STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1984,
wonende te [woonplaats verdachte],
thans verblijvende in [plaats van detentie verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft laatstelijk plaatsgehad op 20 april 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.C.N. Brens-Cats, advocaat te Emmen.
De officier van justitie mr. J. Hoekman acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
10 jaar gevangenisstraf, met aftrek ex artikel 27 Wet boek van Strafrecht, terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, teruggave van de in beslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbenden en toewijzing van de civiele vordering (tevens op te leggen als schadevergoedingsmaatregel). Met betrekking tot de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 19.830160-05 vordert hij de tenuitvoerlegging van 1 maand gevangenisstraf.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 30 juli 2006 in de gemeente Emmen, opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer] meermalen, met een mes in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 30 juli 2006 in de gemeente Emmen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen, met een mes in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
OVERWEGINGEN MET BETREKKING TOT HET BEWIJS EN DE GEVOERDE VERWEREN
De patholoog van het NFI beschrijft in zijn deskundigenrapport dat het slachtoffer vijf steekwonden zijn toegebracht, linksvoor en links zijwaarts van de borst. Bij twee van de steken is het hart geraakt; de patholoog noemt deze beide steken dodelijk. Verder zijn er drie ondiepe snijwonden aangetroffen in en aan de hals. Over de volgorde van de toegebrachte verwondingen kan de deskundige geen uitspraken doen.
Verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer (verder te noemen: [naam slachtoffer]) een aantal malen met een mes heeft gestoken en dat [naam slachtoffer] daarna is overleden. De steekpartij heeft plaatsgevonden in de hal van de woning van verdachte. Naast verdachte en het slachtoffer waren [naam aanwezige persoon] en [naam aanwezige persoon] in de woning aanwezig. Zij hebben een paar uur na het incident de politie gewaarschuwd en zijn na het aantreffen van het levenloze lichaam van [naam slachtoffer] als verdachten aangehouden. Verdachte is ondergedoken en na ruim twee weken gearresteerd. [Namen aangehoudenen] zijn kort daarna vrijgelaten.
Uit de verklaringen van [namen voornoemde personen] en verdachte maakt de rechtbank op dat [naam slachtoffer] op enig moment vanuit de woonkamer naar de hal is gelopen om te vertrekken en dat verdachte hem vrijwel direct is gevolgd. Volgens [naam getuige] liep verdachte via de keuken. Verdachte heeft dit ontkend en [naam andere getuige] heeft dit ook niet bevestigd. Volgens verdachte had hij op dat moment een mes in zijn hand. Hij zou dat hebben gepakt om de pizza te snijden. [Naam getuige] en [naam getuige] hebben echter verklaard dat die zij die pizza reeds hadden verorberd.
Volgens verdachte is er in de hal een woordenwisseling ontstaan tussen hem en [naam slachtoffer]. [Naam slachtoffer] zou hem hebben aangevallen toen hij het mes in zijn hand zag. Daarop zou verdachte [naam slachtoffer] met zijn linkerarm in een hoofdklem hebben genomen, terwijl [naam slachtoffer] tegelijkertijd de rechterhand van verdachte had vastgegrepen, met daarin het mes. [Naam slachtoffer] zou geprobeerd hebben het mes naar de keel van verdachte te brengen. Verdachte zou zich slechts hebben verweerd tegen de grotere en sterkere [naam slachtoffer]. Verdachte spreekt van een langdurige worsteling. Uiteindelijk zou hij geen andere keus hebben gehad dan [naam slachtoffer]te steken, omdat anders [naam slachtoffer] hem zou hebben neergestoken.
[Naam getuige] en [naam getuige] waren nog in de woonkamer toen de schermutselingen in de hal begonnen. Zij hebben beiden verklaard dat zij kort nadat [naam slachtoffer] en verdachte de woonkamer hadden verlaten, geschreeuw hoorden vanuit de hal. Volgens [naam getuige] schreeuwden beide mannen; verdachte klonk vooral boos en [naam slachtoffer] als iemand die pijn leed. [Naam getuige] zegt alleen hulpkreten van [naam slachtoffer] te hebben gehoord.
[Naam getuige] heeft -kort samengevat en zakelijk weergeven- als volgt verklaard.
Ik ben direct naar de hal gerend en zag dat verdachte en [naam slachtoffer] aan het worstelen waren. Ik heb verdachte weggeduwd in de richting van de keuken en ben tussen de twee mannen in gaan staan. Nadat ik hem had weggeduwd, zag ik het mes in zijn hand. Verdachte bleef in mijn richting lopen en maakte tot tweemaal toe een stekende beweging in mijn richting, terwijl hij riep dat ik aan de kant moest. [Naam slachtoffer] had zich aan mij vastgeklampt, hij kon niet meer staan. Ik heb hem de woonkamer in gesleept. [Naam getuige] stond in de deuropening tussen de hal en de woonkamer. Verdachte maakte de stekende bewegingen in mijn richting en riep dat ik aan de kant moest toen ik met [naam slachtoffer] in de richting van de woonkamer liep. Ik heb niet gezien dat verdachte [naam slachtoffer] met het mes geraakt heeft.
[Naam andere getuige] heeft -kort samengevat en zakelijk weergeven- als volgt verklaard.
Ik rende achter [naam eerste getuige] aan. Toen ik in deuropening tussen de woonkamer en de hal stond zag ik dat verdachte [naam slachtoffer] verscheidene malen met het mes stak in de linker zijkant van het lichaam. [Naam getuige] probeerde tussenbeiden te komen, maar dat lukte niet. Ik zag dat verdachte om [naam getuige] heen in het lichaam van [naam slachtoffer] stak. Toen [naam getuige] probeerde [naam slachtoffer] te helpen de woonkamer in te komen, stak verdachte nog driemaal in het lichaam van [naam slachtoffer], eenmaal in de buik, eenmaal in de linkerzijkant en eenmaal maakte hij een wat mislukte snee in de hals.
De rechtbank stelt vast dat [naam getuige] en [naam getuige] consistenter hebben verklaard dan verdachte, die zelfs ter terechtzitting nog een nieuw element toevoegde aan zijn verhaal, namelijk dat hij en [naam slachtoffer] tijdens het gevecht ook nog in de keuken waren beland. De rechtbank acht het ook het zeer onwaarschijnlijk dat de worsteling zo lang heeft geduurd als verdachte zegt en dat [naam getuige] en [naam getuige] dan die hele tijd lijdzaam zouden hebben staan toekijken. Bovendien beschrijft verdachte een gevechtspositie die fysiek onmogelijk lijkt en die op het politiebureau ook niet te reconstrueren bleek.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van [naam getuige] en [naam getuige] weliswaar op onderdelen verschillen, maar dat zij in grote lijnen met elkaar in overeenstemming zijn. De verklaringen van [naam getuige] over het steken van verdachte zijn ook in lijn met de bevindingen van de patholoog van het NFI.
Onder verwerping van de suggestie van de verdediging dat de verklaringen van [naam getuige] en [naam getuige] als ongeloofwaardig terzijde geschoven zouden moeten worden, neemt de rechtbank daarom deze verklaringen als uitgangspunt voor haar verdere beoordeling.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat [naam getuige] en [naam getuige] geen getuige zijn geweest van het begin van de schermutselingen in de hal. Zij hebben voorafgaand ook geen animositeit of een gespannen sfeer waargenomen tussen verdachte en [naam slachtoffer]. Wel hebben zij beiden verklaard dat verdachte na de steekpartij gezegd heeft dat het om geld ging en dat hij daarbij een bedrag heeft genoemd van 750 of 800 euro. Verdachte heeft dit ontkend, maar hij heeft wel toegegeven dat hij inderdaad nog een bedrag in die orde van grootte van [naam slachtoffer] tegoed had.
Op grond van de verklaringen van [naam getuige] en [naam getuige] acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte doelbewust een mes heeft gepakt en heeft meegenomen toen hij [naam slachtoffer] achterna liep de hal in. [Naam slachtoffer] was aanmerkelijk forser gebouwd dan verdachte. De rechtbank acht het daarom goed denkbaar dat verdachte het mes heeft willen gebruiken om zijn eis om zijn geld terug te krijgen van [naam slachtoffer], kracht bij te zetten.
Verdachte is rechts. Uit het sectierapport blijkt dat alle steekwonden links in het lichaam van [naam slachtoffer] zitten. Dit duidt erop dat [naam slachtoffer] en verdachte tegenover elkaar hebben gestaan toen verdachte stak. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanknopingspunten om de officier van justitie te volgen in zijn scenario dat verdachte [naam slachtoffer] onverhoeds van achteren zou hebben aangevallen, met als oogmerk om hem te doden.
