STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1973,
wonende [adres verdachte],
verblijvende in [plaats van detentie verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft laatstelijk plaatsgehad op 11 september 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. de Kleine, advocaat te Emmen.
De officier van justitie mr. E.H.G. Kwakman acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* 2 jaren gevangenisstraf;
* terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 27 augustus 2006 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer], geboren [geboortedatum slachtoffer] 2006, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, hem heeft opgepakt en/of hem daarbij meermalen hard(handig) heen en weer heeft geschud, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 27 augustus 2006 in de gemeente Emmen aan een persoon (te weten zijn zoon genaamd [naam slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (,te weten een hersenbloeding, retinabloedingen en 'bucket handle' fracturen aan armen en benen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk op te pakken en/of (daarbij) meermalen hard(handig) heen en weer te schudden;
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht
volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 27 augustus 2006 in de gemeente Emmen grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een persoon (te weten zijn zoon genaamd [naam slachtoffer]), heeft opgepakt en/of (daarbij) meermalen hard(handig) heen en weer heeft geschud, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenbloeding, retinabloedingen en/of 'bucket handle' fracturen aan armen en benen, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit wettig bewezen in die zin dat verdachte op 27 augustus 2007 heeft geprobeerd [naam slachtoffer] van het leven te beroven door hem meermalen hardhandig heen en weer te schudden. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dat met voorbedachten rade heeft gedaan.
De rechtbank heeft de overtuiging verkregen op grond van de navolgende bewijsmiddelen
1. de verklaring van verdachte zoals hij die ter terechtzitting van 11 september 2007 heeft afgelegd houdt -zakelijk weergegeven- het volgende in:
"op 27 augustus 2006 heb ik mijn zoon [naam slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2006, in mijn woning in Emmen, opgepakt en hem krachtig heen en weer geschud.
In de ochtend van 27 augustus 2006 werd [naam slachtoffer] wakker en hij huilde. Ik pakte mijn zoon op en legde hem beneden in de box. Ik maakte vervolgens het flesje voor [naam slachtoffer] warm en draaide ondertussen een sigaret. [naam slachtoffer] bleef maar huilen en ik troostte hem. Ik rookte vervolgens mijn sigaret verder op en ging daarna met het flesje naar de woonkamer. Ik hoorde [naam slachtoffer] niet meer huilen en zag dat hij helemaal wit en slap was. Ik pakte [naam slachtoffer] onder zijn de armpjes op en schudde hem meerdere malen, wel 20 keer, krachtig heen en weer in de veronderstelling dat mijn zoon dood ging".
2. de aangifte van [naam aangever], praktijkleider bij het Advies/ en Meldpunt Kindermishandeling, pagina 79, komt -zakelijk weergegeven- op het volgende neer.
[naam aangever] doet aangifte van ernstige kindermishandeling. Op zondag 27 augustus 2006 doet de behandelend arts van het UMCG te Groningen bij voormeld bureau melding van het vermoeden van kindermishandeling. [naam slachtoffer] was vanuit het Scheperziekenhuis in Emmen binnengebracht met letsel. Dat bestond op dat moment uit een hersenbloeding, waarschijnlijk als het gevolg van hard schudden. Op 30 augustus 2006 bleek uit verder onderzoek dat de baby scheurtjes in de bovenbenen had, zogenaamd bucket handle fracturen.
3. een uitslag van de kinderarts-intensivist drs. [naam kinderarts] van Beatrix Kinderkliniek UMC Groningen d.d. 5 december 2006 betreffende [naam slachtoffer].
De conclusie van de kinderarts komt -zakelijk weergegeven- op het volgende neer.
Op het moment van opname bijna drie maanden oude zuigeling met comateus beeld bij subduraal hematoom, tevens retinabloedingen en corner fractures van het distale femur.
4. een rapport van het Forum Educatief, centrum voor forensische geneeskunde en gedragswetenschappen d.d. 30 augustus 2007. Het rapport houdt -zakelijk weergegeven- als conclusie het volgende in.
"[naam slachtoffer] is op het moment van het ontstaan van de klinische noodsituatie, die wijst op potentieel dodelijk hersenletsel, tweeënhalve maand oud.
Op een CT- en MRI-scan, met conventioneel röntgenonderzoek en bij oogonderzoek, worden een subdurale bloeding, CMLs van de uiteinden van beide dijbeenderen, en beiderzijds uitgebreide retinabloedingen aangetroffen.
Op grond van de wijze waarop de vader vertelt geschud te hebben, en het feit dat snel daarna een klinische noodsituatie is ontstaan, is het zeer waarschijnlijk dat de letsels het gevolg zijn van dit schudincident.
Op de CT- en MRI-scan zijn geen aanwijzingen voor een eventueel eerder schudincident.
Op grond van zeer uitgebreid onderzoek in het UMCG Groningen kan gesteld worden dat er geen medische oorzaak is waardoor [naam slachtoffer] op die zondagochtend wit en slap zou ´wegraken´."
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 augustus 2006 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer], geboren [geboortedatum slachtoffer] 2006, van het leven te beroven, met dat opzet hem heeft opgepakt en hem daarbij meermalen hardhandig heen en weer heeft geschud, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De in de bewijsmiddelen opgenomen andere geschriften zijn uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De verdachte zal van het onder primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte [naam slachtoffer] heeft opgepakt en hardhandig, naar zijn zeggen, 20 keer, heen en weer heeft geschud. Gelet op het geconstateerde letsel bij [naam slachtoffer] zoals in voormelde rapporten is aangegeven heeft verdachte zijn kind heel hard geschud.
