Ambtshalve overweegt de rechtbank, dat gezien de constructie, waarvan hier sprake is, er geen sprake is van huurkoop, omdat [Gedaagde1] niet de juridische eigendom van de aandelen verkreeg. Zij acht zich daarom bevoegd om van dit geschil kennis te nemen.
5. Beoordeling van de primaire vordering in reconventie
Dwaling
Gezien de inhoud van het over een weer gestelde ligt het het meest voor de hand nu eerst de primaire vordering in reconventie te bespreken.
Volgens [Gedaagde1] zijn de overeenkomsten tot stand gekomen onder invloed van dwaling. Hij is onjuist geïnformeerd bij het aangaan van de overeenkomsten en had daarom een verkeerde voorstelling van zaken. In de documentatie van Gelink/Levob wordt het volgende misleidende beeld geschetst:
- het zou gaan om een veilige belegging;
- er is niet gewezen op het negatieve effect van de hefboomwerking;
- er wordt slechts gesproken over opbrengsten aan het eind van de overeenkomst;
- er wordt een vergelijking met sparen gemaakt;
- bij de prognose is een rendement van 14% als uitgangspunt genomen;
- de vermelding van de maandelijkse lasten is zeer onduidelijk. In de documentatie wordt vermeld, dat de totale constructie ƒ 98,00 aan rente per maand kost, terwijl allerlei factoren medebepalend zijn voor de hoogte van de maandlast die niet of niet expliciet worden vermeld. In werkelijkheid bedroegen de lasten maandelijks netto niet alleen € 59.97 aan rente voor IDM, maar ook liefst € 227,55 voor de overeenkomsten het Levob Hefboom Effect.
Levob heeft de feitelijke juistheid van het gestelde niet weersproken. Zij stelt echter dat de tekst van de overeenkomsten en de Algemene Voorwaarden geen twijfel laten bestaan over de inhoud van de overeenkomst.
De rechtbank stelt bij haar oordeel voorop, dat zij in aansluiting op wat door andere colleges is besloten bij de beoordeling van de helderheid van diverse teksten uit zal gaan van wat een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument moet begrijpen. Dat [Gedaagde1] meer of minder kennis van zaken had is door geen van beide partijen gesteld of gebleken.
Zij is van oordeel, dat de brief van Gelink en het bijgevoegde rekenvoorbeeld zeer misleidend zijn. Er wordt slechts verwezen naar voordelen. Op het risico van de constructie wordt niet geduid. Slechts in algemene termen wordt erop gewezen dat de berekening van de waardeontwikkeling is gegrond op 14% rendement en dat de waarde van beleggingen kan fluctueren en dat rendementen uit het verleden geen garantie bieden voor de toekomst.
Ook over de maandelijkse lasten is de informatie onduidelijk. Immers vermeld wordt, dat het zou gaan om ƒ 98,00 aan rente, terwijl in feite [Gedaagde1] maandelijks niet slechts € 59, 97 aan rente betaalde voor IDM, maar ook € 227,50 voor de overeenkomsten Het Levob Hefboom Effect.
Echter overeenkomst en Algemene Voorwaarden zijn helder over de inhoud van de overeenkomst. Ook als [Gedaagde1] deze tegelijk ter tekening heeft aangeboden gekregen en als het gaat om voorgedrukte formulieren, was [Gedaagde1] niet gedwongen deze stukken te tekenen. Hij heeft niet gesteld, dat Gelink anders dan door de hiervoor beschreven brief met informatie aandrang op hem heeft uitgeoefend om de overeenkomst te ondertekenen. De rechtbank realiseert zich dat dit soort teksten voor leken moeilijk leesbaar zijn. Dat is echter geen vrijbrief om een dergelijk gewichtig stuk zonder meer te tekenen.
[Gedaagde1] had gezien de onduidelijkheid van de informatie die hij kreeg navraag kunnen en moeten doen. Het had voor de hand gelegen om dit te doen, nu de bedragen waar het om ging gezien zijn inkomsten en vermogen aanzienlijk waren. Hiertoe was te meer aanleiding omdat in de media ruim ruchtbaarheid is gegeven aan de risico’s verbonden aan het beleggen in aandelen. Het rekenvoorbeeld gaat uit van 14% rendement. Het had voor een gemiddelde consument voor de hand gelegen te informeren, wat er zou gebeuren, als het rendement meer of minder was.
Alles tegen elkaar afwegende is de rechtbank op grond van het bovenstaande van oordeel, dat het beroep op dwaling niet opgaat.
6. Beoordeling van de vordering in conventie
Deze vordering strekt in hoofdzaak tot betaling van hetgeen uit hoofde van de overeenkomst aan Levob nog verschuldigd is.
Ten verwere stelt [Gedaagde1], dat Levob niet heeft voldaan aan de zorgplicht die op haar rust uit hoofde van artikel 28 lid 1 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999, Wte 1995 (verder te noemen: NR 99). Levob had zich ervan moeten vergewissen, of [Gedaagde1] zich bewust was van de risico's die de overeenkomst met zich meebracht en in staat was deze te dragen. [Gedaagde1] wijst ook op het in het bijzonder risicovolle karakter van de depotconstructie.
Levob stelt hiertegenover in de eerste plaats, dat zij heeft gebruik gemaakt van de tussenpersoon Gelink en niet aansprakelijk is voor de nakoming van op die tussenpersoon rustende verplichtingen.
Deze stelling gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Immers Gelink was geregistreerd als cliëntenremisier voor Levob, zo leidt de rechtbank af uit productie 1 bij conclusie van antwoord. Levob heeft ter ondersteuning van haar stelling geen concrete omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid, dat Gelink optrad als adviseur van [Gedaagde1]. In deze omstandigheid zal de rechtbank aansluiting zoeken bij hetgeen is overwogen door de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005, die daarin als volgt overwoog: