Beschikking d.d. 15 juni 2005
Zaaknummer 48572 / FA RK 04-1553
RECHTBANK ASSEN.
Beschikking van de tweede meervoudige kamer in de zaak van:
N,
beiden wonende te
advocaat mr. M. Koomen,
procureur mr. P.J.G.G. Sluyter
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij verzoekschrift van 27 september 2004, ter griffie van deze rechtbank ingekomen op 28 september 2004, hebben verzoekers de rechtbank verzocht de adoptie uit te spreken van O, geboren op 17 mei 1997 te Madurai, Tamil Nadu, India, als dochter van Miss. V door van der H, geboren te Alphen aan de Rijn op 24 januari 1960, overleden te Denemarken op 24 augustus 1999, en P, geboren te Amsterdam op 15 januari 1959, overleden te Denemarken op 24 augustus 1999 .
Voorts hebben verzoekers verzocht te gelasten dat de naam Nadieh aan de voornaam van de minderjarig zal worden toegevoegd, alsmede te verstaan dat de naam van O als voornaam kan worden aangemerkt en voorts te verstaan dat de voogden hebben verklaard dat O ook de naam Van der H zal dragen, opdat de volledige naam van O zal luiden: O Nadieh van der H.
Bij het verzoekschrift zijn bescheiden overgelegd.
De griffier heeft verklaard dat de wettelijk vereiste oproepingen hebben plaatsgehad.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het advies d.d. 27 oktober 2004 van de Raad voor de Kinderbescherming te Assen.
Verzoekers, alsmede hun raadsman en de Raad voor de Kinderbescherming te Assen zijn gehoord ter terechtzitting van 25 november 2004.
Bij beschikking d.d. 22 december 2004 heeft de rechtbank bepaald dat de behandeling zal worden voortgezet teneinde nadere informatie te verkrijgen.
Verzoekers, alsmede hun raadsman en de Raad voor de Kinderbescherming zijn gehoord ter terechtzitting d.d. 11 februari 2005.
Vervolgens heeft de rechtbank advies gevraagd aan Prof. Mr. P. Vlaardingerbroek, hoogleraar aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Tilburg, en aan Prof. F. Juffer, Ph.D., hoogleraar terzake adoptieproblematiek aan het Center for Child & Family Studies van de Universiteit van Leiden.
Bij mailbericht d.d. 3 maart 2005 heeft Prof. Juffer advies uitgebracht en bij brief d.d. 15 maart 2005 heeft Prof. Vlaardingerbroek geadviseerd.
De raadsman van verzoekers heeft bij brief d.d. 9 mei 2005 gereageerd op de uitgebrachte adviezen.
O is geboren op 17 mei 1997 te Madurai, Tamil Nadu, India, als dochter van Miss. V. De vader van O is onbekend.
Bij uitspraak van de High Court of Judicature te Madras d.d. 3 augustus 1998 zijn van der H, geboren te Alphen aan de Rijn op 24 januari 1960, en P, geboren te Amsterdam op 15 januari 1959, naar Indiaas recht belast met het gezag over O. Voorts is bij deze uitspraak toegestaan dat O in verband met de voorgenomen adoptie naar Nederland wordt overgebracht.
Tot het gezin Van der H/P behoren reeds de geadopteerde kinderen van der H en van der H.
Vanaf 19 oktober 1998 werd O onafgebroken in het gezin Van der H/ P verzorgd en opgevoed.
Op 24 augustus 1999 zijn de beoogde adoptiefouders en hun zoon ten gevolge van een verkeersongeval te Denemarken overleden.
Tijdens de wettelijke verzorgingstermijn van een jaar hebben de beoogde adoptiefouders reeds stappen ondernomen om de adoptie van O door hen te realiseren.
O wordt sinds het overlijden van haar beoogde adoptiefouders, tezamen met , in het gezin van verzoekers verzorgd en opgevoed.
Bij beschikking van 25 november 1999 heeft de kantonrechter te Terborg verzoeker P, broer van de beoogde adoptiefmoeder, overeenkomstig het testament van de adoptiefouders, benoemd tot voogd over O.
Verzoekster, N, is de echtgenote van verzoeker en voedt mede, naast de eigen kinderen, O en op.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Het verzoek strekt er toe (postuum) de adoptie uit te spreken van O door haar beoogde adoptiefouders, van der H en P, beiden voornoemd.
Dienaangaande wordt door de rechtbank het navolgende overwogen.
Ontvankelijkheid
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verzoekers in hun verzoek ontvangen kunnen worden.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Na het overlijden van de beoogde adoptiefouders is bij beschikking van de kantonrechter te Terborg d.d. 25 november 1999 verzoeker P, overeenkomstig het testament van deze ouders, benoemd tot voogd over O.
Tevens hebben hij en zijn echtgenote, N, verzoekster, de daadwerkelijke verzorging en opvoeding van O op zich genomen.
De rechtbank acht het in het belang van O dat het onderhavige verzoek aan de rechtbank ter beoordeling voorgelegd kan worden en acht verzoekers de meest aangewezen personen, gelet op hun feitelijke en juridische (voogdijschap van verzoeker) relatie tot O en de familierechtelijke relatie tot de
beoogde adoptiefouders, om dit verzoek tot de rechtbank te richten.
De rechtbank acht verzoekers dan ook ontvankelijk in hun verzoek.
De oproeping van de moeder, Miss. V, kan achterwege blijven, nu uit de stukken blijkt dat overeenkomstig de nationale wet van de minderjarige is ingestemd met haar vertrek naar Nederland ter adoptie.
Wetsgeschiedenis Postume Adoptie
De wet kende tot 1 april 1998 de regeling van de postume adoptie door een echtpaar.
Ingevolge - het toenmalige - artikel 1:227, lid 3, BW kan het adoptieverzoek:
“... ook door de overblijvende echtgenoot na het overlijden van de andere echtgenoot worden gedaan, wanneer blijkt, dat het voornemen daartoe reeds tijdens het huwelijk bij beide echtgenoten bestond, doch de dood heeft verhinderd uitvoering aan dit voornemen te geven. Ook in dit geval worden beide echtgenoten als adoptanten aangemerkt.”
Ondanks het vereiste van een gezamenlijk volgemaakte verzorgingstermijn van beide adoptiefouders kon de ene echtgenoot derhalve bij overlijden van de andere echtgenoot alsnog een verzoek bij de rechtbank indienen tot adoptie van het betreffende kind door beide ouders, waarbij wel moest blijken dat het voornemen tot adoptie reeds bestond. Hierdoor werd adoptie mogelijk door beide adoptiefouders, derhalve ook door de reeds overleden adoptiefouder.
Bij wet van 24 december 1997, Stb. 1997, 772, in werking getreden op 1 april 1998, is de mogelijkheid van eenpersoonsadopties ingevoerd en is de regeling van de postume adoptie niet in de wet teruggekeerd.
De gronden voor deze wijziging blijken uit de parlementaire geschiedenis, die in het onderstaande weergegeven wordt.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel, dat tot deze wet geleid heeft, (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 649, nr. 3, pag. 13) heeft de wetgever zich de vraag gesteld, waarom een postume adoptie, waarbij op voorhand vaststaat dat vooralsnog het kind door een ouder zal worden verzorgd en opgevoed wel doorgang kan vinden, terwijl een adoptie van een kind dat een aantal jaren door zijn of haar pleegmoeder alleen is verzorgd en opgevoed, niet is toegestaan. Voor de wetgever vormt de aard van de leefsituatie geen aparte toetsingsmaatstaf voor de eenpersoonsadoptie. Wel zal de rechter steeds moeten nagaan of de adoptie in het belang van het kind is.
De wetgever geeft aan dat de omstandigheden van het geval in het algemeen zullen bepalen waar een kind dat door zijn moeder wordt afgestaan ter adoptie zal worden geplaatst, en dat daarbij het belang van het kind voorop staat. ( Nota naar aanleiding van het Verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 24 649, nr.6, pag. 33 )
In het Verslag van een wetgevingsoverleg (TK 1996-1997, 24649 en 25 189 nr. 35, pag. 5) met betrekking tot de eenpersoonsadopties wordt door de wetgever betoogd dat de rechter, juist in het belang van het kind, de omstandigheden met nadruk zal afwegen.
In het Verslag van de Eerste Kamer (vergaderjaar 1997-1998, 24 649, nr. 6, 11d, pag. 2) komt zijdens de wetgever wederom de vraag aan de orde waarom een postume adoptie, waarbij op voorhand vaststaat dat vooralsnog het kind door een ouder zal worden verzorgd en opgevoed, wel doorgang kan vinden, terwijl bijvoorbeeld een adoptie van een kind dat een aantal jaren door zijn of haar pleegmoeder (wellicht een familielid) alleen is verzorgd en opgevoed, niet is toegestaan. Uiteraard - zo wordt aangegeven - is er het verschil van het (toevallige) overlijden van de echtgenoot-adoptant in geval van postume adoptie, maar daarin wordt een onvoldoende rechtvaardiging gezien om in dat geval wel een dergelijke adoptie toe te staan en in andere gevallen niet. Het is reden om de eenpersoonsadoptie algemeen in te voeren, al moet vanwege de ingrijpendheid de adoptie met terughoudendheid worden toegepast. De terughoudendheid wordt evenwel niet gezocht in een beperking van de toegang tot de adoptie.
De rechtbank heeft, gelet op het onderhavige verzoek, aanleiding gezien het advies van deskundigen te vragen.
Aan Prof. Mr. Vlaardingerbroek, voornoemd, is verzocht advies uit te brengen op de volgende vraag:
“Zijn er, juridisch gezien, gronden om het minderjarige kind O alsnog te laten adopteren door haar tijdens de verzorgingstermijn overleden beoogd adoptiefouders en zo ja, welke zijn deze gronden.”
Bij brief d.d. 15 maart 2005 heeft Prof. Mr. Vlaardingerbroek geadviseerd.
Ten aanzien van het vervallen van de mogelijkheid van postume adoptie per 1 april 1998 heeft hij opgemerkt dat uit de discussie in de Eerste en Tweede Kamer blijkt dat het vervallen van de postume adoptie niet het oogmerk had de adoptiemogelijkheden te beperken. De verruiming van de adoptiemogelijkheden heeft zijns inziens voorop gestaan, ook al dient bij iedere adoptie het belang van het kind voorop te staan.
Voorts verwijst Prof. Mr. Vlaardingerbroek naar de uitspraak van de Rechtbank Leeuwarden d.d. 9 februari 2005 (Rekestnr. FA RK 05-120; zaaknr: 68221), waarin de adoptie uitgesproken wordt van een minderjarige door de daartoe verzoekende vrouw en haar echtgenoot, die tijdens de verzorgingstermijn is overleden.
Prof. Mr. Vlaardingerbroek is van oordeel dat er weinig toe te voegen valt aan de overwegingen van de rechtbank Leeuwarden en wijst voorts op het navolgende:
“Wel wil ik nog wijzen op het belang van art. 8 EVRM. Aan deze bepaling kan geen recht op adoptie worden ontleend, immers, ‘the right to adopt is not, as such, included among the rights guaranteed by the Convention, maar in de zinsnede: ‘the relations between an adoptive parent and an adopted child are as a rule the same family relations protected by Article 8 of the Convention.’(ECRM 5 oktober 1982, Appl.No.9993/82). In art. 12 EVRM (het recht een gezin te stichten) kan wel een recht om te mogen adopteren worden gelezen.
