GRONDEN VAN DE BESLISSING
1.1 Bij het tussenvonnis van 6 juli 2005 is beslist dat de vordering van € 32.500,00 ter zake van smartengeld niet kan worden toegewezen.
1.2 Over een mogelijke toewijzing van de vordering van vergoeding van de schade als gevolg van de werkzaamheden die [bureau] voor eiseres heeft verricht, heeft de rechtbank -verkort weergegeven- als volgt overwogen:
- gedaagde heeft pas aansprakelijkheid erkend na tussenkomst van [bureau]. Tot vergoeding van de kosten die eiseres daarvoor heeft moeten maken is gedaagde gehouden, mits sprake is van redelijke kosten van [bureau] (vgl. HR 11 juli 2003, RvdW 2003/125). De kosten van [bureau] die betrekking hebben op de na de erkenning van de aansprakelijkheid tussen partijen gevoerde strijd over de omvang van de aan eiseres te betalen schadevergoeding komen echter niet voor vergoeding in aanmerking nu het hele op dit punt in de onderhavige procedure nog gevorderde bedrag (€ 32.500,00) wordt afgewezen;
- het deel van de factuur van [bureau] van € 10.806,10 dat betrekking heeft op de erkenning van de aansprakelijkheid en dat eiseres niet zal hoeven te betalen aan [bureau] omdat de voorwaarde voor de plicht tot betaling niet intreedt (no cure no pay), kan echter niet als schade van eiseres kan worden gezien omdat zij voor dat deel geen vermogensverlies lijdt. Met abstracte berekening van schade (die er op zichzelf wel is) heeft dat niets van doen;
- de rechtbank wil nader worden ingelicht over bepaalde feiten die betrekking hebben op deze punten.
1.3 Eiseres heeft niet een akte van de overeenkomst overgelegd die tussen [bureau] en eiseres is gesloten bij de aanvang van de dienstverlening van [bureau].
Wel is overgelegd een akte van 29 juli 2005. In die akte staat onder meer dat [bureau] de kosten voor medische expertises (‘verschotten’) en de kosten voor juridische adviezen betaalt, voor zover de assuradeur van de tegenpartij niet tot vergoeding van die kosten overgaat.
Verder staat in de akte dat het honorarium voor de verleende rechtsbijstand 15 procent bedraagt (ex btw), van het door [bureau] te verhalen schadebedrag.
1.4 Omdat deze akte is opgemaakt naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank, stelt de rechtbank de bewijskracht van de akte op nihil.
Uit de overige bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat tussen eiseres en [bureau] een no cure-no pay-overeenkomst is gesloten. Kern daarvan is dat eiseres een bepaald percentage, te vermeerderen met BTW, van het binnen gehaalde bedrag aan [bureau] betaalt als honorarium van ‘de belangenbehartiger’.
Daarbij geldt dat [bureau] de mogelijkheid heeft om op door de verzekeraar betaalbaar gestelde voorschotten bedragen in te houden ter zake van honorarium voor haarzelf. Ook als eiseres wordt bijgestaan door een advocaat.
1.5 De rechtbank herhaalt dat zij geen mogelijkheid ziet om schade die eiseres niet leidt voor rekening van gedaagde te brengen. Dat geldt zowel voor het ‘honorarium’ als voor de ‘(medische) verschotten’ die [bureau] in haar facturering onderscheidt.
In het geval van eiseres gaat het om vermogensschade. Daarvan is pas sprake als eiseres verlies lijdt of winst derft dan wel als zij kosten maakt in de zin van het tweede lid van artikel 6:96 BW. Die kosten zijn er wel, maar deze zijn (met het oog op de doelstelling van [bureau]) door [bureau] gemaakt dat ter zake géén vordering voor het volledige door haar berekende bedrag op eiseres heeft.
Dit oordeel is niet strijdig met het door de advocaat van eiseres genoemde vonnis van het Hof Amsterdam van 17 maart 1994 (Verkeersrecht 1994/229). In die zaak was er wel vermogensschade. Aan de betrokkene waren in zijn opdracht diensten verleend die op grond van de bepalingen van het BW door hem vergoed moesten worden. Hij had zich daarvoor op zijn beurt verzekerd. Van enige voorwaarde op grond waarvan niet betaald zou hoeven te worden voor de diensten was geen sprake. Dat is hier wel het geval.
1.6 Vast staat dat eiseres niet voor het volledige door [bureau] genoemde bedrag schade heeft geleden. Het is echter niet zo dat vast staat dat eiseres helemaal geen schade heeft geleden.
Vast staat immers dat op het door gedaagde aan [bureau] betaalde voorschot van f. 10.000,00 in september 2001 f. 1.785,00 is ingehouden door [bureau].
Meer is echter niet meegedeeld aan de rechtbank. Met name is niet meegedeeld op welke inspanningen van [bureau] deze inhouding betrekking had. De rechtbank kan daardoor geen berekening maken van de door eiseres betaalde diensten om gedaagde tot erkenning van aansprakelijkheid te brengen.
Dit heeft tot gevolg dat ook de vordering van de € 10.806,10 niet voor toewijzing in aanmerking komt.
De rechtbank merkt hier ten overvloede bij op dat gedaagde niet meer aan smartengeld wilde betalen dan € 7.500,00, dat gedaagde in totaal € 9.537,80 heeft betaald, dat het hierbij is gebleven nu eiseres in de onderhavige procedure in het ongelijk wordt gesteld en dat gedaagde kennelijk niet van plan is iets terug te vorderen, terwijl de rechtbank niet tot een hoger bedrag aan smartengeld is gekomen dan door gedaagde is aangeboden.
1.7 Eiseres zal als de geheel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Het bedrag wordt forfaitair vastgesteld volgens de regels van de Liquidatietarieven. Daartoe wordt de zaak ingedeeld in tariefgroep IV (€ 894,00 per punt) en worden 2 punten toegekend (conclusie van antwoord, comparitie, akte zonder bijzondere inhoud).