STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1983,
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te [verblijfplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 30 juni en 1 september 2004.
De verdachte is verschenen ter terechtzitting van 1 september 2004 en werd bijgestaan door mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Utrecht.
De officier van justitie mr. M.A.M. Wolters acht hetgeen onder 1. primair en 2. subsidiair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
24 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden toezicht door de reclassering, deelname aan het project "Vast en Verder", het volgen van het leerproject dader/slachtoffer, het volgen van een training delictpreventie, teruggave van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
zij op of omstreeks 22 januari 2004 te Rolde, althans in de gemeente Aa en Hunze, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door haar en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een knuppel/stok, althans een hard voorwerp, meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een twee, althans een portemonnee en/of een hoeveelheid geld, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
zij op of omstreeks 22 januari 2004, te Rolde, althans in de gemeente Aa en Hunze, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans een portemonnee(s) en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, de woning van die [slachtoffer] is/zijn binnengegaan en/of die (hoogbejaarde) [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een knuppel/stok, op het hoofd heeft/hebben geslagen;
zij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 22 januari 2004 en/of op of omstreeks 22 januari 2004, te Assen, althans in de gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of goederen, die van haar/hun gading zouden blijken te zijn, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), met haar mededader(s) plannen heeft gemaakt om een hoogbejaarde man, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1912, te overvallen en/of -ter uitvoering van voornoemde plannen- zich op 22 januari 2004 naar de door die [slachtoffer] bewoonde woning aan de [adres slachtoffer] hebben begeven, waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich hadden voorzien van (een) bivakmuts(en) en/of tape en/of veters en/of een slagwapen en/of handschoenen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond(en) dat een mededader die [slachtoffer] een slaapverwekkend/verdovend middel had toegediend;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 22 januari 2004 en/of op of omstreeks 22 januari 2004, te Assen, althans in de gemeente Assen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het na te noemen misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren, in elk geval meer dan acht jaren is gesteld, te weten diefstal met geweld in vereniging, hetgeen het misdrijf van artikel 312 lid 1 en lid 2 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht oplevert, en/of afpersing in vereniging, hetgeen het misdrijf van artikel 317 lid 1 en lid 3 van het Wetboek van Strafrecht oplevert, opzettelijk (een) bivakmuts(en) en/of tape en/of veters en/of een slagwapen en/of handschoenen, althans (een) voorwerp(en), die/dat kennelijk was/waren bestemd tot het in vereniging begaan van voornoemd misdrijf, voorhanden heeft gehad,hebbende zij, verdachte, en/of haar mededader(s) plannen gemaakt om een hoogbejaarde man, te weten [slachtoffer], geboren [geboortedatum] 1912, te overvallen en/of ter uitvoering van voornoemde plannen (een) gat(en) in (een) muts(en) geknipt en/of zich op 22 januari 2004 naar de woning van deze [slachtoffer] begeven, waarbij zij zich hadden voorzien van voornoemde voorwerpen;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De verdachte dient van het onder 1. primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht met name niet overtuigend bewezen, dat verdachte en haar medeverdachten mevrouw [slachtoffer] van het leven hebben willen beroven. Van meet af aan is het opzet gericht geweest op beroving, zij het dat eventueel geweld niet werd uitgesloten. Ook binnen de constructie van het voorwaardelijk opzet komt de rechtbank, hoe ernstig het op mevrouw [slachtoffer] uitgeoefende geweld ook is geweest, niet tot het overtuigend bewijs van het primair tenlastegelegde.
Voorts dient de verdachte van het onder 2. primair te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Van het onder 1. subsidiair tenlastegelegde acht de rechtbank slechts de gekwalificeerde diefstal van twee portemonnees en een hoeveelheid geld wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank kan, op basis van de huidige tenlastelegging, niet komen tot het wettig bewijs van het op mevrouw [slachtoffer] uitgeoefende geweld.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
het op mevrouw [slachtoffer] uitgeoefende geweld staat feitelijk los van de voltooide diefstal van de portemonnees. Het geweld is, met andere woorden, niet aangewend om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, om de vlucht mogelijk te maken of zich het bezit van het gestolene te verzekeren. De portemonnees waren immers al in het bezit van verdachte en haar mededaders en de diefstal was niet ontdekt.
