ECLI:NL:RBASS:2006:AZ4168

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
12 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.810155-06
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hulp bij zelfdoding en het verbergen van een lijk in de zaak van het openbaar ministerie tegen verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Assen, stond de verdachte terecht voor het ten laste leggen van hulp bij zelfdoding en het verbergen van een lijk. De zitting vond plaats op 28 november 2006, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaten, mr. J. Klopstra en mr. C. Wiggers. De officier van justitie, mr. G.C. Bruins-Slot, eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en de vernietiging van in beslag genomen verdovende middelen.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de opzettelijke hulp bij de zelfdoding van de overledene, ondanks het laakbare gedrag van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste tenlastegelegde feit, maar achtte de overige feiten wel bewezen. De verdachte had in de periode van 14 tot 18 juli 2006 opzettelijk oxycodon aan de overledene verstrekt en had het lichaam van de overledene verborgen en weggevoerd.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 125 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 80 uren opgelegd, met vervangende hechtenis bij niet-naleving. De rechtbank motiveerde de straffen aan de hand van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de psychologische toestand van de verdachte, die in licht verminderde mate toerekeningsvatbaar werd geacht. De uitspraak werd gedaan op 12 december 2006, waarbij de rechtbank ook de in beslag genomen voorwerpen onttrok aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1976,
wonende [adres verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 28 november 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Klopstra, advocaat te Stadskanaal. Tevens is zijn kantoorgenoot mr. C. Wiggers aanwezig.
De officier van justitie mr. G.C. Bruins-Slot acht hetgeen sub 1, sub 2, sub 3 en sub 4 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
- 24 maanden gevangenisstraf, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht met behandeling zoals door de psycholoog in zijn rapport is voorgesteld. Tevens vordert zij vernietiging van de in beslaggenomen verdovende middelen en medicijnen.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
[naam overledene] in of omstreeks de periode 14 juli 2006 tot en met 18
juli 2006 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn zichzelf van het leven heeft
beroofd, waarbij hij, verdachte, die [naam overledene] op een of meer tijdstippen in of
omstreeks de periode van 14 juli 2006 tot en met 18 juli 2006 te Nieuw-Buinen
de gemeente Borger-Odoorn, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of de middelen daartoe heeft verschaft,
(immers) heeft hij, verdachte, (daarbij) opzettelijk gedurende genoemde
periode, aan die [naam overledene] onderdak verschaft en/of
- geen kontakt opgenomen met hulpverlening en/of met de ouder(s)/familie van
die [naam overledene], terwijl hij, verdachte wist dat die [naam overledene] in het
kader van een Rechterlijke Machtiging diende te worden opgenomen en/of
voornemens was zichzelf van het leven te beroven en/of kampte met ernstig
psychische problemen, danwel geestelijk niet in orde was en/of in
overspannen toestand verkeerde en/of was weggelopen van haar ouderlijk huis
en/of
- op een of meer tijdstippen [naam betrokkene] en/of [naam betrokkene] en/of [naam betrokkene] gevraagd om morfine, danwel gevraagd hoe hij aan morfine kon komen en/of
- op een of meer tijdstippen (op verzoek van die [naam overledene] en/of met de
bankpas van die [naam overledene]) een (aanzienlijke) hoeveelheid medicijnen
aangeschaft en/of
- (die) (voor die zelfmoord benodigde) medicijnen klaar gezet en/of bij die
[naam overledene] achtergelaten en/of
- (op de dag van de zelfmoord) op een of meer tijdstippen die [naam overledene]
(tegen haar zin) (gedurende langere tijd) alleen gelaten en/of
- (op die dag) terwijl hij, verdachte haar in slapende toestand had
aangetroffen en wetende dat zij (een grote hoeveelheid) medicijnen had
ingenomen, alleen gelaten,
terwijl die zelfdoding is gevolgd;
2.
