STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1965,
wonende [adres verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 26 september 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Veldman, advocaat te Roden.
De officier van justitie mr. J. Hoekman acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank zal opleggen een geldboete ten bedrage van ?.100.000,--, waarvan een gedeelte groot ?. 25.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
de Coöperatieve Horecaexploitatievereniging Emmen U.A., al dan niet handelende onder de naam (Coffeeshop) The Fat Man, op verschillende tijdstippen, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 december 2000 tot en met 7 december 2004 in de gemeente Emmen, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of voorhanden gehad, (grote) hoeveelheden hennep (tenminste ongeveer 63 kilogram) en/of hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd)(tenminste ongeveer 12 kilogram), in ieder geval meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op verschillende tijdstippen, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 december 2000 tot en met 7 december 2004 in de gemeente Emmen, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of voorhanden gehad, (grote) hoeveelheden hennep (tenminste ongeveer 63 kilogram) en/of hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd)(tenminste ongeveer 12 kilogram), in ieder geval meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
de Coöperatieve Horecaexploitatievereniging Emmen U.A., handelende onder de naam (Coffeeshop) The Fat Man, op 7 december 2004 in de gemeente Emmen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft voorhanden gehad hennep
(ongeveer 15 kilogram) en hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd) ongeveer 2 kilogram, zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De raadsman heeft betoogd dat vrijspraak van het primair ten laste gelegde zou moeten volgen, omdat verdachte geen opdracht heeft gegeven tot, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan verboden gedragingen in de coffeeshop, zodat er geen sprake is van functioneel daderschap. Volgens de raadsman was zijn cliënt niet op de hoogte van wat er in de coffeeshop gebeurde en zou de bedrijfsleider de zaak geheel zelfstandig hebben gerund en volledig verantwoordelijk zijn geweest voor de gang van zaken.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte en zijn echtgenote waren in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft de twee enige bestuursleden van de vereniging die de coffeeshop exploiteerde. Zij waren uit dien hoofde de leidinggevenden en bezaten formele zeggenschap over alles wat er gebeurde in de coffeeshop. Verdachte was ook vrijwel dagelijks in de coffeeshop aanwezig. Verdachte en zijn echtgenote kunnen worden aangemerkt als feitelijk leidinggevenden aan de verboden gedragingen, omdat zij door geen maatregelen te nemen ter voorkoming daarvan, hoewel zij hiertoe bevoegd en redelijkerwijze gehouden waren, de bewuste kans hebben aanvaard dat de verboden gedragingen zich voor zouden doen.
Voorts overweegt de rechtbank dat op basis van de beschikbare bewijsmiddelen verdachte en zijn echtgenote als feitelijk leidinggevenden slechts verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor de aanwezigheid van de (grote) hoeveelheden soft drugs die op 7 december 2004 in het pand van de coffeeshop zijn aangetroffen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat van de drugs die in het pand van de bedrijfsleider zijn gevonden niet is komen vast te staan, dat die tot de voorraad van de coffeeshop moeten worden gerekend.
Evenmin deelt de rechtbank de visie van de officier dat er wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft, vaker is voorgekomen dat er in de coffeeshop grote hoeveelheden softdrugs aanwezig zijn geweest. Weliswaar is komen vast te staan dat er regelmatig of wellicht zelfs doorgaans meer voorraad aanwezig was dan de 500 gram die op grond van het gedoogbeleid was toegestaan, maar niet dat het ooit ging om een voorraad vergelijkbaar, of althans enigszins vergelijkbaar met die welke op 7 december 2004 is aangetroffen. De rechtbank tekent hierbij aan dat zij in het kader van de gebezigde tenlastelegging een partij van bijvoorbeeld 1 of 2 kg niet als een grote partij kan aanmerken.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan deze verboden gedraging,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 51 van het
Wetboek van Strafrecht;
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit feit is begaan;
- hetgeen de rechtbank omtrent de persoon van de verdachte is gebleken;
- het requisitoir van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman van verdachte;
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 22 maart 2005, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld;
MOTIVERING VAN DE MAATREGEL ONTTREKKING AAN HET VERKEER
De rechtbank acht de hierna te vermelden in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezen verklaarde feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 22c, 22d, 23, 24, 24c, 27, 36b, 36c en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit, zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren
een taakstraf bestaande uit 60 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast;
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de navolgende in beslag genomen voorwerpen:
- twee filters met slang, een filter en een hoeveelheid hennep.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. N.R. Boonstra en mr. G. Kaaij, rechters in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 10 oktober 2006, zijnde mr. Kaaij buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.