De rechtbank acht het zeer wel denkbaar -en ieder geval niet uitgesloten- dat het juist is wat verdachte heeft verklaard, namelijk dat [naam slachtoffer] verdachte heeft aangevallen toen hij hem met het mes tegenover zich zag staan. Dit betekent echter niet dat verdachte met succes een beroep kan doen op noodweer of noodweerexces. Want uit de verklaringen van [naam getuige] en [naam getuige] blijkt overduidelijk dat verdachte heeft gestoken -en is doorgegaan met steken- in de situatie dat er van [naam slachtoffer] geen enkele dreiging (meer) uitging of uit kon gaan. Bovendien heeft verdachte zelf de keuze gemaakt om met een mes in de hand achter [naam slachtoffer] aan de hal in te lopen, zodat hij in beginsel zelf verantwoordelijk moet worden gehouden voor het ontstaan van een situatie waarin hij zich naar zijn zeggen moest verdedigen.
Voor zover de verdediging heeft beoogd een beroep te doen op psychische overmacht komt de rechtbank dan ook tot een verwerping van dit verweer. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij bang was van [naam slachtoffer], maar er zijn geen verklaringen van derden die dit bevestigen.
Wel zijn er verklaringen dat verdachte boos was op [naam slachtoffer]. Ook het gedrag van verdachte voorafgaand aan de steekpartij en daarna, duiden niet zozeer op angst voor [naam slachtoffer] maar meer op boosheid op hem.
Wel gaat de rechtbank er vanuit dat de steekpartij alles bij elkaar weinig tijd in beslag heeft genomen en dat niet gesteld kan worden dat verdachte na heeft kunnen denken over waar hij mee bezig was en wat de gevolgen daarvan zouden kunnen zijn. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank met andere woorden daarom niet met voorbedachten rade gehandeld, zodat wel doodslag te bewijzen is, maar geen moord.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 30 juli 2006 in de gemeente Emmen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen, met een mes in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van een rapport d.d. 13 april 2007, opgemaakt door
R.J.P. Rijnders en A.J. de Groot, beiden respectievelijk als psychiater en psycholoog verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht.
De deskundigen beschrijven verdachte als een man die lijdt aan een chronische psychose die past in het kader van een chronisch paranoïde schizofrenie. Zij spreken van een ernstige psychiatrische stoornis, die gepaard kan gaan met wanen en hallucinaties, die het gedrag kunnen sturen en bepalen. Een persoonlijkheidsstoornis hebben zij niet kunnen vaststellen.
De onderzoekers achten het zeer waarschijnlijk dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ook lijdende was aan de chronische paranoïde schizofrenie. Maar of verdachte op dat moment ook daadwerkelijk psychotisch was en bijvoorbeeld last had van waandenken, hebben zij niet kunnen vaststellen.
De onderzoekers sluiten de mogelijkheid niet uit dat verdachte heeft gehandeld uit wraak vanwege vernedering en krenking door het slachtoffer. Ook achten zij het mogelijk dat verdachte heel bang is geweest van het slachtoffer, zonder dat daarvoor een pathologische grondslag aanwezig is.
Volgens de deskundigen is het uit gedragskundig oogpunt aannemelijk dat het psychotisch functioneren van verdachte in globale zin -dus in enige mate- heeft doorgewerkt in zijn afwegingen direct voorafgaande en tijdens het tenlastgelegde, zodat hij als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden gehouden.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de door haar aannemelijk geachte toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in enigszins verminderde mate.
OVERWEGINGEN MAATREGEL TER BESCHIKKINGSTELLING
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum (verder PBC) geven in hun rapport aan, dat het niet mogelijk is om te beoordelen in welke mate de chronische paranoïde psychose bepalend is geweest voor het handelen van verdachte. Daarom wordt geen uitspraak gedaan over de recidivekans en blijft een advies over een behandeling of begeleiding van verdachte in een strafrechtelijk kader achterwege.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen van het PBC hun bevindingen en conclusies nader toegelicht. Het gedrag van verdachte bij het tenlastegelegde is naar hun oordeel voor ruwweg 10% te verklaren uit zijn ziekelijke stoornis. De deskundigen noemen de aandoening van verdachte ernstig, maar waarschijnlijk goed te behandelen. Dat zou bij voorkeur klinisch moeten, omdat verdachte geen ziekte-inzicht heeft, weigert medicatie in te nemen en ambulante behandeling (daarom) niet succesvol is geweest. Maar in hun opvatting is het verband tussen de ziekte en het strafbare handelen echter te gering (10%) om de noodzaak van een verplichte behandeling in een strafrechtelijk kader te kunnen onderbouwen.
De officier van justitie heeft aansluiting gezocht bij de door het PBC aangeven mate van toerekeningsvatbaarheid, maar desondanks gerekwireerd tot oplegging van de maatregel van ter beschikkingstelling met dwangverpleging.