hij in of omstreeks de periode van 18 juli 2006 tot en met 24 juli 2006 te
Nieuw Buinen, gemeente Borger-Odoorn een lijk, te weten het stoffelijk overschot
van [naam overledene], heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt,
met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden (zoals omschreven
in het hiervoren tenlaste gelegde feit 1) te verhelen,
immers heeft hij, verdachte
- het stoffelijk overschot van die [naam overledene] ('s nachts) vanuit zijn,
verdachtes woning weggevoerd en/of verplaatst en/of vervoerd naar een plek
gelegen achter de Kerklaan, aldaar en/of (vervolgens)
- het stoffelijk overschot afgedekt met een houten pallet en/of
- het stoffelijk overschot op die plek verborgen (gehouden);
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juli 2006 tot
en met 24 juli 2006 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn (telkens) in strijd
met of anders dan in achtneming van hetgeen is bepaald bij of krachtens de
artikelen 11, 23, 25, 29, derde lid, 46, eerste lid, 49, 67, 68, 69, tweede
lid, 70, 71, 76 en 78 van de Wet op de lijkbezorging een lijk (te weten het
stoffelijk overschot van [naam overledene]) heeft bezorgd en/of bewaard
en/of weggemaakt en/of vervoerd,
immers heeft hij, verdachte,
(telkens) in strijd met of zonder in achtneming van een of meer van de
hierboven genoemde artikelen,
- het stoffelijk overschot van die [naam overledene] vanuit zijn, verdachtes,
woning weggevoerd en/of verplaatst en/of vervoerd naar een plek, gelegen
achter de Kerklaan, aldaar en/of (vervolgens)
- het stoffelijk overschot afgedekt met een houten pallet en/of
- het stoffelijk overschot op die plek verborgen (gehouden);
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 juli 2006 tot
en met 18 juli 2006 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn,
(telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt aan [naam overledene] en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad een
hoeveelheid van een materiaal bevattende oxycodon,
zijnde oxycodon een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
VRIJSPRAAK
De verdachte dient van het onder 1 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Alvorens vast te kunnen stellen of sprake is van hulp bij zelfdoding dient eerst te worden onderzocht of [naam overledene] zichzelf van het leven heeft beroofd. Uit het deskundigenrapport van het NFI van 17 augustus 2006 blijkt dat er tabletten in de maag en de mond zijn aangetroffen die kunnen wijzen op een of andere intoxicatie. De deskundige merkt hierover het volgende op: "Bij toxicologisch onderzoek werden fluvoxamine en oxycodon in het leverweefsel aangetoond. Met name van oxycodon is bekend dat het bij overdosering tot ademhalingsproblemen en depressie van het centrale zenuwstelsel kan leiden. Dit zou tot onmacht, bewusteloosheid, hebben kunnen leiden waarbij de houding van de overledene met het gezicht naar beneden aanleiding kan hebben gegeven tot luchtwegbelemmering en zodoende tot overlijden door verstikking."
De conclusie van het rapport luidt dat geen evidente doodsoorzaak aanwijsbaar is. Hoewel de deskundige niet tot een eenduidig antwoord komt, acht de rechtbank aannemelijk dat [naam overledene], gelet op de hoeveelheid tabletten die in haar mond (zeven) en maag (vele) zijn aangetroffen, door het innemen van deze pillen zelfmoord heeft willen plegen. De verdachte wordt verweten dat hij hierbij behulpzaam is geweest en/of de middelen heeft verschaft, bestaande uit het -kort gezegd- regelen van een (grote) hoeveelheid medicijnen.
Verdachte heeft verklaard dat hij op zondag 16 juli 2006 geld heeft gepind van de bankrekening van [naam overledene] en daarmee op haar verzoek 4 doosjes medicijnen van elk 30 tabletten heeft gekocht. Een week later, op 23 juli 2006, is het dode lichaam van [naam overledene] aangetroffen in een greppel tussen de bosjes in de buurt van het huis van verdachte. Over hetgeen in de tussenliggende periode is gebeurd beschikt de rechtbank enkel over de verklaringen van verdachte. Uitgaande van deze verklaringen heeft [naam overledene] na de aanschaf van voormelde medicijnen een zelfmoordpoging ondernomen door uit het raam te willen springen. Verdachte heeft haar hiervan kunnen weerhouden. Verdachte heeft de volgende dag de helft van de medicijnen door de WC gespoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is niet duidelijk of [naam overledene], al op het moment van aanschaf van de tabletten door verdachte, de bedoeling had om zichzelf daarmee van het leven te beroven. Evenmin is duidelijk of verdachte door het kopen van deze medicijnen de opzet had om haar bij zelfdoding behulpzaam te zijn. Uit zijn verklaring dat [naam overledene] na de aanschaf van de medicijnen uit het raam heeft willen springen, kan worden afgeleid dat verdachte deze opzet niet heeft gehad.
Weliswaar dreigde [naam overledene] met zelfmoord, maar uit de stukken blijkt dat ze dit eerder en vaker heeft gedaan. Van concrete serieuze pogingen blijkt uit het dossier niet tot het moment waarop [naam overledene] (volgens de verklaring van verdachte) uit het raam wilde springen. Hoewel verdachte door zijn passieve houding (hij heeft ondanks de zeer zorgelijke situatie rondom [naam overledene] geen enkel contact opgenomen met ouders, huisarts of politie) uiterst laakbaar gedrag heeft vertoond, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van [naam overledene].
BEWIJSMIDDELEN
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
2.
hij in de periode van 18 juli 2006 tot en met 24 juli 2006 te Nieuw Buinen, gemeente Borger-Odoorn een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [naam overledene], heeft verborgen en weggevoerd, met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen,
immers heeft hij, verdachte
- het stoffelijk overschot van die [naam overledene] 's nachts vanuit zijn,
verdachtes woning weggevoerd en vervoerd naar een plek gelegen achter de Kerklaan,
aldaar en vervolgens
- het stoffelijk overschot afgedekt met een houten pallet.