Door zo te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het vastpakken en hard heen en weer schudden de dood van zijn kind tot gevolg zou kunnen hebben.
De rechtbank is van oordeel dat er ten aanzien van het primair tenlastegelegde sprake is van voorwaardelijk opzet.
Het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht wordt doet hieraan niet af, aangezien er in casu geen sprake is van een zodanige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
strafbaar gesteld bij artikel 287 in verbinding met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 11 mei 2007, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, zenuwarts.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
" bij betrokkene bestaan een persoonlijkheidsstoornis met antisocialiteit, beperkte copingsstrategieën, verslavingsgedrag en beperkte intellectuele vermogens.
De toerekeningsvatbaarheid kan men als verminderd beschouwen gelet op de persoonlijkheidsstoornis met beperkte vaardigheden om met stress om te gaan en impulsiviteit. ".
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Verdachte heeft een andere lezing van de toedracht dan de officier van justitie heeft bepleit en aan haar eis ten grondslag heeft gelegd. De officier van justitie gaat ervan uit dat er geen sprake van was dat verdachte met de baby schudde omdat hij het kind levenloos aantrof, maar dat het schudden werd ingegeven doordat de baby huilde en verdachte daar niet tegen kon. In het dossier zijn aanknopingspunten te vinden voor de juistheid van die lezing, in het bijzonder de verklaring van [naam getuige] en het feit dat bij medisch onderzoek niets is aangetroffen wat duidt op verdachtes lezing. Waar de getuige [naam getuige] haar waarneming op afstand heeft gedaan en op een aantal punten niet consistent is in haar verklaringen en het op zichzelf niet uitgesloten is dat de door verdachte omschreven toestand van de baby voor het schudden geen sporen heeft achtergelaten die bij medisch onderzoek kenbaar zouden moeten worden, zal de rechtbank bij gebrek aan overtuiging op dit punt uitgaan van de door verdachte opgegeven, voor hem gunstigste, lezing.
Verdachte heeft verklaard dat hij uit paniek zijn zoon heeft opgetild en heen en weer heeft geschud toen hij [naam slachtoffer] wit en slap in de box aantrof. Verdachte zegt in de veronderstelling te hebben verkeerd dat zijn kind dood zou gaan. Al aangenomen dat verdachtes verklaringen juist zouden zijn, leidt dat niet tot straffeloosheid.
Door een baby van drie maanden hardhandig heen en weer te schudden heeft verdachte buitenproportioneel gehandeld. Dat handelen, rekent de rechtbank verdachte aan zij het, gelet op voormeld rapport, in verminderde mate.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit feit is begaan;
- hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte;
- de eis van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman van de verdachte;
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen
documentatieregister d.d. 10 maart 2007, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter
zake van mishandeling is veroordeeld;
De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat het vastpakken en door elkaar schudden van een baby van bijna drie maanden oud uitermate gevaarlijk is voor de gezondheid van de baby en zelfs zeer wel de dood tot gevolg kan hebben. De rechtbank is tevens van oordeel dat verdachte zich daarvan bewust moet zijn geweest.
Het betreft hier dan ook een zeer ernstig feit waarvan de gevolgen pas op een latere leeftijd bij [naam slachtoffer] zichtbaar kunnen worden.
De rechtbank is van oordeel dat het gerechtvaardigd is dat voor een dergelijk feit een forse gevangenisstraf wordt opgelegd.
Hoewel de rechtbank uitgaat van de voor verdachte meest gunstige lezing van de gebeurtenissen kan verdachte worden aangerekend dat zijn handelen buiten iedere proportie is geweest en dat hij zich dat had moeten realiseren.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met verpleging van overheidswege. De officier van justitie komt tot haar standpunt omdat verdachte niet gemotiveerd is voor een klinische behandeling en de reclassering geen kliniek kan vinden die verdachte wil opnemen.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte door een samenloop van omstandigheden tot zijn daad is gekomen. Die omstandigheden waren zo bijzonder dat daaruit niet kan worden afgeleid dat er wezenlijk gevaar voor herhaling van soortgelijke delicten bestaat. Daar komt bij dat verdachte niet de intentie heeft gehad zijn kind van het leven te beroven of letsel toe te brengen.
Uit de rapporten van de gedragsdeskundigen leidt de rechtbank niet af dat er gevaar bestaat dat verdachte levensbedreigende delicten zal begaan. Naar het oordeel van de rechtbank wordt eventueel gevaar ook afgewend door het volgende.
Ter terechtzitting is gebleken dat [naam slachtoffer] inmiddels uit huis is geplaatst en derhalve niet meer bij zijn moeder woont. Verdachte heeft verklaard dat hij de relatie met [naam slachtoffer] moeder heeft verbroken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte gebaat is bij continuering van hulp en steun door de reclassering om de stabiliteit in zijn leven voort te zetten. De rechtbank zal om die reden toezicht van de reclassering als bijzondere voorwaarde opleggen.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling niet geïndiceerd.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
DE VORDERINGEN TENUITVOERLEGGING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING ONDER PARKETNUMMERS 19,621575-05 EN 19,621974-05
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de vorderingen in deze zaak geen toevoegende waarde hebben. De rechtbank zal die vorderingen dan ook afwijzen.
BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
gevangenisstraf voor de duur van TWAALF MAANDEN waarvan een gedeelte groot DRIE MAANDEN voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
de rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling onder de parketnummers 19,621575-05 en 19,621974-05
De rechtbank wijst de vorderingen van de officier van justitie af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter en mr. J.J. Schoemaker en mr. M.R.M. Beaumont, rechters in tegenwoordigheid van D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 25 september 2007, zijnde Beaumont buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.