STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1980,
wonende [adres verdachte], thans verblijvende in [plaats van detentie verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 06 maart 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Dekens, advocaat te Odoorn.
De officier van justitie mr. J. Hoekman acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* 2 jaren gevangenisstraf, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
* verbeurdverklaring van een GSM, merk Nokia en geldbedragen;
* onttrekking aan het verkeer van drugs;
* teruggave aan verdachte van een GSM, merk Samsung.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 januari 2006 tot
en met 18 december 2006 in de gemeente Emmen, althans in het arrondissment Assen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 11 januari 2006 tot en met 18 december 2006 in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het onder meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet in verband met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan;
- hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte;
- de eis van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman van de verdachte;
- de oriëntatiepunten voor de straftoemeting;
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 19 december 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk ter zake van een soortgelijk misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van handelen in cocaïne. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte heeft gedeald gedurende een periode tot 6 tot 12 maanden, zodat op grond van de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden aangewezen is. De rechtbank betrekt bij de strafoplegging uitdrukkelijk dat verdachte in bedoelde handel een grotere rol heeft gespeeld dan zijn medeverdachte. Verdachte handelde voor financieel gewin met enige regelmaat in eerdergenoemde harddrug, waarbij hij zijn broer, de mededader, ingeschakelde voor hand- en spandiensten. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden geboden is.
MOTIVERING VAN DE VERBEURDVERKLARING
De rechtbank acht de hierna te vermelden in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien de voorwerpen aan de verdachte toebehoren en door middel van de strafbare feiten zijn verkregen, dan wel met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan.
MOTIVERING VAN DE MAATREGEL ONTTREKKING AAN HET VERKEER
De rechtbank acht de hierna te vermelden in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de bewezen verklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met wet.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36, 36c, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank verklaart verbeurd de navolgende in beslag genomen voorwerpen:
- een GSM, Nokia;
- geldbedragen van ? 32,20, Canadese $ 2,-- en ? 260,--.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de navolgende in beslag genomen voorwerpen:
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van het navolgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. M.C. Fuhler en mr. A.M.E. van der Sluijs, rechters in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 20 maart 2007, zijnde mr. Van der Sluijs buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.