende jurisprudentie en de planschadepraktijk.
Nysingh heeft op verzoek van verweerder bij brief van 21 juni 2005 gereageerd op de voornoemde brief.
Bij primair besluit van 23 augustus 2005, verzonden op 29 augustus 2005, heeft verweerder, overeenkomstig het voornoemde advies, besloten een planschadevergoeding toe te kennen van € 2.000,--, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2004 tot de dag van uitbetaling.
Namens eisers is bij brief van 26 september 2005 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eisers zijn in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift mondeling toe te lichten bij de Bezwaarschriftencommissie van de gemeente Hoogeveen (de Commissie), van welke gelegenheid geen gebruik is gemaakt. Een verslag van de hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
De Commissie heeft verweerder bij brief van 28 december 2005 geadviseerd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van het voornoemde advies en ongegrondverklaring van het bezwaarschrift, het primaire besluit gehandhaafd.
Standpunten partijen
Eisers stellen zich op het standpunt dat de motivering van het advies van Nysingh, dat ten grondslag is gelegd aan de besluitvorming, te summier is. Naar de mening van eisers worden de conclusies onvoldoende onderbouwd en wordt er onvoldoende ingegaan op de gestelde schadefactoren. In dit verband wijzen eisers erop dat het aannemelijk is dat door de aanleg van een nieuwe woonwijk sprake is van een toename van (geluid)hinder. Dit is immers inherent aan de komst van vele nieuwe woningen met de bewoners daarvan. Dit geldt tevens voor de toename van het aantal verkeersbewegingen nabij het perceel van eisers. Voorts is er naar de mening van eisers in het advies geen aandacht besteed aan het gegeven dat er in het onderhavige geval sprake is van een behoorlijk verlies aan privacy.
Eisers wijzen voorts op het feit dat het thans bestreden besluit inhoudelijk tegenstrijdig is met een door verweerder eerder genomen besluit op het planschadeverzoek van de eigenaren van de woning 2e Zandwijkje, waarin de Stichting Advies Onroerende Zaken (SAOZ) als deskundige advies heeft uitgebracht. Het feit dat Nysingh expliciet aangeeft het advies van de SAOZ niet te onderschrijven, is het goed recht van deze commissie, maar betekent in de visie van eisers niet dat verweerder dit ook kan doen, nu er al een onherroepelijk besluit ligt dat genomen is conform dit advies van SAOZ. In dit verband wijzen eisers erop dat het gelijkheidsbeginsel voorschrijft dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. Naar de mening van eisers is het bestreden besluit ook voor wat betreft dit punt onjuist gemotiveerd.
Voorts zijn eisers van mening dat de hoogte van de toegekende schadevergoeding te gering is. Er is sprake van een zwaarder planologisch nadeel dan Nysingh in haar advies beschrijft. Dit komt voort uit het feit dat Nysingh in de visie van eisers ten onrechte niet alle nadelige schadefactoren heeft meegewogen in haar advies. Zo wordt bijvoorbeeld geen nadeel geadviseerd voor wat betreft het aspect privacyaantasting.
Verweerder merkt op dat in het advies van de commissie de mogelijkheden van de opeenvolgende planologische regimes weergegeven zijn. Bij de beoordeling van het verzoek is de situering van het perceel van eisers beschreven. Daarbij is eveneens de veranderde situatie ten gevolge van het gewijzigde planologische regime weergegeven. Daaruit heeft de commissie de conclusie getrokken dat er sprake is van een planologische verslechtering, die tot schade heeft geleid. Naar de mening van verweerder heeft de commissie een bondig en helder advies uitgebracht en is er geen sprake van strijd met het motiveringsbeginsel.
Ook overigens is verweerder van mening dat het advies van Nysingh zorgvuldig tot stand is gekomen, zodat het als grondslag van het thans bestreden besluit kan dienen.
Beoordeling
In het onderhavige geval dient beoordeeld te worden of verweerder in redelijkheid een planschadevergoeding ten bedrage van € 2.000,-- aan eisers heeft toegekend. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 49 van de WRO bepaalt – verkort weergegeven – dat voor zover een belanghebbende ten gevolge van bepalingen van een (gewijzigd) bestemmingsplan of ten gevolge van een besluit om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijne laste behoort te blijven, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding wordt toegekend.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime, waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), 4 februari 1997, BR 1998/401).
Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat eisers als gevolg van een wijzing van het bestemmingsplan in een planologisch nadeliger situatie zijn komen te verkeren. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vaststelling van de hoogte van de planschadevergoeding.
Blijkens de motivering van het bestreden besluit is verweerder bij het bepalen van de hoogte van de planschadevergoeding afgegaan op het advies van 11 maart 2005 van de ingeschakelde schadebeoordelingscommissie Nysingh.
In de door de SAOZ uitgebracht adviezen, waaronder de zogeheten planschaderisicoanalyse, alsmede in het verhandelde ter zitting van 6 juli 2006, heeft de rechtbank aanleiding gezien de StAB als deskundige in te schakelen. Daarbij wijst de rechtbank op het feit dat door de SAOZ en Nysingh voor wat betreft het bij de bepaling van de omvang van de waardedaling wel of niet meenemen van waardedalende elementen als verlies van uitzicht en privacy, een verschillende benadering wordt gevolgd.
In de rapportage van 30 oktober 2006 komt de StAB onder meer tot de volgende bevindingen.