De rechtbank is van oordeel dat het door het PBC geschetste verband tussen stoornis en delict te gering is om een tbs-maatregel te kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit feit is begaan;
- hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de
persoon van de verdachte;
- de eis van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsvrouw van de verdachte;
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het Algemeen
Documentatieregister d.d. 17 augustus 2006, waaruit blijkt dat de verdachte
eerder ter zake misdrijven is veroordeeld.
BIJZONDERE STRAFOVERWEGINGEN
Verdachte heeft de 25-jarige [naam slachtoffer] met een mes van het leven beroofd. Dat is gebeurd in de hal van de woning van verdachte, op het moment dat [naam slachtoffer] van plan was die woning te verlaten. [Naam slachtoffer] heeft zich onverwacht geconfronteerd gezien met verdachte die achter hem aan was gelopen met een mes in zijn hand. De rechtbank gaat er niet vanuit dat verdachte vooraf de intentie had om [naam slachtoffer] te gaan steken, laat staan om hem te doden, maar toen verdachte en [naam slachtoffer] eenmaal in gevecht waren geraakt heeft verdachte bewust op [naam slachtoffer] ingestoken en is hij daarmee doorgegaan, ook toen elke dreiging van de kant van [naam slachtoffer] was geweken. De rechtbank gaat er daarom wel vanuit dat verdachte in die situatie [naam slachtoffer] bewust heeft willen doden. De in de hals van [naam slachtoffer] aangetroffen snijwonden, wijzen ook in die richting. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte op geen enkele wijze spijt lijkt te hebben van zijn daad of daarvan onder de indruk is geraakt. Toen [naam slachtoffer] zwaar gewond op de grond lag heeft hij geen hulp ingeroepen en ook verboden dat anderen dit zouden doen. Gelet op de verwondingen had die hulp overigens ook niet meer kunnen baten. Verdachte is na zijn daad niet in paniek geraakt. Hij heeft het lijk ingepakt in vuilniszakken en beddengoed, hij heeft een trekker door de hal gehaald omdat het bloed de kelder in dreigde te sijpelen en hij heeft de auto waarmee hij en [naam slachtoffer] naar zijn huis waren gereden, teruggebracht naar de eigenaar. Vervolgens is hij met een winkelwagentje teruggegaan naar de woning, met de bedoeling om het lijk ergens te gaan dumpen. Omdat de politie de omgeving toen al met linten had afgezet, heeft hij dit voornemen moeten loslaten.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij beraamd heeft om het lijk te verbergen, waardoor de nabestaanden in een ongewisse toestand terecht gekomen waren. Ook moet worden geconstateerd dat verdachte er door zijn vlucht verantwoordelijk voor is geweest dat twee personen ruim twee weken onder beperkende omstandigheden hebben vastgezeten. Het zijn factoren die erop duiden dat verdachte slechts oog heeft gehad voor zijn eigen belangen en de belangen van anderen daaraan volstrekt ondergeschikt heeft gemaakt. De rechtbank acht het in dit verband tekenend dat verdachte zich eigenlijk slachtoffer voelt van [naam slachtoffer], want die heeft hem aangevallen, waardoor verdachte hem wel moest doden en daardoor zit hij nu vast. De rechtbank beziet deze verwijten overigens wel in het licht van het ziektebeeld van verdachte, zoals de onderzoekers van het PBC dat hebben beschreven.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is.
BENADEELDE PARTIJ [naam benadeelde partij]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Met betrekking tot het subsidiair bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens de nabestaande van het slachtoffer, [naam nabestaande slachtoffer] naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer, [naam nabestaande slachtoffer].
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14g, 14h, 14i, 14j, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
VORDERING TENUITVOERLEGGING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING ONDER PARKETNUMMER 19/830160-05
De rechtbank acht de vordering van de officier van justitie toewijsbaar nu de verdachte, eerder veroordeeld tot een deels voorwaardelijke straf bij vonnis van politierechter te Assen d.d. 19 september 2005, zich tijdens de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan voormeld strafbaar feit.
De rechtbank zal gelasten dat de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 jaar.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de navolgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
één paar schoenen, merk NIKE en één GSM, merk Samsung, kleur grijs.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] (nabestaande van het slachtoffer) van de som van € 1281,35 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer, [naam nabestaande slachtoffer], een bedrag van € 1281,35 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19/830160-05
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 19 september 2005 door de politierechter te Assen gewezen voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. G. Kaaij en mr. H.T. van Voorst, rechters in tegenwoordigheid van E.W. Hoekstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 04 mei 2007, zijnde mr. Kaaij buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.