ECLI:NL:RBASS:2005:AS8293

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
10 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/78
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van leerling tot openbare basisschool en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op 10 februari 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, wonende te Emmen, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Emmen. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van 21 januari 2005, waarbij het verzoek van de verzoeker om zijn zoon toe te laten tot de openbare basisschool 'De Brink' te Emmen werd afgewezen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tijdens de zitting op 10 februari 2005 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de relatie met de school niet verstoord was en dat zijn zoon recht had op onderwijs op een reguliere school. De vertegenwoordigers van de gemeente Emmen, waaronder beleidsadviseur R. Laverman en directeur E. Zinnemers van 'De Brink', hebben het standpunt van de gemeente uiteengezet, waarbij zij benadrukten dat er een vertrouwensbreuk was tussen de verzoeker en de school.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de beslissing over toelating en verwijdering van leerlingen bij het bevoegd gezag ligt, en dat de gemeente in dit geval negatief had beslist op het verzoek van de verzoeker. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat de belangen van de zoon, de school en het team niet gediend zouden zijn bij een terugkeer naar 'De Brink'. De voorzieningenrechter heeft de verzoeker geadviseerd om een impasse te voorkomen door het laten testen van zijn zoon om zijn niveau en mogelijkheden te bepalen.

De uitspraak werd gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, en de griffier was mr. W.P. Claus. De beslissing om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen, werd openbaar uitgesproken op 10 februari 2005.

Uitspraak

Kenmerk: 05/78 BESLU
U I T S P R A A K
van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te Emmen, verzoeker,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Emmen, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2005 heeft verweerder het op 1 november 2004 door verzoeker gedane verzoek om zijn zoon [zoon] toe te laten tot de openbare basisschool 'De Brink' te Emmen afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt.
Tevens heeft verzoeker aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft bij brief van 3 februari 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken en bij brief van 7 februari 2005 een verweerschrift ingezonden.
Bij brief van gelijke datum heeft verzoeker nadere stukken overgelegd.
Voor zover niet door hen ingediend hebben partijen afschriften van de gedingstukken ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 10 februari 2005, alwaar verzoeker, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon is verschenen. Hij heeft het verzoek nader toegelicht.
Voor verweerder zijn verschenen, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen mevrouw drs. R. Laverman, beleidsadviseur bij de dienst Onderwijs, Cultuur, Sport en Welzijn en de heer E. Zinnemers, directeur van 'De Brink'. Zij hebben het standpunt van verweerder nader uiteen gezet.
II. Motivering
Algemeen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
Feiten en omstandigheden
Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de voorzieningenrechter de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekers zoon [zoon], geboren op 12 mei 1994, is van 12 mei 1998 tot 13 september 2004 ingeschreven geweest als leerling van de openbare basisschool 'De Brink' (verder obs De Brink).
Per 13 september 2004 heeft verzoeker [zoon] ingeschreven bij de Vrije Basisschool Michael te Emmen.
Verzoeker heeft bij brief van 1 november 2004 de directeur van obs De Brink verzocht [zoon] weer toe te laten tot De Brink.
Naar aanleiding van dit verzoek hebben partijen op 30 november 2004 met elkaar gesproken. Een verslag van dit gesprek bevindt zich onder de gedingstukken.
Verzoeker heeft [zoon] op enig moment laten inschrijven als leerling van christelijke basisschool 'Het Palet'.
Omtrent deze inschrijving zijn tussen verzoeker en de directeur van 'Het Palet' afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn schriftelijk vastgelegd.
Deze inschrijving is voor verweerder aanleiding geweest om verzoeker bij brief van 20 december 2004 te vragen om schriftelijk kenbaar te maken of het verzoek om toelating tot obs De Brink met deze inschrijving vervalt.
Bij brief van 22 december 2004 heeft verzoeker verweerder laten weten dat dit niet het geval is.
Bij brief van 7 januari 2005 heeft verweerder aan verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt om [zoon] niet toe te laten tot obs De Brink.
Verzoeker heeft bij brief van 19 januari 2005 op dit voornemen gereageerd.
Bij het thans bestreden besluit van 21 januari 2005 heeft verweerder onder de overweging dat verzoekers reactie hem geen aanleiding heeft gegeven om van zijn voornemen af te zien het verzoek tot toelating van [zoon] op obs De Brink afgewezen.
Standpunten van partijen
Verzoeker wijst erop dat [zoon] vanaf de kleuterschool zes jaar lang op De Brink heeft gezeten.
Voorts geeft verzoeker aan dat hij niet akkoord is gegaan met de door de Vrije School voorgestelde testen, omdat hij daartoe geen aanleiding vindt en hij in dit opzicht ook geen symptomen ziet bij [zoon].
Verzoeker zal, zo stelt hij, nooit toestemming geven voor een test en nooit akkoord gaan met de opvatting dat [zoon] op het Speciaal Basisonderwijs meer op zijn plaats zou zijn.
Volgens verzoeker is de relatie met (het team van) obs De Brink niet verstoord. Hij is van mening dat [zoon] recht heeft op onderwijs op een reguliere openbare school en terug zou moeten keren naar De Brink, waar [zoon] bekend is met de structuur en de sfeer. Verzoeker stelt dat [zoon] dat echt mist en heeft hij er daarom achteraf spijt van dat hij [zoon] bij een andere school heeft aangemeld.
Samengevat en in hoofdzaak voert verweerder aan dat de vertrouwensrelatie tussen verzoeker en de school ernstig is verstoord.
Volgens verweerder heeft verzoeker de vanzelfsprekendheid van het gezag van de school gedurende over [zoon] gedurende de schoolperiode niet geaccepteerd.
Ook de bevindingen van de Schoolbegeleidingsdienst (SABD) uit 2002 heeft verzoeker volgens verweerder niet geaccepteerd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er aanwijzingen zijn dat [zoon] beter tot zijn recht komt op een speciale basisschool. Er zijn volgens verweerder aanwijzingen dat [zoon] het reguliere programma op obs De Brink niet kan volgen en dat hij een aangepaste leerlijn nodig heeft. In de optiek van verweerder accepteert verzoeker deze zienswijze niet.
Verweerder wijst erop dat verzoeker tot op heden geen gebruik maakt van de aangeboden mogelijkheden. Zo is er onder meer een tijdelijke observatieplaats aangeboden op de speciale basisschool 'De Catamaran'.
Beoordeling
Beoordeeld dient te worden of er aanleiding bestaat de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Daartoe interpreteert de voorzieningenrechter het verzoek aldus, dat verzoeker daarmee een voorlopige plaatsing van [zoon] op obs De Brink probeert te bewerkstelligen. Dit is ter zitting desgevraagd ook door verzoeker bevestigd.
Omtrent de toewijsbaarheid van dit verzoek wordt het volgende overwogen.
Op voet van het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, berust de beslissing over toelating en verwijdering van leerlingen bij het bevoegd gezag.
Het bevoegd gezag heeft in het onderhavige geval negatief beslist op verzoekers verzoek om [zoon] toe te laten tot obs De Brink.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting leidt de voorzieningenrechter af dat verweerder dit besluit heeft doen steunen op het gegeven dat [zoon] is aangewezen op extra begeleiding, dat hij een individueel programma nodig heeft en dat hij beter tot zijn recht zou komen binnen het speciaal basisonderwijs.
Verweerder heeft daarbij, zo is ter zitting gebleken, het belang van [zoon] voorop gesteld en is -gegeven het feit dat verzoeker één en ander niet accepteert en van mening is dat [zoon] het reguliere programma van zijn groep zou moeten volgen-
op enig moment zelfs buiten verzoeker om aangepaste stof aan [zoon] gaan aanbieden.
Voorts heeft verweerder de weigering om [zoon] weer toe te laten tot obs De Brink gestoeld op de -in de ogen van verweerder onherstelbare- vertrouwensbreuk tussen (het team van ) obs De Brink en verzoeker. Daarbij heeft verweerder het gegeven betrokken dat verzoeker ook steeds bij andere scholen heeft geïnformeerd. Er is, zo heeft verweerder overwogen, sprake van een onwerkbare situatie.
Ter zitting is nog gebleken dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit ook het belang van het team van obs De Brink heeft laten meewegen. Duidelijk is dat de leerkrachten bij een eventuele terugkeer van [zoon] de nodige moeilijkheden voorzien.
In aanmerking nemende het belang van [zoon], de opvatting van het team van obs De Brink dat hij is aangewezen op een eigen programma en in feite beter tot zijn recht zou komen binnen het speciaal basisonderwijs en het gegeven dat verzoeker weigert mee te werken aan het in kaart brengen van de mogelijkheden en het niveau van [zoon] is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten [zoon] niet toe te laten tot obs De Brink.
Een eventuele terugkeer van [zoon] op obs De Brink zal in feite, zo is ter zitting ook gebleken, een onwerkbare situatie tot gevolg hebben. Daarmee zijn de belangen van [zoon], de school maar zeker ook van het team, niet gediend.
Alles overziende is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen aanleiding bestaat de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek daartoe dient te dan ook te worden afgewezen.
De voorzieningenrechter is zich er van bewust dat hiermee mogelijkerwijs een impasse ontstaat, in die zin, dat ook een aanmelding op een andere school problemen met zich zou kunnen brengen.
Het spreekt vanzelf dat een dergelijke impasse niet in het belang van [zoon] is, en de voorzieningenrechter geeft partijen, in het bijzonder verzoeker, nadrukkelijk in overweging om het ontstaan van een dergelijke impasse te voorkomen, bijvoorbeeld door het laten testen van [zoon] teneinde -objectief- zijn niveau en mogelijkheden te kunnen bepalen.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslist wordt als volgt.
III. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2005
door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van mr. W.P. Claus, griffier.
mr. W.P. Claus mr. A.T. de Kwaasteniet
Afschrift verzonden op:
typ: wpc