Belangrijk in deze casus is dat door het niet honoreren van het verzoek om postume adoptie het kind ouderloos zou blijven tot het geadopteerd wordt door een andere ouder of andere ouders.
Dit laatste zou echter tot gevolg hebben dat dit meisje O geen familierechtelijke relatie zou krijgen met haar pleegzusje , dat reeds door het echtpaar Van der H-P geadopteerd was.
Kan geconcludeerd worden dat art. 8 EVRM voor pleegouders geen recht op adoptie biedt, dan nog blijft de vraag of het kind niet het recht om te worden geadopteerd toekomt.
Mijns inziens dient die vraag positief te worden beantwoord. Ook het kind heeft immers een recht op gezinsleven met zijn ouders en familie.
Nu de afstand door de moeder van O heeft plaatsgevonden en adoptie door deze (overleden) ouders gewenst werd, rijst de vraag welk belang gediend is met het tegenhouden van de adoptie.
Omdat aan een adoptie met terugwerkende kracht vergaande, zoals erfrechtelijke, gevolgen zijn gekoppeld, dient aan een verzoek tot een beslissing tot terugwerkende kracht met terughoudendheid te worden gereageerd. De nalatenschap van de ouders komt krachtens de regels van versterfrecht toe aan het thans enige kind, . De wettelijke vertegenwoordigers van blijken geen bezwaar te hebben tegen de adoptie met terugwerkende kracht.
Voorop staat, dat indien de ouders in leven waren gebleven, zij na afloop van de wettelijke verzorgingstermijn een verzoek tot adoptie van O zouden hebben ingediend. Was op het moment van de overkomst van O naar Nederland de Wet Conflictenrecht Adopties al van kracht geweest, dan was de gezagsbeslissing met het oog op adoptie in India van 3 augustus 1998 alhier gevolgd door een adoptie.
Als belangen noem ik
- het feit dat O geen juridische en sociale familie heeft in het land van oorsprong;
- zij geen juridische band heeft met haar sociale omgeving;
- zij door de adoptie in het familieverband van haar sociale familie treedt;
- zij - bij het niet toestaan van de adoptie - geen familieverband heeft met derden en ook niet met haar (beoogde adoptief)zusje Shiri.
Ik concludeer dan ook dat het in het belang van O moet worden geacht dat de adoptie alsnog wordt uitgesproken.”
Aan Prof. F. Juffer, voornoemd, is verzocht advies uit te brengen ten aanzien van de volgende vragen:
- Indien, gegeven de situatie van O (geboren in India, afgestaan door haar moeder, toestemming om af te reizen naar Nederland voor adoptie, van 1,6 jaar tot 2,3 jaar woonachtig in het gezin van haar beoogd adoptiefouders en de twee reeds geadopteerde kinderen, het overlijden van deze ouders en hun zoontje, het achterblijven van O en haar beoogde zusje , de opneming in het gezin van de huidige voogd) de gevraagde adoptie door haar inmiddels overleden adoptiefouders niet gerealiseerd wordt, zal er dan een gerede kans zijn dat O geschaad zal worden in haar ontwikkeling, waaronder haar sociaal-emotionele ontwikkeling.
- Waaruit kan deze schade bestaan.
- Is de huidige voogdijvoorziening voldoende om deze schade te voorkomen.
- Is de omstandigheid dat bij niet-realiseren van de adoptie O geen familiebanden in Nederland zal hebben (niet met de voogd, niet met , niet met de beoogd adoptiefouders en hun zoon ) en de familieband met haar moeder geen inhoud heeft, een bedreiging voor de ontwikkeling van O.
- Is het voor de ontwikkeling van O van belang dat zij haar beoogd adoptiefouders als haar ouders een plek in haar leven kan geven en wat zijn de gevolgen wanneer dit niet mogelijk is.
