ECLI:NL:RBASS:2006:AY5671

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
19 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/665 WAO
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 19 juli 2006 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser J.G. Tieck en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de toekenning van een WAO-uitkering. Eiser, geboren op 4 maart 1964, was werkzaam als betonboorder en portier, maar meldde zich op 14 november 2003 ziek vanwege rugklachten. Verweerder heeft op 1 juni 2005 besloten dat eiser per 12 november 2004 in aanmerking kwam voor een WAO-uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Eiser betwistte de realiteitswaarde van de lonen die aan de geduide functies ten grondslag lagen en stelde dat de door verweerder gehanteerde lonen niet inzichtelijk waren.

De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende gemotiveerd had aangetoond hoe de lonen waren samengesteld en dat de geduide functies, inclusief toeslagen voor wisselende diensten en nachtarbeid, aan eiser konden worden toegewezen. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de lonen in het ClaimBeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) een reëel beeld gaven van de arbeidsmarkt. Eiser had onvoldoende onderbouwd dat de lonen die hij had gevonden, die beduidend lager waren, niet representatief waren voor de geduide functies.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de selectie van functies in het CBBS en dat de toekenning van de WAO-uitkering door verweerder terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Kenmerk: 05/665 WAO
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 19 juli 2006
In het geding tussen
J.G. Tieck, wonende te Zwartemeer, eiser,
en
De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2005 heeft verweerder beslist op de bezwaren van eiser tegen het besluit van 20 december 2004. Eiser wordt thans per 12 november 2004 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Namens eiser is bij brief van 23 juni 2005 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank op 27 maart 2006, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. F.Y. van der Pol.
Voor verweerder is verschenen mr. Th. Martens.
De rechtbank heeft op de voet van 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld een arbeidskundige rapportage in het geding te brengen, welke bij brief van 28 oktober 2005 door verweerder is ingezonden.
De behandeling ter zitting is voortgezet door een meervoudige kamer van de rechtbank op 22 juni 2006, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. F.Y. van der Pol.
Voor verweerder is verschenen mr. Th. Martens.
II. Motivering
Feiten en omstandigheden
Eiser, geboren op 4 maart 1964, was sinds 1 juni 1999 gedurende 40 uur per week werkzaam als betonboorder. Daarnaast was eiser in het weekend werkzaam als portier, laatstelijk bij Bermuda te Ter Apel. Op 14 november 2003 heeft eiser zich voor de functie betonboorder in verband met rugklachten ziek gemeld.
Ten einde eisers rechten op een WAO-uitkering te kunnen beoordelen is eiser op 18 november 2004 gezien door verweerders verzekeringsarts Bruins. Zij stelde de diagnose: fibromyalgie en aspecifieke lage rugklachten. De verzekeringsarts achtte eiser beperkt voor veelvuldig bukken, zwaar tillen, langdurig lopen, staan en zitten en trillingsbelasting. De vastgestelde beperkingen zijn verwerkt in een zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst (de FML), die onderdeel uitmaakt van het ClaimBeoordelings- en Borgingssysteem (het CBBS).
Blijkens de rapportage van 9 december 2004 acht verweerders arbeidsdeskundige Van Riel eiser ongeschikt voor het eigen werk van betonboorder. Wel wordt eiser door de arbeidsdeskundige, rekening houdend met het opleidingsniveau en de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid, geschikt geacht voor een zevental in het CBBS voorkomende functies. Het inkomen dat eiser met het uitoefenen van deze functies kan verdienen, bedraagt € 13,71. Dit ligt 11% onder het inkomen van zijn vroegere beroep, dat is vastgesteld op € 15,25.
Bij besluit van 20 december 2004 heeft verweerder eiser per einde wachttijd (12 november 2004) een WAO-uitkering geweigerd omdat eiser minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
Bij brief van 4 januari 2004 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft gesteld dat de lonen van de geduide functies, waarop de schatting is gebaseerd, geen realiteitswaarde hebben. Als beginneling op de arbeidsmarkt in dergelijke functies is het eenvoudigweg niet mogelijk het loon dat door de arbeidsdeskundige wordt genoemd, te verdienen.
Op 16 maart 2005 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waar eiser zijn bezwaren nader heeft toegelicht. Eiser heeft hierbij verschillende door hem verzamelde loongegevens van een aantal functies overgelegd. Hierbij was ook de bezwaararbeidsdeskundige Van Dam aanwezig.
Naar aanleiding van het behandelde tijdens de hoorzitting heeft de bezwaararbeids-deskundige loongegevens opgevraagd, o.a. met betrekking tot eisers werkzaamzaamheden als portier.