Het geweld is eerst uitgeoefend nadat verdachte en haar medeverdachte [naam medeverdachte] nogmaals naar binnen gingen om te kijken of er nog meer te halen viel omdat de opbrengst van de eerste diefstal tegen viel.
Ernstiger - en, naar het oordeel van de rechtbank, funest - is echter de formulering dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, de woning van die [slachtoffer] is/zijn binnengegaan en/of die (hoogbejaarde) [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een knuppel/stok, op het hoofd heeft/hebben geslagen. De steller van de tenlastelegging heeft ervoor gekozen het uitgeoefende geweld toe te schrijven aan deze verdachte, samen met (een) ander(en) of alleen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat niet is komen vast te staan wie van de twee die de tweede keer naar binnen zijn gegaan (verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte]) het geweld heeft uitgeoefend. Ook de rechtbank heeft niet kunnen vaststellen of verdachte dan wel medeverdachte [naam medeverdachte] mevrouw [slachtoffer] heeft mishandeld. In het algemeen levert dat geen probleem op. Aangezien immers het geweld niet op zichzelf wordt gestraft, maar de aard van de diefstal ernstiger maakt, is het geen persoonlijke verzwarende omstandigheid in de zin van artikel 50 Sr. Artikel 312 Sr. verhoogt daarom de strafbaarheid van de deelnemers aan de diefstal met geweldpleging, ook als deze niet aan het geweld hebben deelgenomen. Nu echter in de strafzaak tegen verdachte uitdrukkelijk is tenlastegelegd dat zij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, mevrouw [slachtoffer] heeft mishandeld, waardoor het uitgeoefende geweld tot een persoonlijke verzwarende omstandigheid is geworden, kan de rechtbank niet tot het bewijs van het tenlastegelegde geweld komen. Indien in de tenlastelegging zou zijn opgenomen dat het geweld was gepleegd "door verdachte of (één van) haar mededaders", ware de uitkomst wellicht een andere geweest.
De conclusie kan dan ook geen andere zijn dan dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde geweldpleging tegen mevrouw [slachtoffer].
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 22 januari 2004, te Rolde, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee portemonnees en geld, toebehorende aan [benadeelde];
zij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 22 januari 2004 te Assen, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het na te noemen misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren is gesteld, te weten diefstal met geweld in vereniging, hetgeen het misdrijf van artikel 312 lid 1 en lid 2 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht oplevert, of afpersing in vereniging, hetgeen het misdrijf van artikel 317 lid 1 en lid 3 van het Wetboek van Strafrecht oplevert, opzettelijk bivakmutsen en tape en veters en een slagwapen en handschoenen, die kennelijk waren bestemd tot het in vereniging begaan van voornoemd misdrijf, voorhanden heeft gehad, hebbende zij, verdachte, en haar mededaders plannen gemaakt om een hoogbejaarde man, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1912, te overvallen en ter uitvoering van voornoemde plannen gaten in mutsen geknipt en zich op 22 januari 2004 naar de woning van deze [slachtoffer] begeven, waarbij zij zich hadden voorzien van voornoemde voorwerpen;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
onder 1. subsidiair: diefstal door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 311 in verbinding met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2. subsidiair: medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweldpleging of afpersing,
strafbaar gesteld bij artikel 46 in verbinding met de artikelen 47, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 8 juli 2004, opgemaakt door drs. J.C.J. Fischer, GZ-psycholoog te Groningen. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie: betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de zin van een neurotische stoornis. Deze bestond reeds voor en ten tijde van het tenlastegelegde. Door haar neurotische relatievorming had betrokkene in contact met een mededader laten zien dat ze manipuleerbaar was en veel te verliezen had. Hoewel ze besefte dat haar gedrag ontoelaatbaar was voelde ze zich in relatie tot de andere mededaders niet geheel vrij haar wil volgens dit inzicht te bepalen. Een en ander is van dien aard dat hetgeen aan verdachte wordt tenlastegelegd haar op gedragskundige gronden slechts in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in licht verminderde mate.
Verdachte heeft, samen met een drietal andere meisjes, in januari 2004 een overval op een in Assen wonende hoogbejaarde man voorbereid. Verdachte is door haar werk in de thuiszorg bekend met het feit dat de man geld in huis heeft en in zijn portemonnee zijn pinpas met bijbehorende pincode draagt. Afgesproken wordt dat zij zal zorgen dat de man op 22 januari 2004 om 12:00 uur bij de lift in zijn flat staat. De andere meisjes zullen daar dan ook zijn. Door te hoesten of iets te roepen zal zij aangeven dat de man kan worden overvallen. De bedoeling is de man neer te slaan en hem te beroven van zijn geld en pinpas met bijbehorende pincode.
Op 22 januari 2004 gaan drie van de meisjes, voorzien van bivakmutsen, waarin gaten zijn geknipt, veters, tape en een slagwapen op weg naar de woning van de man. Verdachte is reeds ter plaatse. Doordat de drie te laat arriveren mislukt de overval.
Buiten wordt besloten tot een andere beroving. Er moet immers geld komen. Verdachte kent namelijk nog wel iemand. Het betreft de hoogbejaarde mevrouw [slachtoffer] in Rolde. Uit de woning van de vrouw wordt vervolgens een tweetal portemonnees en geld weggenomen. Eenmaal buiten blijkt de buit tegen te vallen. Verdachte en een medeverdachte gaan weer naar binnen op zoek naar meer geld. Daarbij worden zij door de vrouw verrast. Met het meegenomen slagwapen wordt de vrouw ernstig mishandeld. Vervolgens gaan alle verdachten ervandoor. Zij laten de hoogbejaarde vrouw in hulpeloze toestand en ernstig bloedend achter.
De beroving van de hoogbejaarde, weerloze vrouw door dit viertal jonge meiden getuigt naar het oordeel van de rechtbank van een nauwelijks te beschrijven lafheid en gebrek aan mededogen.
De betrokkenheid van verdachte bij de onderhavige beroving en voorbereiding van een andere beroving en haar nog jeugdige leeftijd - ze is nog geen 21 - is zonder meer zorgwekkend te noemen. De rechtbank rekent het de verdachte daarbij zwaar aan dat zij misbruik heeft gemaakt van de kennis die zij door haar werk in de Thuiszorg had verkregen.
De rechtbank is, zoals zij hierboven reeds heeft uiteengezet, met betrekking tot het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde feit niet tot het wettig bewijs van de verzwarende omstandigheid kunnen komen, maar neemt bij haar straftoemeting in belangrijke mate in aanmerking dat verdachte heeft deelgenomen aan de voorbereiding en de uitvoering van de onderhavige diefstal, bij gelegenheid waarvan excessief geweld op de hoogbejaarde mevrouw [slachtoffer] is uitgeoefend, zoals tijdens het onderzoek ter terechtzitting uitvoerig aan de orde is gekomen. Noch uit enige wetsbepaling, noch in het wettelijk systeem immers kan een verbod worden gevonden ten laste van de verdachte rekening te houden met enige bezwarende omstandigheid/heden. Ook in de jurisprudentie zijn hiervan diverse voorbeelden te vinden (o.a. HR 19 maart 1974, NJ 1974, 245, HR 11 oktober 1983, NJ 1984, 257 en HR 14 februari 1995, NJ 1995, 426).
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1. primair en 2. primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. subsidiair en 2. subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan een gedeelte groot zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen haar te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland - hetgeen mede kan inhouden dat zij deelneemt aan de leerstraffen "dader-slachtoffer" en "delictpreventietraining" - zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, en dat zij voorts zal deelnemen aan het penitentiair programma "Vast en Verder" van het Leger des Heils en zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen die het Leger des Heils haar dienaangaande zal geven, met opdracht aan eerstgenoemde instelling ingevolge artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank gelast de teruggave aan veroordeelde van de navolgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
een zwarte jas, voorzien van kunstbontkraag, een zwarte broek met witte streep en een blauw/grijze gsm, merk Sony Ericsson.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van de som van ? 10,-- en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een of meer mededaders is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, en mr. J.E. Münzebrock en mr. A.M.E. van der Sluijs, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op woensdag 15 september 2004, zijnde mr. Van der Sluijs buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.