STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1982,
wonende [adres verdachte], thans verblijvende in [plaats van detentie verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 06 maart 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Dekens, advocaat te Odoorn.
De officier van justitie mr. J. Hoekman acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* 2 jaren gevangenisstraf, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
* teruggave aan verdachte van een GSM, merk Nokia.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 januari 2006 tot
en met 8 januari 2007 in de gemeente Emmen, althans in het arrondissment Assen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
BIJZONDERE BEWIJSOVERWEGINGEN
De raadsman van verdachte heeft onder meer als zijn uitdrukkelijk standpunt aangevoerd dat de verklaring van de bij de politie gehoorde getuige [naam getuige] niet betrouwbaar is. De raadsman is van oordeel, dat -mede gelet op de verklaring van de getuige [naam getuige] ter terechtzitting- verdachte op 7 januari 2007 geen drugs heeft kunnen verkopen door zijn verblijf in Duitsland.
De rechtbank kan zich niet met het standpunt verenigen dat de verklaring van genoemde getuige onbetrouwbaar is en derhalve niet voor het bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank overweegt hierbij dat het mogelijk is dat getuige [naam getuige] zich heeft vergist betreffende het tijdstip van de laatste aankoop van drugs bij verdachte. Deze omstandigheid doet echter niets af aan de betrouwbaarheid van de rest van zijn afgelegde verklaring. De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, de bewezen te verklaren pleegperiode van het medeplegen van handel in cocaïne inkorten tot 18 december 2006.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 11 januari 2006 tot en met 18 december 2006 in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het onder meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet in verband met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan;
- hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte;
- de eis van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman van de verdachte;
- de oriëntatiepunten voor de straftoemeting;
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 09 januari 2007, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van een soortgelijk misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, nadat hij in verband met een veroordeling terzake van handelen in harddrugs langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft ondergaan, zich wederom heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van handelen in cocaïne. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte heeft gedeald gedurende een periode van 6 tot 12 maanden, zodat op grond van de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden onvoorwaardelijk aangewezen is. De rechtbank betrekt bij de strafoplegging dat verdachte in bedoelde handel een relatief gering aandeel had. Verdachte verrichtte voor financieel gewin hoofdzakelijk hand- en spandiensten voor zijn broer om de handel draaiende te houden. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden geboden is.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van het navolgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. M.C. Fuhler en mr. A.M.E. van der Sluijs, rechters in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 20 maart 2007, zijnde mr. Van der Sluijs buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.