ECLI:NL:RBASS:2006:AV0642

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
27 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
19/830311-05
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak door onvoldoende bewijs en druk tijdens verhoor

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van brandstichting, heeft de rechtbank Assen op 27 januari 2006 uitspraak gedaan. De verdachte ontkent de hem tenlastegelegde feiten, maar heeft tijdens politieverhoren aanvankelijk de feiten erkend. Later heeft hij echter volgehouden dat hij de branden niet heeft gesticht, en stelt hij dat hij onder druk bekennende verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er naast de bekennende verklaringen weinig bewijs is dat de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichtingen ondersteunt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het opsporingsonderzoek te snel is beëindigd en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar sporen op de kleding van de verdachte, wat cruciaal zou kunnen zijn voor de beoordeling van zijn schuld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanwezige bewijzen niet overtuigend zijn en heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens zijn de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, die zij alleen bij de burgerlijke rechter kunnen indienen. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de kosten van de procedure zijn voor rekening van de verdachte en de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende [adres verdachte],
thans verblijvende in [verblijfplaats verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 24 januari 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J.M. Nijholt, advocaat te Emmen.
De officier van justitie mr. J.L. van den Broek acht hetgeen onder 1, 2 en 3 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* 24 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaren met bijzondere voorwaarde;
* beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
1. TENLASTELEGGING
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 24 september 2005 in de gemeente Emmen opzettelijk brand heeft gesticht in een (portiek van een) (flat-)gebouw aan de Landschaplaan,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een bank, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die bank en/of een of meer deuren en/of kozijnen, althans een of meer goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer (flat-)woningen en/of inboedel van die (flat-)woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer bewoners van dat (flat)gebouw, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 13 oktober 2005 in de gemeente Emmen opzettelijk brand heeft gesticht in een (kelder van een) (flat-)gebouw aan de Landschaplaan,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met kranten, althans papier in een fietstas, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die fietstas en/of een of meer fiets(en) en/of die kelder en/of een of meer goederen in die kelder geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer (flat-)woningen en/of inboedel van die (flat-)woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer
bewoner(s) van dat (flat-)gebouw, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
3.
hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2005 tot en met 13 oktober 2005 in de gemeente Emmen opzettelijk brand heeft gesticht in een (hal van een) flatgebouw aan de Landschaplaan,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met (zijden) bloemen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die hal en/of een (voor-)deur en/of die bloemen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer (flat-)woningen en/of inboedel van die (flat-)woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer
bewoners van dat (flat)gebouw, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2. VRIJSPRAAK[G.M.1]
Verdachte ontkent de hem tenlastegelegde feiten. Toen verdachte werd verhoord door de politie heeft hij de feiten aanvankelijk ontkend, maar later erkend. Bij de rechter-commissaris is de verdachte niet teruggekomen op zijn bekennende verklaringen. Dit deed hij wel tijdens het verhoor in de raadkamer. Sindsdien is hij blijven volhouden dat hij de branden niet heeft gesticht. Verdachte stelt dat hij als gevolg van tijdens de verhoren uitgeoefende druk bekennende verklaringen heeft afgelegd.
Naast de bij de politie afgelegde verklaringen van de verdachte is er nauwelijks bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichtingen. De ex-vriendin van de verdachte heeft verklaard dat in de nacht waarin de bank in brand is gestoken (feit 1) de verdachte laat thuis was en dat ongeveer een kwartier tot 20 minuten nadat hij in bed lag, zij de brandweer hoorde. Verder verklaart zij dat zij gezien heeft dat de verdachte een paar dagen daarvoor zijn aansteker bij de bank heeft gehouden, maar vervolgens het vuur heeft uitgemaakt.
Ten aanzien van de zijden bloemen, die op 13 oktober 2005 in brand zijn gestoken (feit 3), verklaart de buurvrouw van de verdachte dat ze die nacht wakker werd van het dicht slaan van de voordeur van de verdachte. Op dat moment ziet ze in de hal een rode gloed en blijken de zijden bloemen in de hal in brand te staan. Ten aanzien van de branden in de fietsenkelder (feit 2) is er geen aanvullend bewijs.
In het dossier bevindt zich een briefje van de verdachte. Dit briefje zou hij hebben geschreven vlak voordat hij ten overstaan van de politie een bekennende verklaring ging afleggen. De rechtbank vindt dit briefje, voor zover leesbaar, weinig begrijpelijk. Het zou kunnen dat verdachte daarin verklaart over het (niet tenlastegelegde) voorval met de bank waar zijn vriendin getuige van was.