In zijn rapportage van 26 mei 2005 is de bezwaararbeidskundige tot de conclusie gekomen dat uitgegaan dient te worden van een samengesteld maatmanuurloon van € 15,34, gelet op eisers functie als betonboorder met daarnaast een bijbaan als portier op de late zaterdagavond en -nacht (van ca. 23.00 tot 4.00 uur). Voorts heeft hij geconcludeerd dat een aantal van de geduide functies dient te vervallen, met name omdat eiser niet voldoet aan de opleidingseisen. Er resteren dan in de visie van de bezwaararbeidsdeskundige nog drie functies, te weten machinebediende voedingsmiddelenindustrie, surveillant bewakingsdienst en machinaal verspaner. Het inkomen dat eiser met deze functies zou kunnen verdienen, bedraagt € 13,02. Vergelijking van het maatmanloon met het resterend verdienvermogen leidt tot de conclusie dat er sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 17,9%.
Bij het thans bestreden besluit is eiser per 12 november 2004 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Standpunten partijen
Eiser heeft de realiteitswaarde betwist van de in het CBBS opgenomen aanvangssalarissen van de aan de schatting ten grondslag liggende functies. De basislonen behorend bij de geduide functies zijn, zo blijkt uit www. loonwijzer.nl, slechts € 9,84 resp. € 8,86 en € 7,18. Indien verweerder van deze lonen uit zou zijn gegaan, zou zijn mate van arbeidsongeschiktheid hoger worden vastgesteld.
Eiser acht de samenstelling van de door verweerder gehanteerde lonen niet inzichtelijk, waarbij komt dat in de geduide functies toeslagen worden meegenomen die niet alleen geen onderdeel uitmaken van het maatmanloon, maar die ook niet altijd reëel zijn omdat niet gegarandeerd is dat deze toeslagen ook worden betaald. Als voorbeeld van dit laatste wordt gewezen op de functie van telefonist/receptionist. Eiser wijst er op dat ook door verschillende UWV-medewerkers wordt erkend dat het CBBS-systeem niet deugdelijk is. Eiser neemt dan ook het standpunt in dat verweerder zijn bezwaren tegen de gehanteerde lonen onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd. Onder meer omdat verweerder de functie-enquêteformulieren niet in het geding heeft gebracht, is het bestreden besluit volgens eiser inzichtelijk noch verifieerbaar en daardoor voor eiser – en de rechtbank – niet toetsbaar.
Verweerder heeft gesteld dat het gaat om bestaande functies, die door de arbeidskundig analist bij een bepaalde werkgever zijn beoordeeld. Deze functies komen in alle regio’s in Nederland voor en zijn representatief. Bij de beloning van de functies in het CBBS wordt het aanvangsloon van een vakvolwassen werknemer - de werknemer op 23-jarige leeftijd - gehanteerd, die ten minste het minimumloon verdient en die voldoet aan de minimale functie-eisen zoals geformuleerd in de functiebeschrijving. Ingevolge het Schattingsbesluit zoals dat geldt sinds 1 oktober 2004 kan, ongeacht de vraag of de betrokkene voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid in een functie werkzaam was waarvoor hij een onregelmatigheidstoeslag ontving, arbeid worden geduid inclusief zo’n toeslag. Omdat eiser als nachtportier werkzaam was, zijn ook functies met nachtarbeid geduid. Dit ter verklaring voor het verschil tussen de door eiser gevonden loonwaarde en de lonen waarvan verweerder is uitgegaan.
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser de juistheid van de gegevens van feitelijke aard in het CBBS onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden. Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 november 1998 (AB 1999, 66).
Beoordeling
Ingevolge artikel 18, eerste lid van de WAO is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
De rechtbank stelt vast dat het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 augustus 2004 (Stb. 2004, 434) van toepassing is (verder: Sb 2004).
De rechtbank dient in dit geschil de vraag te beantwoorden of verweerder eiser terecht per einde wachttijd een WAO-uitkering heeft toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, waarbij slechts de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit in geding is.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiser, voordat hij ziek werd, in een arbeidspatroon werkte waarin hij in verband met de reistijd in zijn functie van betonboorder regelmatig, afhankelijk van de plaats waar het werk verricht moest worden, lange dagen maakte. De ‘extra’ reistijd werd als overwerk beloond. Voorts was eiser werkzaam als nachtportier, gemiddeld 2,28 uur per week.
Eiser heeft de juistheid van de met betrekking tot de resterende verdiencapaciteit door verweerder gehanteerde lonen bestreden en hiertoe een aantal loongegevens overgelegd. In algemene zin heeft eiser aangegeven dat de selectie van in het CBBS opgenomen functies onjuist is.
Allereerst overweegt de rechtbank dat er, anders dan door eiser is betoogd, geen aanleiding is te komen tot het oordeel dat de selectie van de in het CBBS opgenomen functie onjuist is. De rechtbank gaat er bij haar oordeelsvorming verder van uit dat in het CBBS functies zijn opgenomen die, ook voor wat betreft de beloning, een voldoende afspiegeling vormen van functies op de arbeidsmarkt.
Voorts is van belang dat met het Sb 2004 het uitgangspunt is losgelaten dat er geen functies kunnen worden geduid waarbij op andere uren van de dag of de week gewerkt moet worden dan oorspronkelijk het geval was. Een uitzondering hierop is gemaakt voor nachtarbeid. Ingevolge artikel 9, aanhef en onder f, van het Sb 2004, wordt er geen nachtarbeid geduid indien dit ‘meer dan incidenteel tussen 0.00 uur en 6.00 uur’ plaatsvindt en nachtarbeid geen onderdeel uitmaakte van het oorspronkelijke arbeidspatroon.
