STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -land verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1978,
wonende [adres verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 24 november 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Dekens, advocaat te Odoorn.
De officier van justitie mr M.S. de With acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* 36 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht;
* tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 11 juni 2006 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer],
- met kracht in het gezicht/tegen het hoofd heeft gestompt, (mede) ten gevolge
waarvan hij ten val is gekomen, en/of
- (vervolgens) terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag/zat, meerdere malen met
kracht en/of met geschoeide voet in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft
getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 11 juni 2006 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer]
- met kracht in het gezicht/tegen het hoofd heeft gestompt, (mede) ten gevolge
waarvan hij ten val is gekomen, en/of
- (vervolgens) terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag/zat, meerdere malen met
kracht en/of met geschoeide voet in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft
getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
Motivering bewijsmiddelen
Door en namens verdachte is aangevoerd dat de aangifte van [naam slachtoffer] niet geloofwaardig is en derhalve niet voor het bewijs kan worden gebruikt, nu aangever zijn aangifte met betrekking tot het schoppen heeft willen intrekken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte bekent dat hij aangever met zijn hand in het gezicht heeft geraakt en dat aangever op de grond terecht is gekomen. Verdachte ontkent echter het schoppen van aangever tegen diens hoofd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de wettige bewijsmiddelen -zijnde o.a. de getuigenverklaringen en de omschrijving van het hoofdletsel van aangever- overtuigend is bewezen dat verdachte aangever ook (meermalen) tegen het hoofd heeft getrapt of geschopt. Deze bewijsmiddelen ondersteunen in hoge mate de verklaring van aangever, zoals die kort na het delict door hem is afgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze verklaring betrouwbaar is en de rechtbank heeft derhalve ook deze verklaring als bewijsmiddel voor het bewijs gebezigd.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juni 2006 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer],
- met kracht in het gezicht heeft gestompt, ten gevolge waarvan hij ten val is gekomen, en
- vervolgens terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag, meerdere malen met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit feit is begaan;
- hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte;
- de eis van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman van de verdachte;
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 13 juni 2006, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van geweldsmisdrijven is veroordeeld.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. De rechtbank zal de duur van de op te leggen gevangenisstraf -ten opzichte van de eis van de officier van justitie- beperken, gelet op de relatief beperkte gevolgen voor het slachtoffer.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14g, 14j en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
VORDERING TENUITVOERLEGGING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING ONDER PARKETNUMMER 19/810059-05
De rechtbank acht de vordering van de officier van justitie toewijsbaar nu de verdachte, eerder veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bij vonnis van de politierechter te Assen d.d. 27 juni 2005, zich tijdens de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19.810059-05:
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 27 juni 2005 door de politierechter te Assen gewezen voorwaardelijke gevangenisstraf door de duur van 4 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. M.A.F. Veenstra en mr. H.K. Elzinga, rechters in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 08 december 2006, zijnde mr. Elzinga buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.