Bij mailbericht d.d. 3 maart 2005 heeft Prof. Juffer het navolgende advies uitgebracht:
“Op grond van de gegevens die u mij stuurde, zou ik positief adviseren om de postume adoptie van O door haar beoogde adoptieouders toe te staan. Belangrijkste argument voor mij is dat daarmee er een formele, juridische relatie kan ontstaan tussen O en haar zusje Shiri en dat zij - op gelijke voet als Shiri- pleegkind kan worden van haar oom en tante die haar nu al lang verzorgen. Daarnaast kan zij haar leven lang haar beoogde adoptieouders ook als ouders gaan beschouwen (en het verlies door hun overlijden een plaats geven).
Voor adoptiekinderen is het erg belangrijk dat zij familiebanden hebben, vooral omdat de eerste familiebanden zijn doorgesneden (en met name bij buitenlandse adoptie uit India waarbij het vrijwel onmogelijk is om ooit nog contact te hebben met de biologische ouders, laat staan een familierelatie te onderhouden).
Uit onderzoek is bekend dat adoptiekinderen uit hetzelfde gezin elkaar ook echt als broer/zus beschouwen, zelfs al komen ze bijvoorbeeld uit verschillende landen. Het lijkt mij daarom voor O bijzonder belangrijk dat zij een ‘echte’ zus kan worden van Shiri (die met haar het uit het buitenland geadopteerd-zijn deelt).”
Inhoudelijke beoordeling adoptieverzoek
O is met toestemming van de autoriteiten van India naar Nederland gereisd ter adoptie, nadat de High Court of Judicature at Madras de beoogde adoptieouders naar Indiaas recht met het gezag over de minderjarige belast heeft. Van haar moeder in India heeft O voor nu en in de toekomst niets meer te verwachten.
Zij heeft haar plaats in het gezin Van der H/P ingenomen en is van de leeftijd van 1,6 jaar tot 2,3 jaar binnen dit gezin als hun kind verzorgd en opgevoed.
De familiebanden dienden nog formeel gevestigd worden door de adoptie van O door de beoogde adoptiefouders na afloop van de verzorgingstermijn van een jaar te realiseren.
De adoptie is niet tot stand gekomen door het overlijden van de beoogde adoptiefouders. Van het kerngezin zijn O en achtergebleven en verzorgd en opgevoed door verzoekers.
Zoals reeds aangegeven is bij de herziening van de wettelijke adoptieregeling, die ingaande 1 april 1998 van kracht geworden is, de postume adoptie vervallen en vervangen door de eenpersoonadoptie.
Aangezien het niet de bedoeling van de wetgever is geweest de adoptiemogelijkheden te beperken en het belang van het kind voorop dient te staan, zijn ook na 1 april 1998 verzoeken tot postume adoptie, waarbij een der echtgenoten tijdens de verzorgingstermijn is overleden, toegewezen. (Rb. Assen d.d. 25 juni 2002, zaaknr: 36568, Rb. Leeuwarden d.d. 9 februari 2005, zaaknr: 68221).
Zowel op grond van de wettelijke regeling, zoals deze tot 1 april 1998 gold ten aanzien van de postume adoptie, als ook de huidige regeling is de adoptie, zoals verzocht niet mogelijk.
Evenwel speelt bij adopties het belang van het kind een zwaarwegende rol. Dit blijkt uit de in het bovenstaande beschreven parlementaire geschiedenis. Ook artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) bepaalt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen. In artikel 21 van het IVRK, dat sterk verbonden is met artikel 20 van dit verdrag, zijnde een bepaling betreffende kinderen zonder familie, is dit beginsel toegespitst op adopties.
Voor adoptiekinderen is het van belang om familiebanden te hebben, vooral omdat de eerste familiebanden doorgesneden zijn. In India heeft O geen juridische en sociale familie meer.
Bij niet honoreren van het onderhavige adoptieverzoek zal O ouderloos blijven tot een adoptie door een andere ouder of andere ouders tot stand komt.
Er is geen enkele verwachting dat O door anderen zal worden geadopteerd.
O wordt sinds het overlijden van haar beoogde adoptiefouders verzorgd en opgevoed door verzoekers, evenals , de geadopteerde dochter van de beoogde adoptiefouders. Verzoeker oefent het voogdijschap over O uit.
O heeft thans geen juridische band met haar sociale omgeving. Er is geen familierechtelijk relatie met haar beoogde zusje tot stand gekomen noch met de andere beoogde familieleden. Voorts is er geen familierechtelijke relatie met de overleden beoogde adoptiefouders en haar beoogde broer, , terwijl O feitelijk haar plaats als dochter en zusje binnen het gezin Van der H/P na haar komst ingenomen heeft en als zodanig is beschouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is het, gegeven de situatie van O, in haar belang dat zij juridische banden met haar sociale familie krijgt en derhalve in familierechtelijke betrekking met haar sociale familie komt te staan. O kan dan haar beoogde adoptiefouders als haar ouders gaan beschouwen, haar beoogde broer en zus als haar ‘echte’ broer en zus. Zij kan het overlijden van haar adoptiefouders en haar broer als zijnde hun dochter en zus verwerken en een plaats geven in haar leven, terwijl zij en een relatie als ‘echte’ zussen kunnen opbouwen. Haar verzorgers zullen daadwerkelijk haar oom en tante worden, terwijl ook de familierechtelijke band met de overige familieleden ontstaat.
Dit alles raakt evident de meest basale belangen van O.
Het uitspreken van de adoptie, zoals verzocht, heeft ook gevolgen in erfrechtelijke zin. Van bezwaren daartegen is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot adoptie kan worden toegewezen.
Vaststelling voornaam en geslachtsnaam
Het verzoek de voornaam Nadieh aan de voornaam van de minderjarige toe te voegen en het verzoek te verstaan dat de naam O als voornaam dient te worden aangemerkt zijn voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van het verzoek met betrekking tot de geslachtsnaam van de minderjarige overweegt de rechtbank dat de adoptiefouders Van der H/P reeds kinderen geadopteerd hebben die de achternaam Van der H dragen, zodat de verzochte geslachtsnaam van rechtswege zal vaststaan, gelet op het bepaalde in artikel 1:5, lid 8, BW. De rechtbank zal verstaan dat de minderjarige de geslachtsnaam Van der H zal dragen.
Vaststelling geboortegegevens en inschrijving
De rechtbank dient op grond van de artikelen 1:25c en 1:25 g BW de geboortegegevens van de geadopteerde vast te stellen en inschrijving daarvan te gelasten. Op grond van de aanwezige bescheiden is de rechtbank van oordeel dat de hierna te noemen gegevens behoren te worden aangemerkt als de juiste geboortegegevens betreffende de minderjarige.
Spreekt uit de adoptie van O, geboren op 17 mei 1997 te Madurai, Tamil Nadu, India door van der H, geboren te Alphen aan de Rijn op 24 januari 1960, overleden te Denemarken op 24 augustus 1999, en P, geboren te Amsterdam op 15 januari 1959, overleden te Denemarken op 24 augustus 1999.
Verstaat dat de naam O als voornaam aangemerkt dient te worden.
Gelast de wijziging van de voornaam O in de voornamen O Nadieh.
Verstaat dat de minderjarige de geslachtsnaam van de adoptiefvader, Van der H, zal dragen.
Verstaat dat de minderjarige na het onherroepelijk worden van deze beschikking zal zijn genaamd: O Nadieh van der H.
Stelt vast dat de minderjarige O, van het vrouwelijk geslacht op 17 mei 1997 is geboren te Madurai, Tamil Nadu, India, als dochter van Miss. V.
Gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage deze uitspraak in te schrijven in het register van geboorten.
Deze beschikking is gewezen door mrs. J. van der Vinne, A.H. Hulshof-Eleveld en C.J.R. de Locht , in tegenwoordigheid van H. Takens, griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 juni 2005 en door mr. Van der Vinne en de griffier ondertekend.