van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geding tussen:
de Maatschap [naam], gevestigd te [woonplaats], verzoekster,
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, verweerder.
Bij besluit van 23 augustus 2005 heeft verweerder naar aanleiding van een drietal verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, besloten tot openbaarmaking van gegevens over de in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid uitgekeerde subsidies.
Dit besluit is in de Staatscourant van 24 augustus 2005 bekend gemaakt en op diezelfde dag op de website van verweerders ministerie geplaatst.
Namens verzoekster is bij brief van 5 september 2005 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij brief van gelijke datum is tevens namens verzoekster aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Evert Vermeer Stichting te Amsterdam is in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen.
Verweerder heeft bij brief van 12 september 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden.
Partijen hebben, voor zover niet door hen ingediend, afschriften van de gedingstukken ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 14 september 2005, alwaar namens verzoekster [verzoekster] is verschenen.
Voor verweerder zijn verschenen E.M.B. Kuijpers, E.C.M. Teuben en R.C. Valenteijn.
Namens de Evert Vermeer Stichting is, zoals tevoren schriftelijk bericht, niemand ter zitting verschenen.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de voorzieningenrechter de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 23 juni 2005 heeft de Evert Vermeer Stichting zich tot verweerder gewend met het op de Wet openbaarheid van bestuur gebaseerde verzoek om openbaarmaking van alle EU landbouwsubsidies aan Nederland c.q. de Nederlandse landbouwsector c.q. de boeren en agrobedrijven vanaf 2000. Doel van deze openbaarmaking is het mogelijk maken van een debat over de verdeling van de subsidies.
Bij het thans bestreden besluit van 23 augustus 2005 (gepubliceerd in de Staatscourant van 24 augustus 2005, nr. 163) heeft verweerder dit verzoek gehonoreerd.
In het besluit is aangegeven dat de gegevens op woensdag 21 september 2005 openbaar zullen worden gemaakt.
Verzoekster voert aan dat wanneer verweerder van mening is dat openbaarmaking op individueel niveau dient te geschieden, dit ook heeft te gelden voor alle (Europese) subsidies.
Verzoekster wijst op haar recht op privacy en veiligheid, alsmede op het feit dat de door haar ontvangen subsidie een inkomenssteun is om te kunnen leven.
De openbaarmaking ziet verzoekster als een grote belemmering van de uitvoering van haar bedrijf. Zij vreest negatieve reacties vanuit de directe omgeving wanneer de door haar ontvangen subsidiegelden openbaar worden gemaakt.
Verzoekster vreest met name ook voor negatieve beeldvorming rond haar bedrijf omdat uit de omvang van de subsidies verkeerde gevolgtrekkingen kunnen worden gemaakt omtrent de inkomenspositie van de gezinnen die van het bedrijf afhankelijk zijn.
Verder wijst verzoekster op de bepalingen van het zogenoemde privacyreglement basisregistratie percelen.
Verzoekster heeft gevraagd het bestreden besluit te schorsen totdat verweerder op haar bezwaren heeft beslist, voor zover dat betreft de openbaarmaking van de gegevens van haar bedrijf.
Volgens verweerder is de persoonlijke levenssfeer van verzoekster niet in het geding, nu het uitsluitend gaat om gegevens met betrekking tot het bedrijf en het beroepshalve functioneren. Het persoonlijk functioneren en de persoonlijke levenssfeer van verzoekster staan daar volgens verweerder los van.
In casu gaat het, zo stelt verweerder, om objectieve cijfermatige gegevens, en is er geen sprake van bijzonder grote maatschappelijke en persoonlijke gevolgen, gepaard gaande met bijzonder grote emotionele consequenties, die bescherming van de persoonlijke levenssfeer van verzoekster zouden rechtvaardigen.
Voorts ziet verweerder niet in waaruit de schade als gevolg van onevenredige benadeling zou kunnen bestaan. Volgens verweerder kan van schade ten gevolge van het komen te verkeren in een slechtere positie ten opzichte van concurrenten geen sprake zijn. Daarnaast is volgens verweerder evenmin sprake van een situatie waarin een onderneming als die van verzoekster in een ongunstiger positie komt te verkeren ten opzichte van afnemers of leveranciers.
Verweerder wijst erop dat het in casu gaat om in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid verstrekte subsidies en derhalve om besteding van publieke middelen.
Gesteld voor de beantwoording van de vraag of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Op grond van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarmaking van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Nu het in casu gaat om de uitvoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (verder GLB) waarbij verweerder is aangewezen als bevoegde autoriteit, waarbij de beoordeling van verzoeken om subsidie in het kader van het GLB is neergelegd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldaan wordt aan het gestelde in het eerste lid van artikel 3 van de Wob. De gevraagde gegevens berusten bovendien bij verweerder.
Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Voorts blijft op voet van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob openbaarmaking achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Zoals blijkt uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting, stelt verweerder zich op het standpunt dat geen van beide (relatieve) weigeringsgronden zich in het onderhavige geval voordoen. Zo is er naar het oordeel van verweerder geen sprake van schending van de persoonlijke levenssfeer als gevolg van openbaarmaking van de gevraagde gegevens en leidt deze openbaarmaking evenmin tot een onevenredige benadeling van verzoekster.
