ECLI:NL:RBASS:2006:AU9297
Rechtbank Assen
- Raadkamer
- J.E. Münzebrock
- H. de Wit
- H.L. Stuiver
- Rechtspraak.nl
Schorsing van voorlopige hechtenis en motivering door rechter-commissaris
In deze zaak heeft de rechtbank Assen op 9 januari 2006 uitspraak gedaan over een hoger beroep ingesteld door de officier van justitie tegen een beschikking van de rechter-commissaris, die op 6 januari 2006 had besloten tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank deze beschikking zou vernietigen. Tijdens de zitting op 9 januari 2006 zijn zowel de officier van justitie als de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tijdig en op de juiste wijze was ingesteld. De raadsman had betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat niet duidelijk was op welke grond het beroep was ingesteld. De rechtbank verwierp dit argument, verwijzend naar artikel 87, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat het openbaar ministerie het recht geeft om binnen veertien dagen hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechter-commissaris.
De rechtbank oordeelde verder dat de schorsing van de voorlopige hechtenis niet voldoende was gemotiveerd door de rechter-commissaris. De officier van justitie had aangevoerd dat de schorsing in strijd was met de ernst van de verdenking, die betrekking had op een feit waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer staat. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de rechter-commissaris onvoldoende onderbouwd was en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde de beschikking van de rechter-commissaris, waarmee de voorlopige hechtenis van de verdachte werd gehandhaafd.