ECLI:NL:RBASS:2004:AR7825

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1139
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting coffeeshop The Fatman wegens overtredingen Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op 16 december 2004 uitspraak gedaan in het geding tussen de Cooperatieve Horeca Exploitatievereniging The Fatman en de burgemeester van de gemeente Emmen. De verzoekster, die een coffeeshop exploiteert, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de gedoogstatus en de sluiting van haar onderneming op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had besloten om de coffeeshop te sluiten vanwege ernstige overtredingen van het gemeentelijk softdrugsbeleid, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs was aangetroffen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster tijdig bezwaar had gemaakt en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek om een voorlopige voorziening te behandelen. Tijdens de zitting is de situatie rondom de coffeeshop besproken, waarbij de burgemeester en zijn vertegenwoordigers de overtredingen hebben toegelicht. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de aangetroffen hoeveelheden softdrugs en de relatie tussen de coffeeshop en een nabijgelegen café.

De rechter heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden en dat de aangetroffen hoeveelheden softdrugs de maximaal toegestane handelsvoorraad overschreden. Dit rechtvaardigde de sluiting van de coffeeshop, ondanks het verweer van verzoekster dat de overtredingen niet in haar opdracht waren gepleegd. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen en heeft het verzoek afgewezen.

Uitspraak

Kenmerk: 04/1139 BESLU
U I T S P R A A K
van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geding tussen:
de Cooperatieve Horeca Exploitatievereniging The Fatman, gevestigd te Emmen, verzoekster,
en
De burgemeester van de gemeente Emmen, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2004 heeft verweerder, in aansluiting op zijn besluit om de gedoogstatus van verzoekster per direct in te trekken, op basis van artikel 13b van de Opiumwet de coffeeshop The Fatman aan de Kolhoopstraat 4 en café The Saloon aan de Kolhoopstraat 18-20 met onmiddellijke ingang voor de duur van een half jaar gesloten.
Dit besluit is verzoekster bij brief van 10 december 2004 medegedeeld.
Namens verzoekster is bij brief van eveneens 10 december 2004 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij brief van gelijke datum is tevens namens verzoekster aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft bij brief van 13 december 2004 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van verzoekster heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 16 december 2004, alwaar namens verzoekster [penningmeester/secretaris], penningmeester/secretaris is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. Breuker, advocaat te Groningen.
Verweerder, de heer C. Bijl, is in persoon verschenen, alsmede de heer G.J.P.E. Wilms, werkzaam bij de Bestuursstaf, afdeling Kabinet, van de gemeente Emmen.
II. Motivering
Algemeen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
Feiten en omstandigheden
De voorzieningenrechter gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster exploiteert een coffeeshop genaamd The Fatman op het adres Kolhoopstraat 4 te Emmen.
Uit een op 7 december 2004 verricht politie-onderzoek en uit eigen waarneming is het verweerder gebleken dat in The Fatman ernstige overtredingen van het gemeentelijk gedoogbeleid softdrugs plaatsvonden.
Verweerder heeft de volgende overtredingen geconstateerd:
- In The Fatman is een voorraad van 20 kg softdrugs (hennep) aangetroffen.
- Tussen The Fatman en café The Saloon aan de Kolhoopstraat 18-20 bestaat een functionele relatie nu de bedrijfsleider van The Fatman de bij The Saloon behorende bovenwoning bewoont, er een gecombineerd camerabewakings-syteem aanwezig is ten behoeve van beide panden en in voormelde bovenwoning een grote hoeveelheid softdrugs (10 kg hennep en 42 kg hash) is aangetroffen.
Voorts heeft verweerder overwogen dat de aanwezigheid van The Fatman meer en meer aanleiding geeft tot overlastsituaties.
Verweerder heeft overwogen dat de geconstateerde overtredingen van een zo ernstige aard zijn en een zodanige flagrante en bewuste overtreding van het gemeentelijk softdrugsbeleid opleveren dat, in aansluiting op het besluit om de gedoogstatus van verzoekster per direct in te trekken, om die reden een evenredig middel dient te worden toegepast, inhoudende het met onmiddellijke ingang sluiten van The Fatman en The Saloon voor de periode van een half jaar.
Standpunten van partijen
Verzoekster bestrijdt, bij gebrek aan wetenschap, dat de door verweerder genoemde hoeveelheid softdrugs zou zijn gevonden.
Mocht een dergelijke hoeveelheid wel zijn gevonden, dan is dat niet in opdracht van verzoekster geweest, noch met haar medeweten en tegen haar instructies in. Indien wordt vastgesteld dat de aangetroffen hoeveelheid de verantwoordelijkheid van de bedrijfsleider is, dan zal deze, zo stelt verzoekster, onmiddellijk worden ontslagen.
Ook betwist verzoekster het door verweerder gestelde verband tussen The Fatman en The Saloon, alsmede het feit dat The Fatman voor overlast zorgt, althans voor meer overlast dan een willekeurige andere horecagelegenheid in Emmen in een vergelijkbare situatie. Er is, volgens verzoekster, geen sprake van een dusdanige overlast, dat dat een onaanvaardbaar karakter heeft.
Tenslotte voert verzoekster aan dat het door verweerder ingezette middel niet evenredig is en bovendien in strijd met het door verweerder in deze gevoerde beleid.
Ten aanzien van de intrekking van de gedoogstatus merkt verweerder op dat daartegen geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Verweerder verwijst daarbij naar een tweetal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het aangewende middel is, zo stelt verweerder, enerzijds bedoeld om de loop uit de zaak te krijgen en een terugkeer naar het normale openbare leven te bewerkstelligen. Anderzijds stelt dit middel hem in staat om gegevens te verkrijgen uit het nu nog lopende justitiële onderzoek.
In reactie op hetgeen namens verzoekster is aangevoerd, stelt verweerder dat de bedrijfsleider zich in de afgelopen tijd kennelijk dusdanig als bedrijfsleider heeft ontwikkeld, dat verzoekster alle grip op de gang van zaken binnen The Fatman en de naleving van het gedoogbeleid heeft verloren. The Fatman wordt volgens verweerder niet meer gerund door verzoekster, maar door de bedrijfsleider, hetgeen een extra grond oplevert om de gedoogstatus in te trekken.
Voor wat betreft de relatie tussen The Fatman en The Saloon heeft verweerder, zo stelt hij, nog van een nieuw feit kennis genomen, namelijk dat de eigenaar/verhuurder van de sigarettenautomaten in The Fatman en The Saloon voor beide locaties de bedrijfsleider van The Fatman als contactpersoon aanwees.
Ten aanzien van de gestelde overlast merkt verweerder op dat de sfeer rond The Fatman door de omgeving als onveilig en bedreigend wordt ervaren, hetgeen niet uitnodigt om bij de coffeeshop te gaan klagen.
In de optiek van verweerder zijn ook los van de overlast de schendingen van het gemeentelijk softdrugsbeleid zo bovenmatig, dat naar zijn oordeel niets de intrekking van de gedoogstatus en de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet in de weg staat.
Ter zitting heeft verweerder onder meer nog aangevoerd dat verzoekster zich met de geconstateerde overtreding buiten het toepasselijke gedoogbeleid heeft geplaatst.
Toepasselijke regelgeving
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
De burgemeester is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Beoordeling
Beoordeeld dient te worden of er aanleiding bestaat de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
In de eerste plaats stelt de voorzieningenrechter in formeel opzicht vast dat uit het verzoekschrift blijkt dat het thans voorliggende verzoek zich richt op het sluitingsbesluit.
Weliswaar heeft verzoeksters gemachtigde ter zitting betoogd dat, voor het geval de intrekking van de gedoogstatus als een besluit in de zin van de Awb zou moeten worden aangemerkt, het verzoek geacht moet worden mede daarop betrekking te hebben, doch dit betoog kan niet worden gevolgd, nu volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer kenbaar uit AB 2003, 394) de weigering om een gedoogstatus voor een coffeeshop toe te passen geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb en de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om daarover in casu anders te oordelen.
Inhoudelijk stelt de voorzieningenrechter vast dat de raad van de gemeente Emmen op 26 september 1996 de nota "Drugsbeleid in Emmen" heeft vastgesteld, met daarin gedoogcriteria en normen voor het bijbehorend bestuursrechtelijk optreden. Voorts werd daarin een maximumstelsel van drie coffeeshops geïntroduceerd met een daaraan gekoppeld uitsterfbeleid voor vanaf dat tijdstip boventallige coffeeshops.
Dit beleid is door de raad bij besluit van 28 november 1998 verfijnd en van kracht geworden voor de gehele (nieuwe) gemeente Emmen.
Eén van de in dit beleid opgenomen criteria houdt in dat in de coffeeshop niet meer dan 500 gram handelsvoorraad aanwezig mag zijn. Voorts mogen er ingevolge dit beleid in de coffeeshop geen verkooptransacties groter dan 5 gram per persoon per dag plaatsvinden.
Uitgaande van de door verweerder gestelde waarneming op basis waarvan hij het bestreden besluit heeft genomen en in aanmerking nemende het feit dat verzoekster in feite heeft volstaan met een enkele ontkenning daarvan bij gebrek aan wetenschap is de voorzieningenrechter van oordeel dat op dit moment in voldoende mate aannemelijk is dat ten tijde hier van belang in The Fatman een hoeveelheid softdrugs zoals door verweerder aangegeven aanwezig was.
Deze hoeveelheid overschreed de in het gedoogbeleid neergelegde norm voor wat betreft de maximaal toegestane handelsvoorraad, wat daar verder ook van zij, tientallen malen.
Gelet op deze hoeveelheid, alsmede op de in de woning van de bedrijfsleider aangetroffen hoeveelheid softdrugs mocht verweerder, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, er in redelijkheid van uitgaan dat de aanwezige softdrugs niet bestemd waren voor c.q. deel uitmaakten van de voor The Fatman bestemde handelsvoorraad, maar dat deze bestemd waren voor andere -niet onder het gedoogbeleid vallende- doeleinden.
Verweerder was mitsdien bevoegd om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet handhavend op te treden, zonder daarbij toepassing te geven aan hetgeen is neergelegd in het gedoogbeleid.
Indien en voor zover de aanwezige softdrugs toch geacht moeten worden bestemd te zijn voor c.q. deel uit te maken van de handelsvoorraad van The Fatman, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de mate waarin de aangetroffen hoeveelheid de maximaal toegestane handelsvoorraad van 500 gram overschreed een omstandigheid gelegen die maakt dat verweerder van het gedoogbeleid mocht afwijken, in die zin, dat meteen de op één na zwaarste maatregel kon worden opgelegd.
Dat verweerder, voor wat betreft de zwaarte van de maatregel, in feite niet buiten de grenzen van het gedoogbeleid is getreden, terwijl -zoals hiervoor is overwogen- ook bij een rechtstreekse toepassing van het gedoogbeleid verweerder bevoegd was tot het opleggen van de onderhavige maatregel, maakt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de vraag of de toegepaste maatregel proportioneel is te achten bevestigend dient te worden beantwoord.
De thans nog resterende vraag of het bestreden besluit strijdig moet worden geacht met het rechtszekerheidsbeginsel omdat verzoekster er vanuit mocht gaan dat bij een overtreding de -getrapte- maatregelsystrematiek zoals neergelegd in het gedoogbeleid zou worden toegepast, beantwoordt de voorzieningenrechter ontkennend.
De aangetroffen hoeveelheden en de daarmee gepaard gaande mate van overschrijding van de maximaal toegestane handelsvoorraad maken naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat verzoekster zich bij een van het gedoogbeleid afwijkende maatregeltoepassing niet met vrucht op een schending van het rechtszekerheidsbeginsel kan beroepen.
Alles overziende komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de houdbaarheid van het bestreden besluit in bezwaar positief moet worden ingeschat.
Er bestaat om die reden geen aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening te treffen en het verzoek daartoe dient derhalve te worden afgewezen.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslist wordt als volgt.
III. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2004
door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van mr. W.P. Claus, griffier.
mr. W.P. Claus mr. A.T. de Kwaasteniet
Afschrift verzonden op:
typ: wpc