ECLI:NL:RBASS:2006:AX8594

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
6 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.810197-05
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling en ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 6 juni 2006 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die in staat van faillissement verkeert. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, voortvloeiend uit bewezen verklaarde feiten, is vastgesteld op een bedrag van euro 136.672,75. Dit bedrag is gebaseerd op een berekening die is opgesteld door een opsporingsambtenaar en houdt rekening met terugbetaalde bedragen aan benadeelden. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen, en de verplichting van de veroordeelde om aan de Staat te betalen is op nihil gesteld. Dit besluit is genomen met het oog op de belangen van de benadeelden en de afwikkeling van het faillissement. De rechtbank heeft overwogen dat het niet in het belang van de benadeelden is dat de Staat zich als concurrente schuldeiser mengt in de afwikkeling van het faillissement, aangezien de vorderingen van de benadeelden al zijn opgenomen in de faillissementsprocedure. De rechtbank heeft benadrukt dat de benadeelden, indien zij zich melden bij de curator, hun vorderingen kunnen indienen in het faillissement, en dat de Staat niet als een schadevergoedingsmaatregel kan optreden, maar als een concurrente schuldeiser. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Parketnummer: 19.810197-05
BESLISSING van de meervoudige strafkamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] 1960,
wonende te [woonplaats veroordeelde],
verblijvende in [verblijfplaats veroordeelde].
1. Gang van zaken
1.1. De officier van justitie heeft een ontnemingsvordering ingediend die ertoe strekt dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door veroordeelde
wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat aan veroordeelde de verplichting wordt opgelegd aan de Staat het geschatte voordeel tot een maximum bedrag van euro 155.258,00 te betalen.
1.2. De officier van justitie en verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen, zijn gehoord ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2006.
1.3. De officier van justitie heeft bij deze gelegenheid gesteld dat haar vordering verminderd dient te worden met het bedrag van de door de rechtbank toe te wijzen vorderingen van drie benadeelde partijen die zich in de hoofdzaak in het geding hebben gevoegd.
2. Motivering
2.1. De rechtbank heeft bij vonnis van 23 mei 2006 een deel van het tenlastegelegde, te weten de feiten onder sub 2, sub 4 en sub 5 van het hierboven genoemde parketnummer bewezen verklaard.
Op grond van de stukken en hetgeen op de terechtzitting is gebleken, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat veroordeelde door middel van of uit de baten van deze bewezen verklaarde en ook anderszins uit het plegen van soortgelijke feiten, genoemd in het strafdossier, wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
2.2. De rechtbank zal als basis van de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van de berekening die op 7 april 2006 is opgesteld door de opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar], welke berekening zich in het dossier bevindt.
2.3. De rechtbank zal evenwel de post die betrekking heeft op aangever [naam aangever]schrappen, omdat zij van oordeel is dat hieraan geen strafbaar feit ten grondslag ligt.
2.4. Voorts zal de rechtbank op de door veroordeelde ontvangen bedragen, welke in de berekening van de opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] zijn opgenomen, in het kader van deze procedure waar het gaat om een schatting van het genoten voordeel, de bedragen in mindering brengen die veroordeelde inmiddels heeft terugbetaald aan de betrokkenen.
Dit betreft euro 10.554,25 aan [naam benadeelde], euro 3.800,00 aan [naam benadeelde] en euro 5.000,00 aan [naam benadeelde], zijnde derhalve in totaal euro 19.354,25.
Bovendien zal de rechtbank rekening houden met de door veroordeelde gemaakte kosten zoals omschreven in het rapport van 7 april 2006, te weten een bedrag van
euro 30,00 voor het opstellen van loonslips, euro 112,00 aan gemaakte reiskosten, en euro 20,00 voor gemaakte telefoon- en faxkosten, zijnde derhalve een bedrag van euro 162,00.
De rechtbank berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel derhalve op een bedrag van euro 136.672,75.
2.5. De raadsman van veroordeelde heeft onder meer aangevoerd dat deze geen
draagkracht heeft en dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel het te ontnemen bedrag dient te worden gematigd, aangezien de verdachte zowel persoonlijk als zakelijk failliet is verklaard.
2.6. De rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat veroordeelde in de toekomst niet in staat zou zijn om inkomsten te genereren, zodat het draagkrachtverweer moet worden verworpen.
2.7. Wel zal de rechtbank het door veroordeelde aan de Staat te betalen bedrag op nihil stellen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Veroordeelde verkeert in staat van faillissement. Het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel is de som van een aantal civiele vorderingen die benadeelden die in het strafdossier voorkomen, hebben op veroordeelde.
Deze vorderingen zullen - wanneer de benadeelden zich ten minste melden bij de curator - bij de afwikkeling van het faillissement worden meegenomen.
De rechtbank heeft geen zicht op hoe en op welke termijn het faillissement zal worden afgewikkeld. Maar zij acht het hoe dan ook niet in het belang van de benadeelden/schuldeisers dat de Staat zich nadien zal gaan mengen onder degenen die nog geld tegoed hebben van veroordeelde, op welke basis dan ook.
Anders dan bij een schadevergoedingsmaatregel zal de Staat bij een ontnemingsvordering immers niet gaan vorderen ten behoeve van de benadeelden, maar zich manifesteren als een concurrente schuldeiser. En dit terwijl - zoals eerder gezegd - het bedrag dat de Staat zal vorderen is opgebouwd uit bedragen die benadeelden van veroordeelde tegoed hebben.
2.8. De op te leggen maatregel berust op de artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
3 Beslissing
De rechtbank stelt het door verdachte door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten wederrechtelijk verkregen voordeel vast op euro 136.672,75.(ZEGGE: een honderd zesendertigduizend zeshonderd tweeënzeventig euro en vijfenzeventig eurocenten) en stelt de verplichting van het aan de Staat te betalen bedrag ter ontneming van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil.
De rechtbank wijst de ontnemingsvordering van de officier van justitie voor het overige af.
Aldus gegeven door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter, mrs. M.C. Fuhler en A.M.E. van der Sluijs, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op dinsdag 6 juni 2006.-