3.
hij in de periode van 18 juli 2006 tot en met 24 juli 2006 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn in strijd met of anders dan in achtneming van hetgeen is bepaald bij of krachtens de artikelen 11, 23, 25, 29, derde lid, 46, eerste lid, 49, 67, 68, 69, tweede
lid, 70, 71, 76 en 78 van de Wet op de lijkbezorging een lijk te weten het
stoffelijk overschot van [naam overledene] heeft vervoerd,
immers heeft hij, verdachte, in strijd met of zonder in achtneming van een of meer van de hierboven genoemde artikelen,
- het stoffelijk overschot van die [naam overledene] vanuit zijn, verdachtes,
woning weggevoerd en vervoerd naar een plek, gelegen achter de Kerklaan, aldaar en
vervolgens
- het stoffelijk overschot afgedekt met een houten pallet.
4.
hij in de periode van 14 juli 2006 tot en met 18 juli 2006 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, opzettelijk heeft vervoerd en verstrekt aan [naam overledene] en opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende oxycodon, zijnde oxycodon een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 2, 3 en 4 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIES
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
Sub 2: een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen, strafbaar gesteld bij artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht.
Sub 3: een lijk vervoeren in strijd met of anders dan met inachtneming van hetgeen is bepaald bij of krachtens de artikelen 11, 23, 25, 29, derde lid, 46, eerste lid, 49, 67, 68, 69, tweede lid, 70, 71, 76 en 78 van de Wet op de lijkbezorging, strafbaar gesteld bij artikel 80 van de Wet op de lijkbezorging.
Sub 4: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet.
STRAFBAARHEID
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 28 oktober 2006, opgemaakt door dr. N.H. Groenman, klinisch psycholoog.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
"Bij verdachte bestaat er een gebrekkige ontwikkeling én een ziekelijke storing der geestvermogens en deze bestonden reeds ten tijde van het plegen van hetgeen verdachte tenlaste wordt gelegd. Naar het oordeel van de onderzoeker kan hetgeen hem wordt tenlaste gelegd hem in licht verminderde mate worden toegerekend, indien bewezen."
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in licht verminderde mate.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan;
- de omstandigheid dat er ten aanzien van de feiten sub 2 en sub 3 sprake is van
eendaadse samenloop;
- hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte;
- de eis van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman van de verdachte;
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen
documentatieregister d.d. 28 juli 2006, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake
van een misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is.
MOTIVERING VAN DE MAATREGEL ONTTREKKING AAN HET VERKEER
De rechtbank acht de hierna te vermelden in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien deze voorwerpen (deels) aan de verdachte toebehoren en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek van het feit waarvan hij wordt verdacht en de voorwerpen kunnen dienen tot de voorbereiding van soortgelijke feiten en de voorwerpen van zodanig aard zijn, dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36b, 36c, 55, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte sub 1 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het sub 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte sub 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 125 dagen, waarvan een gedeelte groot 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, hetgeen mede inhoudt dat verdachte een behandeling dient te ondergaan waarbij in ieder geval de in het rapport van de hiervoor genoemde psycholoog genoemde aandachtspunten aan de orde dienen te komen, te weten het hanteren van stress-situaties, de emoties ergernis en kwaadheid en verdachtes alcoholproblematiek, met opdracht aan de reclasseringsinstelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Een taakstraf bestaande uit 80 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de navolgende in beslag genomen voorwerpen:
06164351 9 2.00 STK Medicijn Kl:wit
-
doosjes met opschrift oxycontin
06164351 22 1.00 STK Verdovende Middelen Kl:beige
-
gripzakjes, grote vloeitjes
06164351 23 1.00 STK Medicijn Kl:wit
-
bijsluiter dipiperon
06164351 24 7.00 STK Medicijn Kl:zilver
-
lorazepam, xanax retard(vol+leeg) en fluvoxamine
06164351 25 1.00 STK Medicijn Kl:bruin
-
1 strip met 15 pillen microgynon in doosje
06164351 26 2.00 STK Medicijn Kl:zilver
-
lege strips fluvoxamine 100 mg in doosje
06164351 29 3.00 STK Medicijn Kl:wit
-
3 bijsluiters oxycontin
06164351 30 2.00 STK Medicijn Kl:rose
-
doosjes, verpakking oxycontin 20mg
06164351 31 1.00 STK Medicijn Kl:wit
-
doosje, verpakking medicijn xanax retard 1
06164351 32 6.00 STK Medicijn Kl:zilver
-
lege doordrukstrips
06164351 33 1.00 STK Medicijn Kl:wit
-
bijsluiter xanax retard
06164351 34 12.00 STK Medicijn Kl:zilver
-
doordrukstrips xanax
06164351 35 1.00 STK Medicijn Kl:bruin
-
strip met 1 pil micorgynon
06164351 36 2.00 STK Medicijn Kl:bruin
-
1 strip 21 pillen microgynon en 1 strip met 14 pil
20300125207 27 1.00 DS Doos Kl:beige
-
zgn maaldoosje voor weed
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter en mr. N.R. Boonstra en mr. G. Kaaij, rechters in tegenwoordigheid van E.W. Hoekstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 12 december 2006, zijnde mr. Kaaij buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.