ECLI:NL:RBASS:2006:AX4432

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
23 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.810166-05
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de strafmaat

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Assen op 23 mei 2006 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en aanwezig hebben van opium en hennepplanten. De verdachte, bijgestaan door advocaat mr. S.J. Cats, verscheen ter terechtzitting op 9 mei 2006. De officier van justitie, mr. E.H.G. Kwakman, eiste een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 34 maanden. De tenlastelegging omvatte onder andere het verkopen van opium in de periode van juli 2003 tot en met januari 2006 en het opzettelijk aanwezig hebben van 87 hennepplanten in de gemeente Emmen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet uit winstbejag had gehandeld, maar ter bekostiging van zijn eigen opiumgebruik. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten, maar sprak hem vrij van een deel van de aanklachten. De bewezenverklaring betrof het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepplanten en het verkopen van een beperkte hoeveelheid opium. De rechtbank concludeerde dat de maatschappij niet zodanig was verontrust dat een zware straf op zijn plaats zou zijn.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aard van de feiten. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. M.C. Fuhler, en de rechters mr. J.A.A.M. van Veen en mr. A.M.E. van der Sluijs.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
wonende [adres verdachte],
verblijvende in [verblijfplaats verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 09 mei 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.J. Cats, advocaat te Emmen.
De officier van justitie mr. E.H.G. Kwakman acht hetgeen onder 1 en 2 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen.
TENLASTELEGGING
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van juli 2003 tot en met 24 januari 2006 in de gemeente Emmen en/of Hoogeveen en/of Meppel en/of elders in het arondissement Assen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid opium, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
2. hij in of omstreeks de periode van december 2005 tot en met 24 januari 2006 in de gemeente Emmen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad zevenentachtig hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
BEWIJSMIDDELEN
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op tijdstippen in de periode van november 2003 tot en met 24 januari 2006
in de gemeente Emmen en Hoogeveen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid opium, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. hij in de periode van december 2005 tot en met 24 januari 2006 in de gemeente Emmen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad zevenentachtig hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 en onder 2 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIES
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet;
2. Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
STRAFBAARHEID
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan;
- hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte;
- het requisitoir van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman van verdachte;
- de oriëntatiepunten voor de straftoemeting;
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 26 januari 2006, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder terzake van een misdrijf is veroordeeld.
De straf die de rechtbank zal opleggen, is lager dan de officier van justitie heeft geëist. Een wezenlijke factor in dit verband is het feit dat de officier van justitie blijkens haar requisitoir is uitgegaan van de bewezenverklaring van het in vereniging verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid opium (6 kg), XTC en hashish. De twee laatstgenoemde middelen zijn overigens niet tenlastegelegd.
Evenwel de rechtbank acht bewezen dat verdachte (alleen) heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt en wel een hoeveelheid van hooguit 1 kg opium in totaal aan een 8-tal landgenoten van verdachte en verder dat hij in een periode van enkele weken samen met zijn echtgenote 87 hennepplanten voorhanden heeft gehad.
De rechtbank oordeelt verder dat de verdachte niet heeft gehandeld uit winstbejag maar ter bekostiging van zijn eigen opiumgebruik, en dat de maatschappij niet zodanig is verontrust, dat een straf voor de duur als door de officier van justitie gevorderd op zijn plaats zou zijn.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf van na te melden duur geboden is.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart bewezen dat het 1 en onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte 1 en onder 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, en mr. J.A.A.M. van Veen en
mr. A.M.E. van der Sluijs, rechters in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 23 mei 2006, zijnde mr. Van der Sluijs buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.