Hoewel er naast de bekennende verklaringen dus wel enig bewijs is dat in de richting wijst van de betrokkenheid van de verdachte, is dit zo mager dat het zwaartepunt geheel ligt bij de bekennende verklaringen. De mate van geloofwaardigheid van die verklaringen is voor de rechtbank bepalend geweest voor het antwoord op de vraag of de rechtbank overtuigd is van de schuld van de verdachte.
Na het verhoor door de politie en de behandeling in raadkamer is verdachte onderzocht door een psycholoog. Uit het onderzoek komt verdachte naar voren als een licht tot matig verstandelijk gehandicapte man. Op grond van zijn verstandelijke kwetsbaarheid is de verdachte volgens de psycholoog duidelijk meer beïnvloedbaar te noemen dan de gemiddelde Nederlander.
Gelet op de indruk die de verdachte tijdens de zitting op de rechtbank heeft gemaakt, verbaast de rechtbank zich niet over de conclusie van de psycholoog.
Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte vanwege zijn verstandelijke handicap en beïnvloedbaarheid, vanaf het begin verhoord moeten worden door in het verhoor gespecialiseerde opsporingsambtenaren. Bovendien hadden de verhoren op videoband opgenomen moeten worden. De rechtbank had dan beter kunnen nagaan of en zo ja welke druk er tijdens het verhoor is uitgeoefend en had zich een beter beeld kunnen vormen van de mate van spontaniteit van de bekentenis.
Weliswaar is het verhoor nu weergegeven in vraag-antwoord-vorm, maar de rechtbank is er niet van overtuigd - gelet op de formulering van sommige antwoorden - dat de antwoorden letterlijk zijn weergegeven. In het dossier zelf staat overigens niet vermeld dat het gaat om een letterlijke weergave. Getuige [naam getuige] heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de antwoorden van de verdachte letterlijk heeft weergegeven, maar hij durft niet met zekerheid te zeggen dat zijn collega's dat ook hebben gedaan. Overigens is de rechtbank - ook in het geval de vragen en antwoorden wel letterlijk zijn weergegeven - van oordeel dat bij deze verdachte het verhoor op video had moeten worden opgenomen, zodat ook van niet-verbale signalen kennis kan worden genomen.
Los van de wijze van vastlegging van verhoor, is de rechtbank van oordeel dat het opsporingsonderzoek te snel beëindigd is. Ook als het verhoren van verstandelijk beperkte en beïnvloedbare verdachten met de grootste zorgvuldigheid plaatsvindt, houdt de rechtbank er rekening mee dat dergelijke verdachten - vanwege de druk die inherent is aan een verhoor door de politie en aan een detentiesituatie - een onjuiste verklaring kunnen afleggen. Als er dan mogelijkheden zijn om de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring te verifiëren, moeten die mogelijkheden worden benut. Dat is in deze zaak onvoldoende gedaan. Zo is er geen onderzoek gedaan naar sporen op de kleding en het schoeisel van de verdachte. Verdachte heeft op 17 oktober 2005 verklaard dat hij geprobeerd heeft de brand (die hij op 13 oktober zou hebben gesticht) uit te maken door er op te gaan staan. Als dit zou kloppen, zouden op de schoenen van de verdachte waarschijnlijk sporen aangetroffen moeten worden. Dit is echter niet door de politie onderzocht.
Het bovenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het aanwezige wettige bewijs niet overtuigend is en dat derhalve de verdachte dient te worden vrijgesproken.
3. BENADEELDE PARTIJEN
1. [naam benadeelde partij];
2. [naam benadeelde partij];
3. [naam benadeelde partij];.
De rechtbank acht de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partijen zullen niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen en zij kunnen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
4. BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen:
1. [naam benadeelde partij];
2. [naam benadeelde partij];
3. [naam benadeelde partij];
niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat zijn hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen en bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. H. de Wit en mr. J.D. den Hartog, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 januari 2006.
[G.M.1]DIT TEKSTBLOK UITSLUITEND GEBRUIKEN INDIEN DE RECHTBANK NIET AFWIJKT VAN HETGEEN DE OVJ BEWEZEN ACHT
Parketnummer: 19.830311-05
Uitspraak d.d.: 27 januari 2006
Pagina 4 van 4
Parketnummer: 19.830311-05
Uitspraak d.d.: 27 januari 2006