ECLI:NL:RBASS:2006:AZ4071

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
12 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.830191-06
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.J. Schoemaker
  • J.E. Münzebrock
  • M.R.M. Beaumont
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeende doodslag met mes

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Assen, stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van doodslag op 6 augustus 2006 te Schoonoord. De officier van justitie, mr. J. Hoekman, eiste een gevangenisstraf van acht jaren, stellende dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade het slachtoffer, [naam slachtoffer], met een mes in de hals had gestoken, wat tot de dood van het slachtoffer had geleid. De rechtbank heeft op 12 december 2006 uitspraak gedaan en kwam tot de conclusie dat niet overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte het slachtoffer met een mes had gestoken. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen in het dossier en de omstandigheden van de zaak. Er waren geen getuigen die het steekincident hadden waargenomen, en de verdachte had consistent ontkend dat hij het slachtoffer had gestoken. De rechtbank oordeelde dat de tijdsverloop tussen de mishandeling van de verdachte door het slachtoffer en de ontdekking van de fatale steekwond te groot was om aan te nemen dat de verdachte verantwoordelijk was voor de dood van het slachtoffer. Bovendien was er geen direct bewijs dat de verdachte het mes had gebruikt of dat hij op enig moment in de nabijheid van het slachtoffer was geweest om de fatale steek toe te brengen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en hevelde het bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. J.J. Schoemaker als voorzitter, en de rechters mr. J.E. Münzebrock en mr. M.R.M. Beaumont, in aanwezigheid van griffier D. Witvoet.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1969,
wonende [adres verdachte],
thans verblijvende in [plaats van detentie verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 05 december 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Keijzer, advocaat te Emmen.
De officier van justitie mr. J. Hoekman acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* 8 jaren gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.
1. TENLASTELEGGING
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 06 augustus 2006 te Schoonoord, gemeente Coevorden, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad na rustig
overleg, die [naam slachtoffer] met een mes, althans een dergelijk voorwerp, in de hals en/of in het lichaam heeft gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 06 augustus 2006 te Schoonoord, gemeente Coevorden, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door die [naam slachtoffer] opzettelijk en al dan niet na kalm beraad na rustig overleg, met een mes, althans een dergelijk voorwerp, in de hals en/of in het lichaam te steken, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
2. VRIJSPRAAK
De verdachte dient van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet overtuigend bewezen acht.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [naam slachtoffer] in de woning waar verdachte op dat moment verbleef, met een mes heeft gestoken en dat [naam slachtoffer] aan de gevolgen van die messteek is overleden.
De stelling van de officier van justitie komt er in het kort op neer dat van de in de woning aanwezige personen verdachte de enige is die gelegenheid heeft gehad om [naam slachtoffer] te steken. De officier van justitie kan daarbij niet aangeven op welk moment dat moet zijn geweest.
De officier van justitie heeft aangegeven dat het mes waarmee is gestoken op de toogkast in de woning van [naam getuige] is aangetroffen. Voorts dat verdachte een aantal malen langs die kast is gelopen al dan niet met [naam andere getuige]. De officier van justitie is dan ook van mening dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad het mes op de kast neer te leggen.
Daarnaast, aldus de officier van justitie, had verdachte ook een motief in verband met zijn vermeende betrokkenheid bij het vernielen van een ruit van de woning van [naam slachtoffer].
Voorts refereert de officier van justitie aan het bloed van [naam slachtoffer] dat is aangetroffen op de broek van verdachte en waarvan verdachte niet weet hoe dat bloed er op terecht is gekomen. Daarnaast is op het bewuste mes bloed van [naam slachtoffer] aangetroffen.
De raadsman heeft aangevoerd dat er alleen tussen [naam slachtoffer] en verdachte een confrontatie heeft plaatsgevonden op het moment dat verdachte klappen krijgt van [naam slachtoffer]. Verdachte vlucht daarna naar de wc en wordt even later door [naam getuige] uit de wc gehaald. [naam getuige] trekt verdachte aan zijn shirt de woonkamer binnen. Verdachte en [naam getuige] vallen vlakbij de bank waar [naam andere getuige] op zit en verdachte ziet door die gebeurtenissen niet wie er dan nog in de woonkamer zijn en wat zich er dan afspeelt.
De raadsman heeft aangegeven dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het bloed dat op zijn broek zat, zijn eigen bloed was. Hoe het bloed dat van [naam slachtoffer] bleek te zijn op zijn broek terecht is gekomen weet verdachte niet.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte consistent is in zijn ontkenning van hetgeen de officier van justitie hem verwijt. Ook op de terechtzitting is verdachte bij zijn ontkenning gebleven. Voorts zijn er naar de mening van de raadsman geen getuigen die gezien hebben dat [naam slachtoffer] door verdachte werd gestoken met een mes. Uit de getuigenverklaringen blijkt met name dat verdachte ongezien geen gelegenheid heeft gehad [naam slachtoffer] te steken. Ook zijn er geen vingerafdrukken van verdachte op het bewuste mes aangetroffen. Op de handen van verdachte zijn geen bloedsporen van [naam slachtoffer] aangetroffen.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte het feit niet gepleegd kan hebben en dat hij moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Op grond van de verklaringen die zich in het dossier bevinden overweegt de rechtbank met betrekking tot de gebeurtenissen op 6 augustus 2006 het volgende.
[naam slachtoffer] en [naam getuige] gaan na middernacht naar de woning van [naam getuige] alwaar ook verdachte verblijft. Zij willen verhaal te halen over een ruit van de woning van [naam slachtoffer] die door toedoen van verdachte zou zijn ingegooid.
[naam getuige] gaat bij [naam andere getuige] achterom en wordt door [naam andere getuige] de woning binnengelaten.
[naam getuige] heeft in de woning een woordenwisseling met [naam andere getuige]. Vervolgens komt [naam slachtoffer] de woning binnen via de openstaande voordeur gevolgd door [naam getuige] en [naam andere getuige]. [naam slachtoffer] staat bij de bank waarop verdachte zit. Tussen [naam slachtoffer] en verdachte ontstaat een woordenwisseling en [naam slachtoffer] slaat verdachte dan op zijn slaap. Als [naam slachtoffer] zich tegen [naam getuige] verbaal heeft geuit slaat hij verdachte vervolgens op zijn lip. De lip van verdachte begint dan te bloeden. Verdachte krijgt kans om op te staan en naar de wc ruimte te gaan om zich aan de situatie te onttrekken en om zijn wond te verzorgen. Dan wordt op een gegeven moment op de wc-deur gebonkt en wordt er geschreeuwd. Verdachte herkent de stem van [naam getuige] en besluit de wc-deur open te doen. Hij wordt door [naam getuige] aan zijn shirt de kamer in gesleurd. Bij de bank waar [naam andere getuige] op zit komen [naam getuige] en verdachte te vallen. [naam getuige] valt daarbij boven op verdachte. Verdachte wordt dan door [naam getuige] omhoog getrokken en op de bank voor het raam gegooid. [naam getuige] grijpt verdachte bij de keel. [naam getuige] laat verdachte op een gegeven moment los en gaat naar buiten.
Uit de verklaringen volgt dat verdachte - met uitzondering van het moment dat hij door [naam slachtoffer] wordt mishandeld-, op geen enkel moment dusdanig dicht bij [naam slachtoffer] is geweest dat hij hem de fatale messteek heeft kunnen toebrengen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte op het moment dat hij door [naam slachtoffer] werd mishandeld, hem heeft gestoken. Er verstrijkt namelijk relatief veel tijd tussen het slaan van verdachte door [naam slachtoffer] en het moment dat de eerste verschijnselen van een dodelijke steekwond (bloed) bij [naam slachtoffer] zichtbaar worden.
Verdachte heeft na de mishandeling in feite alleen bemoeienissen met [naam getuige] gehad. Als verdachte uiteindelijk weer op de bank voor het raam komt te zitten heeft [naam slachtoffer] de woning al verlaten of staat op het punt de woning te verlaten.
Hoewel er bloed van [naam slachtoffer] op de broek van verdachte is aangetroffen wil dat niet zonder meer zeggen dat verdachte [naam slachtoffer] heeft gestoken. Een zelfde redenering geldt voor de stelling van de officier van justitie dat verdachte het bewuste mes op de toogkast heeft gelegd en dus gelegenheid heeft gehad [naam slachtoffer] te steken.
De rechtbank komt tot het oordeel dat niet overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [naam slachtoffer] met een mes heeft gestoken en aldus om het leven heeft gebracht dan wel dat verdachte [naam slachtoffer] heeft gestoken en dat als gevolg daarvan [naam slachtoffer] is overleden.
4. BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. J.E. Münzebrock en mr. M.R.M. Beaumont, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 12 december 2006, zijnde mr. Beaumont buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.