Verweerder heeft gelet op het Sb 2004 en het arbeidspatroon van eiser, zowel arbeid in wisselende diensten als nachtarbeid aan eiser geduid. De rechtbank is hierover allereerst van oordeel dat het uitgangspunt van het Sb 2004 dat ook indien de belanghebbende voorheen geen onregelmatigheidstoeslag ontving, functies op andere uren van de dag of de week waarvoor een toeslag wordt betaald kunnen worden geduid, niet strijdig is met het bepaalde in artikel 18, eerste en achtste lid, van de WAO. Dit betekent dat arbeid in wisselende diensten, waarvoor een toeslag wordt betaald, aan eiser kon worden geduid.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen ook functies waarin ’s nachts dient te worden gewerkt, aan eiser worden geduid. De rechtbank overweegt hiertoe dat nachtarbeid een structureel onderdeel uitmaakte van eisers arbeidspatroon nu hij weliswaar gelet op de omvang van zijn totaal te werken uren, slechts een gering aantal uren ’s nachts werkte (2,28 van de 40,69), maar dit wel regelmatig deed.
Het voorgaande brengt mee dat aan eiser functies zijn geduid die, doordat er toeslagen voor wisselende diensten en nachtwerk worden betaald, een relatief hoge loonwaarde kennen. Verweerder heeft dit dan ook als belangrijkste verklaring gegeven voor het verschil tussen de door eiser gevonden lonen en de lonen waarvan verweerder uitgaat.
Voorts heeft verweerder ter zitting uiteengezet dat uit de arbeidsmogelijkhedenlijst, die onderdeel uitmaakt van het procesdossier, blijkt hoe het arbeidspatroon van de geduide functie is. Aangegeven wordt of er overdag, in het weekend, ’s avonds en/of ’s nachts moet worden gewerkt en of dit in wisselende diensten geschiedt. Gelet op het Sb 2004 en het arbeidspatroon van eiser voordat hij ziek werd, wordt het loon in de onderhavige procedure bepaald door medetelling van toeslagen voor nachtarbeid en onregelmatige diensten. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er in de CBBS-systematiek een reëel loon voor de geduide functies wordt gehanteerd omdat uitgegaan wordt van een, gelet op de betreffende cao-bepalingen, gemiddeld samengesteld uurloon. Dat er, zoals door eiser is betoogd onder verwijzing naar de – niet langer geduide – functie van telefonist/receptionist, functies met onregelmatigheidstoeslag zijn geduid, terwijl er helemaal niet onregelmatig gewerkt hoeft te worden, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het procesdossier en is ook overigens door eiser onvoldoende onderbouwd.
Eiser heeft door hem gevonden loongegevens overgelegd die beduidend liggen onder de uurlonen van de door verweerder geduide functies. Deze zijn echter zodanig ongespecificeerd, met name blijkt niet dat er daarbij rekening is gehouden met onregelmatigheidstoeslagen en nachtarbeid, dat onvoldoende gedocumenteerd is bestreden dat verweerder van onjuiste gegevens is uitgegaan. Zoals uit het vooroverwogene al blijkt, is hierbij vooral van belang dat verweerder aan eiser functies met toeslagen heeft kunnen duiden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het vooroverwogene en onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 27 november 1998 (AB 1999, 66), voldoende deugdelijk gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt hoe de gehanteerde lonen zijn samengesteld en hoe het verschil met de door eiser gevonden lonen te verklaren is.
Voorts overweegt de rechtbank over de eerst ter zitting opgeworpen beroepsgrond dat er gelet op eisers rugklachten een overschrijding is voor de functie machinebediende op het aspect handelingstempo, dat er binnen het CBBS-systeem geen overschrijding is gesignaleerd en dat onvoldoende door eiser is onderbouwd en ook anderszins niet is gebleken dat desondanks de functie niet passend is voor hem.
Ten overvloede stelt de rechtbank vast dat verweerder, conform het Sb 2004, de urenomvang van de maatman heeft gemaximeerd tot 38 uur. De rechtbank overweegt dat ook het toepassen van een reductiefactor 36/40,69 zoals zonder maximering van de urenomvang het geval zou zijn, niet leidt tot een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse. Aan de vraag of de maximering van de urenomvang van de maatman in overeenstemming valt te brengen met het arbeidsongeschiktheidsbegrip in de WAO, dat uitgaat van het reële verlies aan verdiencapaciteit, komt de rechtbank op grond van vorenstaande derhalve niet toe.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002 te 3500 DA Utrecht binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.P. Claus, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. K. Wentholt (leden) en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006
door mr. W.P. Claus, in tegenwoordigheid van H.J. Boerma, griffier.
H.J. Boerma mr. W.P. Claus
Afschrift verzonden op: