ECLI:NL:RBASS:2006:AY9604

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
57073/HA ZA 06-390
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen advocaat en cliënt over hoogte van declaraties

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 4 oktober 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een advocate (eiseres) en haar cliënt (gedaagde) over de hoogte van de declaraties. Eiseres vorderde betaling van een bedrag van EUR 29.995,54, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Gedaagde verweerde zich primair door te stellen dat eiseres niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat er een geschil bestond over de hoogte van de declaraties. De rechtbank oordeelde dat voor geschillen over het salaris van een advocaat een bijzondere rechtsgang is voorzien in de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ). Eiseres had de vordering ingesteld in het kader van een conservatoir beslag, maar de rechtbank oordeelde dat zij had moeten kiezen voor een begrotingsprocedure bij de Raad van Toezicht van de Orde. De rechtbank volgde het verweer van gedaagde en verklaarde eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering. Tevens werd eiseres veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde tot op heden waren begroot op EUR 1.829,34. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 57073 / HA ZA 06-390
Vonnis van 4 oktober 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[EISERES],
statutair gevestigd te [woonplaats],
kantoorhoudende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.M. de Nooij,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats,
gedaagde,
procureur mr. W.M. Bierens,
advocaat mr. E.P. Groot te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 september 2006, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- het proces-verbaal van comparitie van 25 september 2006;
- de overigens ingebrachte producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de niet of onvoldoende weersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit geding het volgende vast:
2.1. [gedaagde] heeft aan [eiseres] (meerdere) opdrachten gegeven tot het (laten) verrichten van juridische werkzaamheden terzake van zijn echtscheiding met nevenvoorzieningen zoals de boedelscheiding, het hoofdverblijf van en de omgangsregeling met de minderjarige [kind] alsmede de kinder- en partneralimentatie inzake [kind] en [ex-echtgenote van gedaagde].
2.2. [eiseres] heeft in verband met de voornoemde werkzaamheden alsmede gemaakte verschotten aan [gedaagde] diverse facturen gezonden. [gedaagde] heeft een deel van de facturen voldaan. Het totaalbedrag van de thans openstaande facturen bedraagt EUR 29.995,54.
3. De vordering
[eiseres] vordert dat het de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van EUR 29.995,54, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van EUR 998,32, één en ander vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de respectievelijke vervaldata van de onderliggende facturen tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot de wettelijke rente over de incassokosten vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering omdat er een geschil is over de hoogte van de declaraties van [eiseres]. In dit soort gevallen dient een andere rechtsgang gekozen te worden, namelijk een begrotingsprocedure bij de Raad van Toezicht van de Orde. De rechtbank is niet bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
4.2. [eiseres] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het verweer van [gedaagde] tardief is nu hij eerst na de beslaglegging zou hebben geklaagd over de hoogte van de declaraties. Indien [gedaagde] zich niet kon vinden in de hoogte van de declaraties is [eiseres] van mening dat hij dit in de brief van mei 2005 had moeten aanvoeren. [eiseres] is derhalve van mening dat de rechtbank wel bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
4.3. De rechtbank oordeelt dat de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) geen termijn voorschrijft waarbinnen een klacht moet worden ingediend. De rechtbank gaat daarom uit van een redelijke termijn. Uit de brief van 7 november 2005 van [gedaagde] blijkt dat hij de facturen betwist. De rechtbank is van oordeel dat dit als een redelijke termijn voor het indienen van een klacht kan worden beschouwd. Derhalve zal alleen al hierom de stelling van [eiseres] dat het verweer van [gedaagde] tardief is en dus gepasseerd moet worden niet worden gevolgd; wat verder van dit verweer ook zij.
4.4. Het onderhavige geval betreft een geschil tussen een advocaat en haar cliënt over de hoogte van de declaraties. Ter behandeling van geschillen "over het salaris, door den advocaat aan den cliënt berekend" is in de derde titel van de Wet tarieven in burgerlijke zaken een bijzondere rechtsgang voorzien. Dagvaarding bij de gewone rechter is alleen mogelijk indien de hoogte van de vordering niet wordt betwist en desondanks betaling uitblijft. Nu [gedaagde] de hoogte van de vordering betwist, zal [eiseres] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, aangezien de procedure op grond van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken had dienen te worden gevolgd (HR 4 maart 2005, LJN AR 7439).
4.5. [eiseres] heeft ter zitting aangegeven dat zij de onderhavige vordering slechts heeft ingesteld omdat het leggen van beslag slechts wordt toegestaan onder de voorwaarde dat het instellen van een eis in de hoofdzaak binnen een door de voorzieningenrechter daartoe te bepalen termijn plaatsvindt. Het leggen van een conservatoir beslag was voor [eiseres] de enige mogelijkheid tot bewaring van haar gesteld recht. Dit gelegde beslag zal evenwel met het in kracht van gewijsde gaan van dit vonnis van rechtswege vervallen. De rechtbank vermag niet in te zien waarom [eiseres] niet, naast de onderhavige procedure ter voldoening aan de beslagen van de voorzieningenrechter, gelijktijdig met het leggen van beslag een begrotingsprocedure is gestart bij de Raad van Toezicht van de Orde, en daarop heeft gewezen zodat uitstel voor de conclusie van antwoord kon worden gevraagd en kosten voor [gedaagde] konden worden vermeden. Nu [eiseres] de onderhavige vordering heeft ingesteld terwijl zij wist dat een begrotingsprocedure de aangewezen weg was en zij dit heeft nagelaten ziet de rechtbank geen aanleiding om de proceskosten te compenseren. Daarom zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten zijn tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
- vast recht EUR 660,00
- overige kosten 11,34
- salaris procureur 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.829,34
BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering,
2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.829,34,
3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.J. Lennaerts, bijgestaan door mr. H.R. Eising, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2006.?