Ten aanzien van het advies van 11 maart 2005 van de schadebeoordelingscommissie wordt het volgende opgemerkt. Allereerst is voor de vergelijking alleen gekeken naar de bestemmingsplannen ‘Schoonhoven’ en ‘Hollandscheveld-Oost’. Naar de mening van de StAB is ook het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied’ van belang. Niet zozeer vanwege het uitzicht, want door de ene woning die in het bestemmingsplan ‘Hollandscheveld-Oost’ recht tegenover de woning van eisers is geprojecteerd, zou het zo kunnen zijn dat het achterliggende gebied niet langer relevant is. De planologische mutatie op de gronden van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied’ is echter relevant in verband met de wijziging van het karakter van de rand van de kern Hollandscheveld en met name vanwege de verkeershinder, die een gevolg is van het gehele bestemmingsplan ‘Hollandscheveld-Oost’. Ook de wijziging van de planologische regeling van de Rechtuit door het bestemmingsplan ‘Hollandscheveld-Oost’ is niet in het advies beoordeeld, terwijl deze naar de mening van de StAB van belang is voor de verkeersveiligheid, met name door de toegenomen verkeersintensiteit. Verder wordt in het advies de bestemmingsregeling van de groenstrook ten zuiden van het perceel Wethouder Gruppenstraat 1 genoemd, terwijl deze naar de mening van de StAB geen invloed heeft op de woonsituatie van eisers.
In het advies van Nysingh worden, aldus de StAB wel alle door eisers genoemde schadefactoren benoemd. Ten aanzien van het uitzicht en het karakter van de omgeving wordt gesteld dat er sprake is van een nadeel. De aspecten verkeer, geluid en bezonning worden echter volgens de StAB vervolgens zonder enige onderbouwing afgedaan.
Vervolgens komt de StAB tot de conclusie dat in het beroepschrift terecht wordt opgemerkt dat het advies van de schadebeoordelingscommissie te summier en onvolledig is. Naar het oordeel van de StAB heeft de schadebeoordelingscommissie bij het bepalen van de effecten van de planologische mutatie (en daarmee de hoogte van de schade) niet alle relevante aspecten betrokken. Bovendien is het effect van het verlies van uitzicht te licht ingeschat. Van slechts een zogenoemde erkenningschade van 0,7% als door Nysingh geadviseerd, is volgens de StAB geen sprake.
De StAB is gelet op vorenstaande van mening dat, uitgaande van alle van belang zijnde aspecten, opnieuw dient te worden beoordeeld hoe groot de schade voor eisers is. Geadviseerd wordt daarvoor een taxateur in te schakelen.
Naar aanleiding van de door partijen uitgebrachte reacties op het rapport van de StAB is door deze aanvullend aan de rechtbank gerapporteerd. De door verweerder ingebrachte bedenkingen tegen voornoemd rapport zijn daarbij gemotiveerd verworpen.
Overwogen wordt vervolgens als volgt.
De rechtbank heeft een onafhankelijk deskundige ingeschakeld, die in zijn rapport heeft aangegeven zich niet te kunnen vinden in het advies van de schadebeoordelingscommissie, dat verweerder aan het thans bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
In vaste jurisprudentie van de ABRS, verwezen wordt naar de uitspraak van 28 juni 1999, gepubliceerd in JB 1999/219, ligt besloten dat de Afdeling het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen, tenzij zich een bijzondere omstandigheid voordoet die aanleiding vormt een uitzondering op die hoofdregel aan te nemen, bijvoorbeeld de bijzondere omstandigheid dat uit de reactie van die deskundige op een andersluidend oordeel van een door een partij ingeschakelde deskundige blijkt, dat deze zijn eigen oordeel niet serieus heeft heroverwogen. Van een dergelijke bijzondere omstandigheid of enige andere tot een uitzondering op evenvermelde hoofdregel leidende bijzondere omstandigheid is in dit geval geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat het door deze deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is. Voorts kan niet gezegd worden dat de door de StAB uitgebrachte rapportage onjuistheden bevat dan wel dat de conclusies van de ingeschakelde deskundige inhoudelijk niet concludent zouden zijn.
Gelet op de voorgaande overwegingen zal de rechtbank het oordeel van de deskundige derhalve volgen, als gevolg waarvan voorts moet worden geoordeeld dat de beslissing op het bezwaarschrift van eisers gebaseerd is op een onzorgvuldig en onvolledig advies van de schadebeoordelingscommissie Nysingh. Dit brengt schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) met zich. Voorts berust het thans bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op een ondeugdelijke motivering, hetgeen schending van het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb met zich brengt.
Het beroep van eisers is dan ook gegrond. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder ingevolge het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van eisers te veroordelen. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten begroot op € 805,-- voor verleende rechtshulp (één punt voor de indiening van een beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting van 6 juli 2006 en een half punt voor het uitbrengen van een zienswijze op het rapport van de StAB). Voorts ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ad € 138,-- aan hen dient te vergoeden.
Beslist wordt als hierna onder III. is aangegeven.
III. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op het bezwaarschrift van eisers, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 805,-- en bepaalt dat de gemeente Hoogeveen deze kosten, alsmede het door eisers betaalde griffierecht ad € 138,-- aan hen dient te vergoeden.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Aldus gegeven door mr. T.F. Bruinenberg, voorzitter, en mrs. B.I. Klaassens en W.P. Claus, leden, en uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2007 door mr. T.F. Bruinenberg, in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. van Kats, griffier.
mr. H.L.A. van Kats mr. T.F. Bruinenberg
Afschrift verzonden op: