ECLI:NL:RBASS:2006:AY7527

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.830212-06
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met onduidelijke toedracht leidt tot vrijspraak van verdachte

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Assen op 5 september 2006, stond de verdachte terecht voor een verkeersongeval waarbij een 75-jarige vrouw op een fiets om het leven kwam. De verdachte, bestuurder van een busje, werd beschuldigd van het niet verlenen van voorrang aan de vrouw die van links over een fietspad zou zijn genaderd. Tijdens de zitting op 22 augustus 2006 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.J.B. Caderius van Veen, terwijl de officier van justitie, M.C. Hartman, de vordering tot veroordeling indiende.

De rechtbank constateerde dat de verkeerssituatie ter plaatse complex en onoverzichtelijk was. De enige ooggetuige kon geen duidelijkheid verschaffen over de toedracht van het ongeval. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de vrouw voorrang had moeten verlenen, aangezien de toedracht van het ongeval niet helder was. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte zowel van het primair als subsidiair ten laste gelegde diende te worden vrijgesproken.

De rechtbank verklaarde dat de verdachte niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij schuld had aan het ongeval. De beslissing werd genomen op basis van de onduidelijkheid over de toedracht en de onvoldoende bewijsvoering van de officier van justitie. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. Elzinga buiten staat om het vonnis mede te ondertekenen. De rechtbank legde geen straf op, maar sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1946,
wonende [adres verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 22 augustus 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr R.J.B. Caderius van Veen, advocaat te Assen.
De officier van justitie M.C. Hartman acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* Een werkstraf voor de duur van 200 uur, te vervangen door 100 dagen vervangende hechtenis;
* Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12
maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
TENLASTELEGGING
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 28 april 2005 te Zuidlaren, althans in de gemeente
Tynaarlo, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(een personenauto/bus), daarmede rijdende over de weg, de Brink,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden, doordat hij, verdachte, roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,is geweest, aangezien hij
(ondermeer);
ter plaatse waar voor een kruisende weg met fietspad, te weten de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Stationsweg, een bord B6 van bijlage I
van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst -
aanduidende: verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg - geen
gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt,
immers de bestuurster van een op dat kruisende fietspad rijdende fiets geen
voorrang heeft verleend en/of
ter plaatse waar voor een kruisende weg met fietspad, te weten de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Stationsweg, op het wegdek haaietanden
waren aangebracht, de bestuurster van een op dat kruisende fietspad rijdende
fiets geen voorrang heeft verleend en/of
(daarbij) gekomen bij dat fietspad zijn motorrijtuig op zodanige wijze heeft
bestuurd en/of beremd dat hij vanaf de bestuurdersplaats van genoemde
personenbus geen volledig, althans onvoldoende, zicht had op de zich op dat
fietspad bevindende fietser(s) en/of zich er onvoldoende van heeft overtuigd
dat dat fietspad vrij was en/of zonder bijzondere voorzichtigheid te
betrachten dat fietspad is opgereden op het moment dat de bestuurster van een
fiets, te weten [naam slachtoffer], zich dicht naast dat door hem
verdachte, bestuurde motorrijtuig bevond,
waardoor een aanrijding is ontstaan met dat door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig en de bestuurder van die fiets, [naam slachtoffer], en/of
waarbij de bestuurster van die fiets, [naam slachtoffer], toen met haar
fiets is gevallen en nabij/onder het door verdachte bestuurde motorrijtuig op
het wegdek van dat fietspad is terechtgekomen en/of waarop/waarbij verdachte
[naam slachtoffer] met het door hem bestuurde motorrijtuig (achterwaarts)
heeft overreden,
waardoor [naam slachtoffer] werd gedood;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 28 april 2005 te Zuidlaren, althans in de gemeente
Tynaarlo, als bestuurder van een voertuig (personenauto/bus), daarmee rijdende
over de weg, de Brink, gekomen ter hoogte van de weg, de Stationsweg,
ter plaatse waar voor een kruisende weg met fietspad, te weten de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Stationsweg, een bord B6 van bijlage I
van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst -
aanduidende: verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg - geen
gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt,
immers de bestuurster van een op dat kruisende fietspad rijdende fiets geen
voorrang heeft verleend en/of
ter plaatse waar voor een kruisende weg met fietspad, te weten de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Stationsweg, op het wegdek haaietanden
waren aangebracht, de bestuurster van een op dat kruisende fietspad rijdende
fiets geen voorrang heeft verleend en/of
(daarbij) gekomen bij dat fietspad zijn motorrijtuig op zodanige wijze heeft
bestuurd en/of beremd dat hij vanaf de bestuurdersplaats van genoemde
personenbus geen volledig, althans onvoldoende, zicht had op de zich op dat
fietspad bevindende fietsers en/of zich er onvoldoende van heeft overtuigd dat
dat fietspad vrij was en/of zonder bijzondere voorzichtigheid te betrachten
dat fietspad is opgereden op het moment dat de bestuurster van een fiets, te
weten [naam slachtoffer], zich dicht naast dat door hem verdachte,
bestuurde motorrijtuig bevond,
waardoor een aanrijding is ontstaan met dat door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig en de bestuurder van die fiets, [naam slachtoffer], en/of
waarbij de bestuurster van die fiets, [naam slachtoffer], toen met haar
fiets is gevallen en voor/onder het door verdachte bestuurde motorrijtuig op
het wegdek van dat fietspad is terechtgekomen en/of waarop/waarbij verdachte
[naam slachtoffer] met het door hem bestuurde motorrijtuig (achterwaarts)
heeft overreden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
VRIJSPRAAK
De verdachte dient van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Zowel in de primaire als in de subsidiaire variant, wordt verdachte verweten dat hij geen voorrang heeft verleend aan het slachtoffer dat hem van links over een door hem te kruisen fietspad zou hebben genaderd. De rechtbank is echter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat dit inderdaad de juiste toedracht van het ongeval is geweest.
Vast is komen te staan dat verdachte met zijn busje het slachtoffer heeft overreden nadat hij het fietspad ongeveer anderhalf tot twee meter was opgereden. De aangetroffen sporen duiden erop dat zowel het linkerbeen van het slachtoffer als het achterwiel van haar fiets onder het linkervoorwiel van het busje terecht zijn gekomen. Omdat het busje aan de voorzijde geen sporen vertoont van een aanrijding met de vrouw of de fiets, is het volgens de ongevalsanalyse aannemelijk dat de vrouw al was gevallen voordat zij werd overreden.
De toedracht die op basis van de ongevalsanalyse voor de hand ligt, is dat de vrouw van links over het fietspad genaderd is, dat zij is uitgeweken toen zij zag dat het busje begon op te rijden en als het ware geprobeerd heeft er nog voor langs te gaan, en dat zij vervolgens van schrik voor het busje ten val is gekomen.
Maar het kan ook anders gegaan zijn.
De foto's en tekeningen die zich in het dossier bevinden, wijzen uit dat de verkeerssituatie ter plaatse ingewikkeld en onoverzichtelijk is. Het is dan ook niet uit te sluiten dat de (75-jarige) vrouw het busje niet van links over het fietspad genaderd is, maar bijvoorbeeld van de voorzijde (en heeft geprobeerd voor het busje langs linksaf te slaan).
De enige ooggetuige, mevrouw [naam getuige], geeft onvoldoende uitsluitsel. Zij spreekt van een plotseling 'uit tegenovergestelde richting' opduikende vrouw op een fiets die kennelijk niet door de chauffeur van het busje wordt opgemerkt en ten val komt nadat zij is aangereden.
Nu de toedracht van het ongeval niet helder geworden is, kan niet bewezen worden dat verdachte het slachtoffer voorrang had moeten verlenen. Daarom zal hij zowel van het primair als van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. N.R. Boonstra en mr. H.K. Elzinga, rechters in tegenwoordigheid van mr. Y. Kikkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 5 september 2006, zijnde mr. Elzinga buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.