De voorzieningenrechter dient te beoordelen of verweerder zich terecht en op goede gronden op dit standpunt heeft gesteld en overweegt daartoe het volgende.
De openbaar te maken gegevens betreffen gegevens die betrekking hebben op de bedrijfsvoering van verzoekster. Partijen verschillen daarover ook niet van mening.
Het gaat daarbij om gelden die verzoekster, in het kader van het door haar uitgeoefende agrarische bedrijf, heeft ontvangen.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer kenbaar uit de ook door verweerder aangehaalde uitspraak van 17 juli 2002, LJN: AE5445) dat bij dergelijke gegevens, die dus betrekking hebben op het beroepshalve functioneren van het agrarisch bedrijf van verzoekster, de persoonlijke levenssfeer niet in het geding is.
Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het bestreden besluit op dit punt naar verwachting in bezwaar stand zal houden, zodat daarin geen aanleiding is gelegen de voorgenomen openbaarmaking van de subsidiegegevens van verzoekster bij wege van een voorlopige voorziening te beletten.
Die aanleiding is naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin gelegen in het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.
De voorzieningenrechter verstaat een deel van verzoeksters argumenten aldus, dat zij vreest voor (onevenredige) benadeling in welke vorm dan ook. Meer in het bijzonder vreest verzoekster een onjuiste interpretatie door derden van de subsidiegegevens, met als mogelijk gevolg een onheuse bejegening door derden van haar bedrijf, de daarbij betrokken gezinnen, of van agrariërs c.q. agrarische bedrijven in het algemeen.
In dat verband heeft verweerder aangegeven dat bij de publicatie van de gegevens een toelichting zal worden gegeven, waardoor dergelijke reacties zo veel mogelijk worden voorkomen.
Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrees van verzoekster, hoe begrijpelijk ook, in het licht van het gegeven algemene belang van openbaarmaking, niet kan leiden tot het oordeel dat openbaarmaking van de in geding zijnde gegevens onevenredig nadeel voor verzoekster oplevert. Deze vrees is te algemeen van aard om daarin een onevenredig nadeel in vorenbedoelde zin te kunnen lezen. Daarbij acht de voorzieningenrechter ook van belang dat de te publiceren gegevens grotendeels al openbaar zijn, omdat via b.v. het kadaster door burgers al veel informatie over bedrijven kan worden verkregen, en ook de subsidieregelingen en bijvoorbeeld de te verstrekken bedragen per hectare bij iedereen bekend kunnen zijn.
Ook zal de door verzoekster gevreesde onheuse bejegening onder meer grotendeels afhangen van de daadwerkelijke interpretatie van de subsidiegegevens, zodat het mogelijke nadeel zeer speculatief van karakter is.
Dat verzoekster inmiddels al last heeft gehad van onheuse bejegening door derden, hoezeer dat ook is te betreuren, maakt het oordeel niet anders, omdat die bejegening het gevolg lijkt te zijn van van het noemen van haar naam in een krantenartikel en daaruit niet kan worden geconcludeerd dat de publicatie van de gegevens als bedoeld tot zo'n reactie zal leiden.
De inmiddels gerealiseerde publicatie van vergelijkbare gegevens in een aantal andere Europese landen lijkt ook niet te hebben geleid tot reacties als door verzoekster worden gevreesd.
Verweerder heeft dus terecht geoordeeld dat ook deze weigeringsgrond zich in het geval van verzoekster niet voordoet.
Ten aanzien van de stelling van verzoekster dat verweerders besluit strijdig is met het Privacyreglement basisregistratie percelen (besluit van verweerder van 27 maart 2001, Stcrt. 2001, 62) overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster daarmee in feite stelt dat verweerders besluit strijdig is met het bepaalde in de Wet bescherming persoonsgegevens (verder Wbp).
Dit argument treft naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen doel, nu de bepalingen van de Wob prevaleren boven de bepalingen van de Wbp, en het in casu ook niet gaat om gegevens als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wbp, zodat de weigeringsgrond zoals neergelegd in het eerste lid, aanhef, en onder d, evenmin aan verstrekking in de weg staat.
Alles overziende komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat er geen aanleiding bestaat de in geding zijnde openbaarmaking op 21 september a.s. bij wege van een voorlopige voorziening te beletten. Het verzoek daartoe dient om die reden te worden afgewezen.
Wel geeft de voorzieningenrechter verweerder nadrukkelijk in overweging de publicatie van alle gegevens tenminste twee weken uit te stellen, omdat verweerder de gegevens nu vrij wil geven voordat de zogenoemde bezwaartermijn is verstreken, wat tot gevolg kan hebben dat op zich tijdig gemaakte bezwaren en daarmee tijdig ingediende verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening, feitelijk niet meer van betekenis zijn.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 15 september 2005
door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van mr. W.P. Claus, griffier.
mr. W.P. Claus mr. A.T. de Kwaasteniet
Afschrift verzonden op:
typ: wpc