ECLI:NL:RBASS:2007:BB4240

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
26 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.605321-07
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op privacy door verborgen camera in woning

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Assen op 26 september 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk en wederrechtelijk vervaardigen van afbeeldingen van een persoon in diens woning met behulp van een verborgen camera. De feiten vonden plaats tussen 1 november 2005 en 28 februari 2006 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo. De verdachte, een journalist, had zonder medeweten van de benadeelde partij, die in zijn woning aanwezig was, opnames gemaakt voor een televisieprogramma. De officier van justitie, mr. E.H.G. Kwakman, vorderde een geldboete van € 1500,--, subsidiair 30 dagen hechtenis, en stelde dat de benadeelde partij niet ontvankelijk was in zijn vordering omdat deze te complex was voor een strafzaak.

De politierechter overwoog dat de verdachte inbreuk had gemaakt op het recht van privacy van de benadeelde, zoals beschermd door artikel 10 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 8 EVRM. De rechter concludeerde dat de uitingsvrijheid van de verdachte niet opwoog tegen het recht op privacy van de benadeelde. De politierechter oordeelde dat de verdachte geen rechtvaardigingsgrond kon ontlenen aan de vrijheid van meningsuiting, aangezien de inbreuk op de privacy zeer vergaand was en er minder ingrijpende alternatieven beschikbaar waren voor het verkrijgen van de benodigde informatie.

Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan het tenlastegelegde feit, en werd een geldboete van € 1000,-- opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien niet aan de betalingsverplichting werd voldaan. De benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering, en de kosten werden door beide partijen zelf gedragen. Deze uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht op vrije nieuwsgaring en het recht op privacy, en de noodzaak om bij het gebruik van verborgen camera's rekening te houden met de rechten van derden.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Straf
parketnummer: 19.605321-07
uitspraak dd.: 26 september 2007
STRAFVONNIS van de politierechter in bovengenoemde rechtbank in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1971,
wonende te [adres verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Zomer, advocaat te Steenwijk.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.H.G. Kwakman.
De vordering houdt in dat zij het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht en dat de politierechter daarvoor een geldboete van € 1500,-- subsidiair 30 dagen hechtenis zal opleggen. De officier van justitie acht de benadeelde partij [naam benadeelde partij] niet ontvankelijk in zijn vordering omdat de vordering te complex is om in een strafzaak af te kunnen doen.
TENLASTELEGGING
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 28 februari 2006 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten (een) (verborgen) camera/filmapparatuur, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk, van [naam benadeelde], aanwezig in de door deze bewoonde woning, aan/nabij de [adres benadeelde], (een) afbeelding(en) heeft vervaardigd.
BEWIJSMIDDELEN
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
BEWEZENVERKLARING
De politierechter acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij in de periode van 1 november 2005 tot en met 28 februari 2006 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een verborgen camera, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk, van [naam benadeelde], aanwezig in de door deze bewoonde woning, aan de [adres benadeelde], afbeeldingen heeft vervaardigd.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de politierechter dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
VERWEER EN OVERWEGING AANGAANDE ARTIKEL 10 EVRM
Verdachte heeft aangevoerd dat de wederrechtelijkheid aan zijn handelen ontbreekt, en het tenlastegelegde om die reden niet bewezen kan worden, nu hij, als journalist, een maatschappelijke misstand aan de kaak heeft willen stellen, te weten de handel in illegale messen, en dat hij in dat verband wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting zoals deze is neergelegd in artikel 10 EVRM.
De politierechter vat dit betoog van verdachte op als een beroep op een rechtvaardigingsgrond dat bij gegrondbevinding ertoe moet leiden dat de bepaling van artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op grond van artikel 94 Grondwet buiten toepassing wordt gelaten.
De politierechter overweegt hieromtrent het volgende.
Artikel 139f Sr stelt het werken met verborgen camera's in woningen en andere niet openbare plaatsen strafbaar. Onder omstandigheden dient de toepassing van deze strafbepaling te wijken voor de in artikel 10 EVRM lid 1 neergelegde vrijheid van meningsuiting. Of dit het geval is, dient te worden beoordeeld aan de hand van het tweede lid van artikel 10 EVRM, dat bepaalt wanneer een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting is toegestaan.
Voorop staat dat het maken van opnames voor een televisieprogramma over de illegale wapenhandel in Nederland onder de uitingen valt die worden beschermd door het in artikel 10 EVRM lid 1 gewaarborgde recht. Het gaat hier immers om het maken van opnamen ten behoeve van het verstrekken van inlichtingen en denkbeelden middels televisie.
Artikel 10 lid 2 EVRM brengt mee dat een inbreuk op dit recht bij wet moet zijn voorzien en noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving ten behoeve van de bescherming van bepaalde belangen, waaronder de rechten van derden.
Nu de beperking die verdachte in zijn uitingsvrijheid ondervindt, is gebaseerd op artikel 139f Sr en derhalve bij wet is vastgesteld, gaat het er thans om vast te stellen of deze beperking een gerechtvaardigd belang dient en of zij noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit laatste behelst de vraag naar de proportionaliteit en de subsidiariteit van de beperking en komt feitelijk neer op een afweging van het belang dat is gediend bij de vrije uitoefening van de vrijheid van meningsuiting tegen het belang dat is gediend bij een beperking van deze vrijheid.
In casu is verdachte, als programmamaker van het SBS-programma Undercover, met toestemming van [naam benadeelde] de woning van [naam benadeelde] binnengetreden, waarin hij, zonder dat [naam benadeelde] daarvan wist, met een verborgen camera opnamen voor het programma heeft gemaakt.
Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op een door artikel 10 EVRM lid 2 beschermd belang, te weten het recht van privacy van [naam benadeelde], zoals neergelegd in onder meer artikel 8 EVRM. Meer specifiek heeft verdachte inbreuk gemaakt op het zwaarwegende recht van [naam benadeelde] om in het meest particuliere domein dat hij heeft, zijn eigen woning, zijn privé-leven beschermd te weten. De inbreuk die verdachte op deze vrijheid heeft gemaakt is zeer vergaand: hij heeft [naam benadeelde] en zijn omgeving op beeld vastgelegd zonder [naam benadeelde] hierover in te lichten.
Hoewel aan het recht van vrije nieuwsgaring in een democratische samenleving groot belang wordt gehecht en uitingen die (kunnen) bijdragen aan het publieke debat in aanzienlijke mate bescherming verdienen, is de politierechter van oordeel dat de genoemde omstandigheden meebrengen dat het recht op privacy van [naam benadeelde] dient te prevaleren boven de uitingsvrijheid van verdachte. Gezien het gewicht van het te beschermen belang kan niet gezegd worden dat een verbod niet evenredig is aan het doel ervan en dat er minder vergaande middelen voorhanden zijn om [naam benadeelde] in het genoemde belang te beschermen.
Bij deze afweging van belangen speelt tevens een rol dat verdachte in het kader van de nieuwsgaring ook minder indringende alternatieven ten dienste stonden. Hoewel de raadsman heeft aangevoerd dat het geen optie was om zichtbaar met een camera op pad te gaan, had verdachte er ook voor kunnen kiezen te volstaan met de beelden van de betaling en de overdracht van het mes, zoals hij die heeft opgenomen in zijn auto in Zwolle of om bij de verslaglegging in de woning van [naam benadeelde] geen gebruik van een camera te maken.
In het licht van het bovenstaande is de politierechter van oordeel dat verdachte geen rechtvaardigingsgrond kan ontlenen aan artikel 10 EVRM. Nu ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig zijn, wordt verdachte dan ook strafbaar geacht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze is kenbaar gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning, een afbeelding vervaardigen,
strafbaar gesteld bij artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht.
STRAFMOTIVERING
De politierechter neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
-de aard en de ernst van het gepleegde feit;
-de omstandigheden waaronder dit feit is begaan;
-hetgeen de politierechter uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte;
-de eis van de officier van justitie;
-het pleidooi van de raadsman van de verdachte.
De politierechter heeft bij het vaststellen van de op te leggen geldboete rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, in de mate waarin de politierechter dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte.
BENADEELDE PARTIJ [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij stelt ten gevolge van het strafbare feit schade te hebben geleden. Dit wordt door verdachte betwist. Voorts heeft de raadsman van verdachte een tegemoetkoming van € 600,-- verzocht in de proceskosten aan de zijde van verdachte, die zich van juridische bijstand heeft moeten voorzien om zich tegen de vordering van [naam benadeelde partij] te verdedigen. De raadsman acht deze tegemoetkoming alleszins redelijk en billijk nu [naam benadeelde partij] niet de weg heeft bewandeld zijn ontslag in rechte aan te vechten maar er ten onrechte voor heeft gekozen zijn gepretendeerde schade op de verdachte te verhalen.
Naar het oordeel van de politierechter staat niet in rechte vast dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit. Er is mogelijk wel een relatie tussen het ontslag en het door verdachte gepleegde strafbare feit aan te tonen. Dit causaal verband zal echter in een civiele procedure moeten worden bewezen. Het strafgeding leent zich daar niet voor. Onder deze omstandigheden zal de politierechter dan ook bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte de eigen kosten dragen, nu de door de verdachte gemaakte kosten niet nodeloos zijn gemaakt.
De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De politierechter heeft mede gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING VAN DE POLITIERECHTER LUIDT
Verklaart bewezen, dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan;
stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld;
verklaart verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een geldboete ten bedrage van € 1000,--, met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
De politierechter bepaalt dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.R. Boonstra, politierechter, in tegenwoordigheid van E.W. Hoekstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter op woensdag 26 september 2007.-