zaaknummer / rolnummer: 50578 / HA ZA 05-142
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. M.G. Doornbos,
advocaat mr. A.R.M. Berntsen te Alphen aan den Rijn,
1. [GEDAAGDE SUB 1],
kantoorhoudende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEDAAGDE SUB 2],
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. H.J. de Ruijter,
advocaat mr. W.A.M. Rupert.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden](enkelvoud) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 juni 2005, waarbij een comparitie na antwoord is bevolen;
- het proces-verbaal van de gehouden comparitie na antwoord van 8 november 2005;
- de conclusie van repliek, tevens akte tot vermeerdering van eis van 7 december 2005;
- de conclusie van dupliek van 1 februari 2006;
- de bij de stukken gevoegde en overigens ingebrachte producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 15 februari 1994 is [eiser] betrokken geraakt bij een verkeersongeval, veroorzaakt door een verzekerde van de naamloze vennootschap Royal Nederland Schadeverzekering NV -thans de naamloze vennootschap Allianz Schadeverzekeringen NV- hierna te noemen Royal.
2.2. [eiser] heeft mr. M.D. Keulemans ingeschakeld om zijn schade te verhalen. Toen een gerechtelijke procedure diende te worden gestart, heeft [eiser] besloten -na een gesprek met [gedaagde sub 1]- om deze procedure door [gedaagde sub 1] te laten voeren.
2.3. [gedaagde sub 1] is letselschadespecialist en lid van de Nederlandse Vereniging van Letselschadeadvocaten (LSA).
2.4. De procedure heeft geresulteerd in een vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 november 2000. Hierin is Royal veroordeeld tot betaling aan [eiser] van
- arbeidsvermogenschade ƒ 707.583,00 (EUR 321.087,16)
- smartengeld ƒ 20.000,00 (EUR 9.075,60)
- kosten advisering en materiële schade ƒ 7.600,00 (EUR 3.448,73)
ƒ 735.183,00 (EUR 333.611,49)
vermeerderd met wettelijke rente.
2.5. In deze procedure is een belastinggarantie niet gevorderd.
2.6. Door de belastingdienst is een derdenonderzoek ingesteld bij Royal terzake de door [eiser] ontvangen vergoeding. In het rapport van 21 augustus 2003 komt de inspecteur van de belastingdienst tot de conclusie dat de door [eiser] verkregen vergoeding met betrekking tot de arbeidsvermogenschade belastbaar is in de zin van Wet inkomstenbelasting 1964 (hierna: WIB 1964).
2.7. Bij schrijven van 30 oktober 2003 heeft de belastingdienst de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 gecorrigeerd met een bedrag van ƒ 700.602,00 (EUR 317.919,33). Op grond daarvan is een aanslag berekend van EUR 203.192,00.
2.8. Namens [eiser] heeft Pricewaterhouse Coopers een bezwaarschrift ingediend tegen deze aanslag. Nadat tussen [eiser] en de belastingdienst mediation heeft plaatsgevonden, is op 26 augustus 2004 een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Hierin is de aanslag vastgesteld op EUR 13.613,41, te vermeerderen met de heffingsrente, de verzuimboete en de invorderingsrente ad EUR 5.457,16.
2.9. Bij brief van 20 oktober 2003 heeft [eiser] [gedaagde sub 1] aansprakelijk gesteld voor de schade geleden tengevolge van het niet vorderen van een belastinggarantie.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, na vermeerdering van eis, veroordeling van [gedaagden], hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten, tot betaling van EUR 33.192,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding.
De vordering is als volgt gespecificeerd.
- belastingschade EUR 19.070,57
- kosten ter beperking van de schade
(kosten Pricewaterhouse Coopers) EUR 12.161,69
- redelijke kosten ter vaststelling van de schadeen aansprakelijkheid en
verkijging van voldoening buiten rechte EUR 1.157,96
- wettelijke rente tot 20 januari 2005 EUR 802,43
EUR 33.192,65
3.2. [gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In deze zaak dient te worden beoordeeld of het niet vorderen van een belastinggarantie door [gedaagde sub 1] als een beroepsfout moet worden aangemerkt tengevolge waarvan [eiser] schade heeft geleden. Hiervoor dient te worden nagegaan hoe de situatie zou zijn geweest wanneer de belastinggarantie wel zou zijn gevorderd. De rechtbank zal alvorens te beoordelen of sprake is van een beroepsfout, eerst ingaan op de vraag of [eiser] schade heeft geleden. De rechtbank overweegt allereerst het volgende.
4.2. Juist is dat met de term belastingschade de fiscale heffing over het te verwachten rendement dat over een vergoeding ineens kan worden behaald wordt aangeduid. Hiermee wordt bij de berekening van de vermogenschade rekening gehouden omdat een vergoeding van de netto schade wordt beoogd. Hoewel de term belastingschade dus ziet op de fiscale heffing over het te verwachten rendement, is in deze zaak duidelijk dat [eiser] met belastingschade doelt op de belasting die is geheven op grond van de WIB 1964 over de hem toegekende vergoeding terzake de vermogensschade en het derhalve gaat om . Hetgeen hieromtrent door [gedaagden] is aangevoerd, zal dan ook worden gepasseerd.
4.3. Een belastinggarantie wordt bedongen teneinde de gelaedeerde te vrijwaren van fiscale heffingen over de ontvangen vergoeding, wanneer deze -al dan niet terecht- door de belastingdienst wordt aangemerkt als belastbaar inkomen in de zin van de WIB 1964. De gelaedeerde wordt door deze garantie door de aansprakelijke partij of diens verzekeraar gevrijwaard. Deze partij zal zich met de fiscus verstaan en draagt ook de kosten van de fiscale procedure. Door middel van de belastinggarantie wordt dus de onbelastbaarheid van de schadevergoeding door de betalende partij gegarandeerd, teneinde zeker te stellen dat de gelaedeerde niet achteraf de schadevergoeding belast ziet, terwijl daarmee bij de berekening geen rekening is gehouden. Met de belastbaarheid van de vergoeding wordt bij de berekening geen rekening gehouden omdat er in de regel van dient te worden uitgegaan dat de vergoeding niet wordt belast als inkomen.
4.4. Uit het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 november 2000 blijkt dat ook in dit geval geen rekening is gehouden met eventuele belastingheffing in het kader van de WIB 1964. Verder volgt uit rechtsoverweging 11 en 24 van dit vonnis dat de rechtbank heeft berekend wat de netto arbeidsvermogenschade behelst en deze heeft vastgesteld op EUR 321.087,16. Hieruit volgt dat [eiser] schade heeft geleden nu tengevolge van de fiscale heffing niet zijn volledige netto schade is gecompenseerd en hij daarbij kosten heeft moeten maken om de beslissing van de belastingdienst aan te vechten.
Het verweer van [gedaagden] dat [eiser] ook na de heffing op grond van de WIB 1964 zijn schade netto vergoed heeft gekregen wordt dan ook verworpen.
4.5. [gedaagden] heeft verder nog betoogd dat het niet vorderen van een belastinggarantie niet tot schade had hoeven leiden, omdat [eiser] alsnog Royal had kunnen aanspreken. Dit verweer van [gedaagde sub 1] gaat niet op omdat een belastinggarantie er juist toe dient om te voorkomen dat [eiser] zich na toekenning van de schadevergoeding wederom in een procedure verwikkeld ziet. Verder is in ieder geval niet gezegd dat de laedens of diens verzekeraar met succes kunnen worden aangesproken terzake de kosten voor deskundigenbijstand. [gedaagden] heeft eveneens betoogd dat [eiser] in de procedure met de belastingdienst niet had moeten schikken, doch had moeten doorprocederen. De rechtbank is van oordeel dat ook dit verweer van [gedaagden] niet opgaat. [eiser] zag zich geconfronteerd met een aanslag van de belastingdienst tot een bedrag van EUR 203.192,00. [eiser] heeft de bijstand ingeschakeld van deskundigen, die hem na inschatting van proceskansen en proceskosten hebben geadviseerd in te stemmen met betaling van een bedrag van in totaal EUR 19.070,57. In deze omstandigheden heeft [eiser] er in redelijkheid voor mogen kiezen om niet door te procederen, hetgeen hem nu ook niet kan worden tegengeworpen.
4.6. De rechtbank zal thans ingaan op de beoordeling van de vraag of [gedaagde sub 1] zich heeft gedragen als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend ambtsgenoot in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Hierbij is van belang dat [gedaagde sub 1] een letselschadespecialist is en lid van de LSA. Dit is ook kenbaar geworden voor [eiser] en mede bepalend geweest bij zijn keuze om zich in de procedure te laten bijstaan door [gedaagde sub 1]. Deze bijzondere deskundigheid leidt ertoe dat aan de bekwaamheid van [gedaagde sub 1] zwaardere eisen kunnen worden gesteld. Verder is van belang dat het in letselschadezaken als de onderhavige, anders dan door [gedaagden] is betoogd, zeker niet ongebruikelijk is dat een belastinggarantie wordt gevorderd. Hoewel volgens vaste jurisprudentie een vergoeding wegens verlies aan arbeidsvermogen in beginsel niet kan worden belast op grond van de WIB 1964, is daarmee niet gezegd dat de fiscus hierover hetzelfde zal beslissen. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat juist van [gedaagde sub 1], als letselschadespecialist, mocht worden verwacht dat hij een belastinggarantie zou vorderen. Nu hij zulks heeft nagelaten, kan dit worden aangemerkt als een beroepsfout.
4.7. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de kans reëel te achten is dat wanneer [gedaagde sub 1] een belastinggarantie had gevorderd, deze ook was verkregen. De rechtbank is van oordeel dat zulks het geval is. Immers, in de procedure tegen Royal is door de rechtbank Den Haag de netto geleden schade berekend, omdat beoogd werd de feitelijk geleden schade te vergoeden. Nu een belastinggarantie dient om te garanderen dat de gelaedeerde in de praktijk ook het door de rechtbank vastgestelde bedrag ontvangt, acht de rechtbank de kans reëel dat de rechtbank Den Haag de belastinggarantie, indien gevorderd, ook zou hebben toegewezen.
4.8. [gedaagden] heeft betoogd dat doordat [eiser] de rechtsbijstandkosten in zijn aangifte als aftrekbaar heeft aangemerkt, hij hiermee aan de belastingdienst heeft aangegeven dat zijn vergoeding belastbare inkomsten betreft. De rechtbank kan [gedaagden] in deze redenering niet volgen. Uit het aftrekken van de rechtsbijstandskosten door [eiser] kan niet worden geconcludeerd dat hij daarmee aan de belastingdienst heeft aangegeven dat de door hem ontvangen vergoeding als inkomen belastbaar is.
4.9. De rechtbank komt hiermee tot het oordeel dat kan worden geconcludeerd dat [eiser] schade heeft geleden tengevolge van de door [gedaagde sub 1] gemaakte beroepsfout. De door [eiser] gevorderde schade, bestaande uit de belastingheffing en de gemaakte kosten voor deskundigenbijstand, staat in zodanig verband met de door [gedaagde sub 1] gemaakt beroepsfout, dat deze als een gevolg van het niet vorderen van een belastinggarantie aan hem kan worden toegerekend. De schade komt dan ook voor vergoeding in aanmerking.
4.10. Vaststaat dat [eiser] tengevolge van een beroepsfout van [gedaagde sub 1] schade heeft geleden, die mede bestaat uit de kosten voor de door Pricewaterhouse Coopers verleende bijstand. [gedaagden] heeft hieromtrent aangevoerd dat deze kosten buitensporig hoog zijn en daarmee niet meer redelijk als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, sub a, BW. De rechtbank is van oordeel dat de door [eiser] gemaakte kosten ad EUR 12.161,69 voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij heeft de rechtbank allereerst in aanmerking genomen dat het inschakelen van Pricewaterhouse Coopers in het licht van alle omstandigheden verantwoord was. Anders dan door [gedaagden] is gesteld, beslaat de door [eiser] gevoerde procedure tegen de belastingdienst een specialistisch terrein, waarvoor de inschakeling van deskundige bijstand op dit gebied noodzakelijk was. Hierbij dient tevens in ogenschouw te worden genomen dat de schade waarmee [eiser] zich in eerste instantie geconfronteerd zag EUR 203.192,00 betrof. De rechtbank is van oordeel dat de verhouding tussen de omvang van de kosten van de verleende deskundigenbijstand en de hoogte van de schade waarvoor [eiser] zich gesteld zag, redelijk is. Dat de kosten in verhouding tot de uiteindelijke schade hoog zijn, doet daaraan niet af nu moet worden bezien of de kosten redelijk zijn in verhouding tot de hoogte van de schade waarmee [eiser] in eerste instantie van doen had. Verder heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat een belastinggarantie eveneens zou hebben voorzien in de kosten van een fiscale procedure en van deskundigenbijstand. De rechtbank is in het licht van het voorgaande van oordeel dat de door [eiser] gevorderde kosten niet onredelijk zijn en derhalve in het geheel kunnen worden toegewezen.
4.11. Met [gedaagden] is rechtbank van oordeel dat de door [eiser] gevorderde kosten ter vaststelling van schade ad EUR 1.157,96 zien op verrichtingen waarvoor artikel 241 Rv een vergoeding pleegt in te sluiten. De vordering van [eiser] zal in zoverre worden afgewezen.
4.12. De vordering van [eiser] zal in het licht van het voorgaande worden toegewezen. [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in kosten van deze procedure worden veroordeeld.
1. veroordeelt [gedaagden], hoofdelijk, tot betaling aan [eiser] van een bedrag van EUR 32.034,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
2. veroordeelt [gedaagden] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op EUR 1.737,00 aan salaris procureur en EUR 826,94 aan verschotten;
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2006.?