ECLI:NL:RBASS:2007:BA7874

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
13 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1203 WW44
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen niet-ontvankelijk verklaring van Stichting inzake bouwvergunning windturbine

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 11 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Meppel. De stichting had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaarschrift met betrekking tot een reguliere bouwvergunning voor het vernieuwen van een windturbine. De rechtbank oordeelde dat de stichting ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank overwoog dat de stichting, op basis van haar statuten, wel degelijk als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de verweerder onvoldoende had onderbouwd dat de nieuwe windturbine het landschap niet meer zou aantasten dan de bestaande turbine. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de stichting. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de stichting, die op € 24,08 werden begroot, en het door de stichting betaalde griffierecht diende te worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van de belangen van stichtingen in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de gevolgen van bouwvergunningen voor het landschap.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Kenmerk: 06/1203 WW44
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 11 juni 2007
in het geding tussen
[eiseres]
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Meppel, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2006 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 9 mei 2006, inhoudende het verlenen van een reguliere bouwvergunning voor het vernieuwen van een windturbine, niet-ontvankelijk verklaard.
Namens eiseres is bij brief van 13 oktober 2006, aangevuld bij brief van 5 november 2006, tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 8 november 2006 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden, later gevolgd door een verweerschrift bij brief van 1 december 2006. Eiseres heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 2 maart 2007, alwaar eiseres werd vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Verweerder heeft zich doen laten vertegenwoordigen door A. van der Wal en gemachtigde J. Vos.
Voorts is als vergunninghouder verschenen [belanghebbende], bijgestaan door zijn gemachtigde J. Bakker.
II. Motivering
Feiten en omstandigheden
Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
Met het daartoe bestemde formulier heeft [belanghebbende] op 23 maart 2006 een aanvraag om reguliere bouwvergunning voor het vernieuwen van een windturbine aan de [adres] bij verweerder ingediend.
Het voornoemde bouwplan is ter advisering voorgelegd aan de Welstandscommissie ‘het Drents Plateau’. In een advies van 27 maart 2006 heeft de Welstandscommissie aangegeven dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Bij primair besluit van 9 mei 2006 heeft verweerder een reguliere bouwvergunning voor het vernieuwen van een windturbine op het voornoemde perceel aan [belanghebbende] verleend.
Namens eiseres is bij brief van 9 mei 2006 een zienswijze bij verweerder ingediend.
Namens eiseres is bij brief van 18 juni 2006 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift mondeling toe te lichten bij de Commissie Bezwaarschriften (hierna: de Commissie), van welke gelegenheid namens haar op 27 juli 2006 gebruik is gemaakt. Een verslag van de hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
De Commissie heeft verweerder bij brief van 1 augustus 2006 geadviseerd het bezwaarschrift van eiseres, gericht tegen het besluit tot het verlenen van een reguliere bouwvergunning voor het vernieuwen van een windturbine, niet-ontvankelijk te verklaren. In het voornoemde advies overwoog de Commissie onder meer als volgt:
“(...) Het gaat in casu om een vervanging van een windturbine, maar de vraag waarvoor de commissie zich gesteld ziet, is of deze het landschap meer aantast dan het te vervangen exemplaar. Zij meent deze vraag in negatieve zin te moeten beantwoorden, mede naar aanleiding van het verhandelde ter zitting en overweegt hiertoe het navolgende.
De Stichting verkeerde bij het indienen van het bezwaarschrift in onzekerheid over de hoogte van de as van de te plaatsen windturbine. De Stichting veronderstelde dat deze mogelijk hoger zou worden dan de in de vergunning genoemde 50 meter. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de Stichting aangegeven dar voor haar de hoogte van de as een essentieel punt is, met name gelet op het feit dat voor een hogere molen een vergunning op grond van de Wet milieubeheer aangevraagd moet worden. Ter zitting is naar het oordeel van de commissie genoegzaam vast komen te staan dat het bouwplan en de bouwvergunning betrekking hebben op een windturbine van 50 meter hoog. In zoverre is er geen sprake van een windturbine, die het landschap meer aantast dan de bestaande, die een hoogte van 53 meter heeft.
Van een eventuele verslechtering van het landschapsbeeld ten gevolge van een door de Stichting veronderstelde verandering in de locatie van de windmolen, kan voorts evenmin sprake zijn. De bij de onderhavige bouwvergunning behorende tekening geeft voor de nieuwe windturbine dezelfde locatie aan als waar thans de huidige windturbine staat.
De vrees voor vergroting van de aantasting van het landschap door de vervangende windturbine werd de Stichting tenslotte ingegeven door het feit dat de rotorbladen van de nieuwe windturbine langer zijn dan die van de bestaande. De commissie is echter gebleken dat (al hoewel er inderdaad sprake is van langere wieken) deze geen gevolgen voor de ruimtelijke uitstraling van de molen hebben. Doordat de ashoogte van de nieuwe windturbine 3 meter lager is, zal de tiphoogte van de wieken uiteindelijk minder hoog zijn dan de tiphoogte van de wieken van de bestaande windturbine. Al met al kan er naar het gevoelen van de commissie niet met recht en op goede gronden staande worden gehouden dat de nieuwe windmolen het landschap meer aantast dan de bestaande. De commissie neemt hierbij bovendien in aanmerking dat de welstandscommissie een positief oordeel over het bouwplan heeft uitgesproken.
Het voorgaande betekent dat de Stichting naar het oordeel van de commissie, gelet op de in haar statuten geformuleerde doelstellingen, niet in haar bezwaren ontvangen kan worden. (...).”
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder onder overneming van het advies van de Commissie het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Standpunten partijen
Eiseres stelt zich op het standpunt dat feitelijk sprake is van het oprichten van een nieuwe windturbine. Dit is naar de mening van eiseres ook erkend in de overwegingen van verweerder, die hebben geleid tot het verlenen van de bouwvergunning. Dat de nieuwe windturbine in de plaats komt van een bestaande windturbine doet hier in de visie van eiseres niets aan af.
Eiseres is subsidiair van mening dat de vervangende (nieuwe) windturbine het landschap wel degelijk meer aantast dan de te vervangen windturbine, zowel in omvang als in tijd. In dit verband wijst eiseres er op dat de rotordiameter van de nieuwe windturbine 48 meter bedraagt ten opzichte van 44 meter van de bestaande windturbine. Een kennelijke vergroting van de omvang en mitsdien vergroting van de aantasting van het landschap. Zeker als daarbij in aanmerking wordt genomen dat bewegende objecten tot zo’n 10 keer meer opvallen dan stilstaande objecten. Dat de ashoogte van de nieuwe windturbine 3 meter lager is, is naar de mening van eiseres voor dit gegeven minder relevant. Feitelijk is de tiphoogte 1 meter lager, terwijl de draaiende rotorbladen, het meest storende element, in totaliteit 4 meter breder zijn.
Verweerder merkt op dat het in het onderhavige geval gaat het om het vernieuwen van een bestaande windturbine. Naar de mening van verweerder is artikel 2, eerste lid aanhef en onder b, van de statuten van toepassing. In voornoemd artikel worden de volgende criteria genoemd:
1. de vervanging van turbines in de gemeente Steenwijkerland en/of op het direct aangrenzende grondgebied van andere gemeenten;
2. de vervanging van windturbines door exemplaren die het landschap meer aantasten dan de te vervangen windturbines.
In relatie tot deze criteria en in relatie tot de samenhang in deze criteria merkt verweerder het volgende op. De locatie van de te vervangen windturbine ligt op een afstand van circa 350 tot 400 meter vanaf de grens met de Steenwijkerland. Deze locatie, agrarisch bedrijfsperceel [adres], wordt met landerijen van de gemeente Steenwijkerland gescheiden.
Verweerder is voorts van mening dat een aantasting van het landschap in eerste instantie aan de hand van ruimtelijke maatstaven dient te worden beoordeeld. Voor wat betreft de uitvoering en verschijningsvorm geldt de ashoogte naar de mening van verweerder als enige criterium. De ashoogte van de nieuwe windturbine is 3 meter lager dan de ashoogte van de te vervangen windturbine en daarmee is er in de visie van verweerder eerder sprake van een vermindering dan van een vermeerdering van een aantasting van het landschap. Van zichtbaar/aantoonbare verschillen tussen de beide turbines in relatie tot de (gescheiden) afstand tot de gemeentegrens zal in ieder geval geen sprake zijn.
Toepasselijke regelgeving
Artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:
“Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.”
Artikel 2 van de statuten van eiseres luidt als volgt:
1. De stichting heeft ten doel:
a. het redelijkerwijs trachten te voorkomen dat nieuwe windturbines in de meest brede zin van het woord alleenstaand of groepsgewijs in de gemeente Steenwijkerland of op het direct aangrenzende grondgebied van andere gemeenten worden opgericht;
b. het redelijkerwijs trachten te voorkomen dat bestaande windturbines in de meest brede zin van het woord in de gemeente Steenwijkerland en/of op het directe aangrenzende grondgebied van andere gemeenten worden vervangen door exemplaren die het landschap meer aantasten dan de te vervangen windturbines;
c. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door het in de openbaarheid brengen van argumenten tegen de bouw van (nieuwe) windturbines, het voeren van acties, het voeren van (gerechtelijke) procedures en al hetgeen in de ruimste zin daarmee verband houdt.
Beoordeling
Gesteld voor de vraag of verweerder het bezwaarschrift van eiseres in het onderhavige geval terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard, overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op het bepaalde in artikel 1:2, derde lid, van de Awb, is voor de ontvankelijkheid van eiseres in het onderhavige geval bepalend welke algemene en collectieve belangen eiseres krachtens haar doelstellingen behartigt.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze doelstellingen zijn neergelegd in artikel 2 van de statuten van eiseres. In dit artikel is in het eerste lid, onder a, bepaald dat eiseres tot doel heeft het (…) trachten te voorkomen dat nieuwe windturbines in de meest brede zin van het woord (…) in de gemeente Steenwijkerland of op het direct aangrenzende grondgebied van andere gemeenten worden opgericht.
Verweerder stelt zich in dit kader op het standpunt dat er geen sprake is van het plaatsen van een nieuwe windturbine, omdat het gaat om de vervanging van een windturbine op de plaats waar al een windturbine staat. Op grond van deze doelomschrijving ziet verweerder geen reden eiseres als belanghebbende ontvankelijk te achten.
Eiseres meent wél reeds op grond van deze doelomschrijving als belanghebbende ontvankelijk te kunnen worden geacht. Zij betwist niet dat sprake is van vervanging van een bestaande turbine, maar eiseres meent dat tevens kan worden gesproken van oprichting van een nieuwe windturbine in de zin van het eerste lid, onder a, omdat de vervanging van de bestaande turbine zal plaatsvinden door een geheel nieuw exemplaar van een nieuw type.
De rechtbank is van oordeel dat de uitleg zoals eiseres die aan genoemde statutaire bepaling geeft niet kan worden gevolgd. Hiertoe wordt overwogen dat - gelet op de verdere opbouw van artikel 2 van de statuten – met het bepaalde in lid 1, onder a, redelijkerwijs geen andere situatie is beoogd dan het geval waarin voor de eerste maal op een bepaalde locatie een windturbine wordt opgericht.
Het oprichten van een (fabrieks-)nieuwe windturbine ter vervanging van een bestaande
– welke situatie ten grondslag ligt aan dit geschil - valt derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet onder het bepaalde in het eerste lid, onder a, maar dient (voor wat betreft het belang van eiseres daarbij) te worden geschaard onder de situatie zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b, van de statuten van eiseres, en dient derhalve te worden getoetst aan de nadere bepaling als neergelegd in voornoemde bepaling
Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
Ingevolge artikel 2, lid 1, onder b, van de statuten van eiseres, kan eiseres slechts dan als belanghebbende bij vervanging van een bestaande windturbine worden aangemerkt indien de vervangende windturbine het landschap meer aantast dan de te vervangen windturbine. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van deze bepaling met zich dat eerst sprake is van een ‘meerdere aantasting’ indien deze verslechtering zonder veel moeite met het blote oog waarneembaar is.
In dat verband stelt verweerder zich blijkens het bestreden besluit en het advies waarop dit besluit berust, op het standpunt dat in het onderhavige geval niet kan worden gesproken van een vermeerdering van de aantasting van het landschap, nu de ashoogte van de nieuwe windturbine drie meter lager zal zijn gelegen dan de ashoogte van de te vervangen windturbine. Ondanks de langere rotorbladen zal hierdoor de totale maximale hoogte van de nieuwe windturbine lager zijn dan de maximale hoogte van de te vervangen turbine. Volgens verweerder zullen er mitsdien als geheel geen gevolgen voor de ruimtelijke uitstraling van de molen zijn.
Eiseres stelt zich daarentegen op het standpunt dat de vervangende turbine wel een grotere aantasting van het landschap betekent dan de te vervangen turbine, aangezien de diameter van de rotor 48 meter in plaats van 44 meter zal gaan bedragen. Naast deze visuele grotere aantasting meent eiseres dat er tevens sprake is van een grotere aantasting in tijd, aangezien volgens eiseres mag worden aangenomen dat de nieuw op te richten windturbine er langer zal staan dan de reeds bestaande windturbine.
Overwogen wordt als volgt.
Anders dan verweerder heeft gesteld is voor de beoordeling van de vraag of sprake is van vermeerdering van de aantasting van het landschap, niet uitsluitend de ashoogte van de oude en de nieuw op te richten windturbine van belang, maar dienen alle voor de ruimtelijke uitstraling van belang zijnde factoren te worden meegewogen.
In dat kader stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de rotordiameter van de nieuwe windturbine vier meter (bijna 10%) groter wordt dan de rotordiameter van de te vervangen windturbine. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de ashoogte van de rotor van de op te richten windturbine drie meter lager zal zijn gelegen dan de ashoogte van de te vervangen turbine (respectievelijk 50 tegen 53 meter). De rechtbank neemt daarmee als vaststaand aan dat de diameter van het rotordraaivlak van de nieuwe windturbine vier meter groter zal zijn dan het rotordraaivlak van de te vervangen windturbine, maar dat de maximale tiphoogte van de nieuwe windturbine één meter lager zal liggen dan die van de bestaande turbine (respectievelijk 74 tegen 75 meter).
Op grond van deze kengetallen is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van vermeerdering van de aantasting van het landschap. Daartoe wordt overwogen dat de toename van het rotordraaivlak met bijna 10% redelijkerwijs niet als een (vrijwel) verwaarloosbare vergroting van het draaivlak van de rotorbladen kan worden aangemerkt. Een vergroting van de diameter van het rotordraaivlak met vier meter acht de rechtbank groot genoeg om - ook vanaf de gemeentegrens van Steenwijkerland tot aan de locatie van de te vervangen windturbine (een afstand van 350 à 400 meter) - met het blote oog te kunnen waarnemen. Weliswaar kan niet worden gesproken van een aanzienlijke extra aantasting van het landschap, maar dat is ook niet het criterium dat eiseres in artikel 2, lid 1, onder b, van haar statuten hanteert; ook een geringe vergroting van de aantasting van het landschap (mits met het blote oog waarneembaar) valt onder de omschrijving als bedoeld in voornoemd artikel.
De rechtbank acht daarbij minder relevant dat de tiphoogte van nieuw op te richten windturbine 1 meter lager zal zijn dan die van de te vervangen turbine. Deze verlaging met bijna 1,5 % acht de rechtbank dermate miniem dat daarvan geen wezenlijk effect uitgaat op de omgeving, althans een zo gering effect dat dit de vergroting van het rotordraaivlak geenszins neutraliseert.
Het feit dat de welstandscommissie haar goedkeuring heeft gegeven aan de nieuw op te richten windturbine sluit voorts geenszins uit dat desalniettemin sprake kan zijn van een achteruitgang van de bestaande maatschappelijke waarde. De welstandscommissie heeft slechts verklaard dat zij de nieuwe toestand (nog) acceptabel acht.
Ook het feit dat - zoals zijdens de vergunninghouder ter zitting is aangevoerd - de nieuwe windturbine een iets minder witte kleur zal krijgen dan de te vervangen turbine acht de rechtbank van te weinig gewicht om de conclusie te rechtvaardigen dat geen sprake zal zijn van een verdere aantasting van het landschap.
Nu reeds om voornoemde reden gesproken kan worden van een verdere aantasting van het landschap, kan in het midden worden gelaten of ook de factor tijd – zoals door eiseres aangevoerd – een grotere inbreuk op het landschap in de zin van meergenoemde statutaire bepaling oplevert.
Op grond van het vorenoverwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een achteruitgang van de landschappelijke waarde, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de statuten, en dat verweerder eiseres mitsdien ten onrechte niet heeft aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb.
Verweerder heeft eiseres daarmee ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. Om deze reden is het beroep van eiseres gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder dient opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de proceskosten van eiseres te veroordelen. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 24,08, zijnde de reiskosten van de gemachtigden van eiseres.
Tevens dient verweerder het door eiseres voldane griffierecht aan haar te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
III. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 24,08 en bepaalt dat de gemeente Meppel deze kosten alsmede het door eiseres betaalde griffierecht ad € 281,-- aan haar dient te vergoeden.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Aldus gegeven door mr. J.S. Bartstra, voorzitter en uitgesproken in het
openbaar op 11 juni 2007
door mr. J.S. Bartstra, in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. van Kats, griffier.
mr. H.L.A. van Kats mr. J.S. Bartstra
Afschrift verzonden op: