ECLI:NL:RBASS:2006:AU9297

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
9 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
19.830005-06
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van voorlopige hechtenis en motivering door rechter-commissaris

In deze zaak heeft de rechtbank Assen op 9 januari 2006 uitspraak gedaan over een hoger beroep ingesteld door de officier van justitie tegen een beschikking van de rechter-commissaris, die op 6 januari 2006 had besloten tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank deze beschikking zou vernietigen. Tijdens de zitting op 9 januari 2006 zijn zowel de officier van justitie als de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tijdig en op de juiste wijze was ingesteld. De raadsman had betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat niet duidelijk was op welke grond het beroep was ingesteld. De rechtbank verwierp dit argument, verwijzend naar artikel 87, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat het openbaar ministerie het recht geeft om binnen veertien dagen hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechter-commissaris.

De rechtbank oordeelde verder dat de schorsing van de voorlopige hechtenis niet voldoende was gemotiveerd door de rechter-commissaris. De officier van justitie had aangevoerd dat de schorsing in strijd was met de ernst van de verdenking, die betrekking had op een feit waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer staat. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de rechter-commissaris onvoldoende onderbouwd was en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde de beschikking van de rechter-commissaris, waarmee de voorlopige hechtenis van de verdachte werd gehandhaafd.

Uitspraak

Rechtbank van het arrondissement Assen
Parketnummer: 19.830005-06
Beschikking van de derde meervoudige kamer in de zaak van:
[naam verdachte],
geboren te Emmen op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats verdachte],
thans verblijvende op het bureau van politie te [verblijfplaats],
verdachte.
1. Gang van zaken
Op 06 januari 2006 heeft de officier van justitie bij akte hoger beroep ingesteld tegen de beschikking d.d. 06 januari 2006 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
De officier van justitie heeft gevorderd, dat de rechtbank de beschikking van de rechter-commissaris zal vernietigen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak tegen de verdachte.
Op 09 januari 2006 zijn de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, in raadkamer gehoord.
2. Motivering
2.1. Het beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld. De stelling van de raadsman dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de raadsman niet weet op welke grond het openbaar ministerie beroep kan instellen tegen de beschikking tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt niet gevolgd. Op grond van artikel 87, eerste lid, Wetboek van Strafvordering staat voor de officier van justitie tegen de beschikking van de rechter-commissaris tot schorsing uiterlijk veertien dagen hoger beroep open bij de rechtbank. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in haar beroep.
2.2 Bij beschikking van 6 januari 2006 is tegen verdachte een bevel tot bewaring verleend. Eveneens bij beschikking van 6 januari 2006 is de inverzekeringstelling van verdachte verlengd. Het systeem van de wet laat niet toe dat na een bevel inbewaringstelling de inverzekeringstelling verlengd wordt. Hier kan door de rechtbank geen consequentie aan worden verbonden.
2.2. De officier van justitie heeft ter zitting ter onderbouwing van het beroep aangevoerd dat de schorsing op gespannen voet staat met het feit dat sprake is van verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 12 jaren of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt. In de beschikking tot schorsing heeft de rechter-commissaris zijn beslissing niet gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond dient te worden verklaard, nu de beschikking tot schorsing van de voorlopige hechtenis onvoldoende is gemotiveerd.
3. Beslissing
De rechtbank vernietigt de beschikking, waarvan beroep.
Gegeven door mr. J.E. Münzebrock, voorzitter, mr. H. de Wit en mr. H.L. Stuiver,
rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Eising, griffier, op 09 januari 2006.