IN CONVENTIE
6. Beoordeling van het geschil
[eisers] zijn van mening dat uitleg van het testament van erflaatster aan de hand van de objectieve omstandigheden waaronder de uiterste wil tot stand is gekomen en aan de hand van de verhoudingen die de uiterste wil van erflaatster kennelijk heeft willen regelen, met zich meebrengt dat de verklaring van erfrecht van 6 december 2004 dient te worden nietig verklaard dan wel te worden vernietigd. Zij stellen dat die omstandigheden en verhoudingen meebrengen dat erflaatster met haar testament heeft bedoeld dat [gedaagde] na haar overlijden de filmrechten en filmspullen volledig zou verkrijgen en niet heeft bedoeld te bepalen dat [gedaagde] enig erfgenaam zou zijn.
[gedaagde] verweert zich aldus dat het bepaald wel de bedoeling van erflaatster is geweest hem tot haar enig erfgenaam aan te wijzen. Partijen hebben gelijktijdig over en weer een testament gemaakt. De tussen hen toen bestaande affectieve relatie en, in zekere mate, de zakelijke banden waren daartoe aanleiding. Erflaatster heeft kennelijk voortdurend en kennelijk ook met overwegende sympathie aan [gedaagde] gedacht. Erflaatster beschouwde [gedaagde] als haar grote liefde en [gedaagde] vraagt zich af wat er op tegen is een grote liefde als enig erfgenaam te benoemen en benoemd te laten. [eisers] leveren geen of onvoldoende bewijs dat er objectieve omstandigheden zijn die de nietigverklaring van de verklaring van erfrecht rechtvaardigen.
Tussen partijen is niet in discussie dat erflaatster ten tijde van het opmaken van haar testament heeft bedoeld [gedaagde] onvoorwaardelijk te begunstigen, derhalve ook in het geval de samenwoning van erflaatster met [gedaagde] zou worden verbroken, zoals het geval is geweest.
Partijen verschillen erover van mening of erflaatster [gedaagde] tot haar enige erfgenaam bedoelde aan te wijzen, dan wel dat zij alleen de filmrechten en filmspullen met betrekking tot hun gezamenlijke producties aan hem wilde laten toekomen.
Indien geoordeeld dient te worden dat [gedaagde] niet de enige erfgenaam is van erflaatster, zijn op grond van de wet [eisers] haar erfgenamen, aangezien erflaatster is overleden zonder achterlating van afstammelingen en haar moeder ten tijde van het overlijden van erflaatster reeds was overleden.
De vraag naar de wijze waarop erflaatster in haar testament [gedaagde] heeft willen bevoordelen dient te worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in artikel 4:46 BW lid 1 en lid 2:
1. Bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.
2. Daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil mogen slechts dan voor uitlegging van een beschikking worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft.
Erflaatster heeft in haar testament [gedaagde] tot haar enig erfgenaam benoemd, voor het geval zij mocht komen te overlijden zonder afstammelingen. Daarbij heeft erflaatster niet uitdrukkelijk als voorwaarde gesteld dat zij ten tijde van haar overlijden nog met [gedaagde] zou samenwonen, noch heeft zij hem in haar testament aangeduid als haar partner. Wel staat vast dat erflaatster ten tijde van het opmaken van haar testament ongehuwd met [gedaagde] samenwoonde in het kader van een affectieve relatie.
Ten tijde van het opmaken van het testament oefenden erflaatster en [gedaagde] vanuit hun woning tevens de vennootschap onder firma “[firma]” uit, die zich richtte op het maken van films.
Nu erflaatster en [gedaagde] ten tijde van het opmaken van het testament niet alleen met elkaar samenwerkten, maar ook met elkaar in het kader van een affectieve relatie samenwoonden, brengen die omstandigheden en verhoudingen mee dat niet aannemelijk is dat erflaatster, zonder dit in de (standaard)tekst van het testament in te voegen, uitsluitend een regeling voor de filmrechten en -spullen wenste te treffen en niet een verdergaande regeling teneinde die affectieve relatie tot uitdrukking te brengen. [eisers] hebben hiertegenover geen verklaringen of daden van erflaatster buiten haar uiterste wil gesteld, die erop zouden kunnen duiden dat erflaatster toch uitsluitend de filmrechten en filmspullen aan [gedaagde] wenste na te laten. Het niet noemen door erflaatster van [gedaagde] in haar afscheidsbrief, het niet vermelden van [gedaagde] in het adresboekje, alsmede de plaats waar het testament is aangetroffen, kunnen niet als zodanig worden beschouwd.
Dat het vermogen van erflaatster ten tijde van haar overlijden meer omvatte dan alleen de filmrechten en spullen, zoals volgens [eisers] ten tijde van het opmaken van het testament van erflaatster het geval was, is een omstandigheid die na het maken van het testament is opgekomen, en die erflaatster wellicht reden had kunnen geven haar testament te wijzigen. Bij de uitlegging van de bedoeling bij het maken van het testament kan daarop dus niet worden gelet.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande dan ook tot het oordeel dat het testament van erflaatster niet aldus dient te worden uitgelegd, dat erflaatster daarmee alleen de filmrechten en filmspullen aan [gedaagde] wenste na te laten. De door [eisers] ingestelde vorderingen dienen dan ook te worden afgewezen.
Als de in het ongelijk te stellen partij zullen [eisers] worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie.