ECLI:NL:RBASS:2004:AP8504

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
29 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/444 en 04/423
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorschot op schadevergoeding voor 'De Giraf' te Emmen

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening en een bodemzaak met betrekking tot planschadevergoeding voor Hotel-, Congres- en Sportcentrum De Giraf in Emmen. De Raad van de gemeente Emmen had op 25 maart 2004 de bezwaren van De Giraf ongegrond verklaard en het eerdere besluit tot afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding gehandhaafd. Verzoeksters, De Zuidoosthal B.V. en De Giraf B.V., hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is, omdat verzoeksters aanzienlijke kosten hebben gemaakt voor geluidwerende maatregelen en een overbruggingsfinanciering hebben moeten regelen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit onrechtmatig is, omdat de gemeente Emmen ten onrechte heeft aangenomen dat de planschade voor verzoeksters voorzienbaar was. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de gemeente Emmen een nieuw besluit moet nemen, waarbij de hoogte van de schadevergoeding moet worden vastgesteld. Tevens wordt de gemeente Emmen veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 210.000,-- aan verzoeksters, alsmede tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige advisering door bestuursorganen en de noodzaak om rekening te houden met de belangen van belanghebbenden.

Uitspraak

Kenmerk: 04/423 en 04/444 BELEI
U I T S P R A A K
van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geding tussen:
De Zuidoosthal B.V. en De Giraf B.V. , beiden gevestigd te Emmen, verzoeksters,
en
De Raad van de gemeente Emmen, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2004 heeft verweerder de bezwaren van het Hotel-, Congres- en Sportcentrum De Giraf ongegrond verklaard en het primaire besluit van 22 juni 2000 inzake afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) gehandhaafd.
Namens verzoeksters is bij brief van 11 mei 2004 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
Bij brief van 19 mei 2004 is tevens namens verzoeksters aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft bij brief van 27 mei 2004 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden, waarbij voor het merendeel van de op de zaak betrekking hebbende stukken is verwezen naar de stukken ingediend in een eerdere voorzieningenprocedure, bij de rechtbank geregistreerd onder het kenmerk 04/8 BESLU. Bij brieven van 28 mei 2004 en 16 juni 2004 heeft verweerder ter zake van het verzoek om een voorlopige voorziening en ter zake van het beroepschrift verweerschriften ingestuurd. Aan de gemachtigde van verzoeksters is hiervan een afschrift verstuurd.
De stukken van het geding 04/8 BESLU maken deel uit van onderhavige procedure en worden bij partijen bekend verondersteld.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 23 juni 2004, alwaar verzoeksters zijn verschenen in de persoon van directeur en eigenaar [eigenaar], bijgestaan door mr. A. Kaspers.
Voor verweerder zijn verschenen, daartoe ambtshalve opgeroepen, mr. J.T. Oosterhoff en F. Agteres, medewerkers van de gemeente Emmen.
II. Motivering
Algemeen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan wanneer beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Feiten en omstandigheden
Op 26 januari 1981 heeft verweerder de Structuurnota Emmen-centrum vastgesteld.
Nadat in april 1983 een aanvraag voor een bouwvergunning is ingediend en deze vergunning is verleend, is in oktober 1983 begonnen met de bouw van een tennis- en evenementenhal aan de Van Schaikweg te Emmen. In 1984 is hiervoor de eerste milieuvergunning verleend en vanaf 1986 hebben er steeds uitbreidingen of veranderingen plaatsgevonden, waarvoor bouwvergunningen zijn verleend. De milieuvergunning is in 1987 en in 1995 aangepast.
Bij brief van 29 juli 1999 is namens Hotel-, Congres- en Sportcentrum De Giraf bij verweerder een verzoek om planschadevergoeding ingediend voor een bedrag van
f 2.295.975,-- te vermeerderen met de wettelijke rente in verband met de verleende vrijstelling d.d. 20 juli 1994 ingevolge artikel 19 van de WRO ten behoeve van de (woon)bebouwing 'Beatrixpark'.
Naar aanleiding hiervan heeft de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) te Rotterdam op 16 maart 2000 advies uitgebracht. Op basis van dit advies heeft verweerder - op voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 12 juni 2000 - op 22 juni 2000 besloten het verzoek om een planschadevergoeding af te wijzen.
Bij brief van 31 juli 2000 is namens Hotel-, Congres- en Sportcentrum De Giraf bij verweerder bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit tot afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding.
In haar schrijven van 8 januari 2001 heeft de commissie rechtsbescherming, kamer bezwaar en beroep, van de gemeente Emmen verweerder geadviseerd de bezwaren tegen de afwijzing van de planschadevergoeding ongegrond te verklaren.
Op 20 maart 2001 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen ambtenaren van de gemeente Emmen en de (toenmalige) gemachtigde van 'De Giraf' inzake de bestemmingsplannen in de omgeving van de Beatrixstraat. Hiervan is een verslag gemaakt.
Op 6 september 2001 heeft de SAOZ een aanvullend advies uitgebracht omtrent onderhavig planschadeverzoek. Bij brief van 18 oktober 2001 is dit advies aan de gemachtigde van verzoeksters toegestuurd. In dit advies heeft de SAOZ geconcludeerd dat de kortst mogelijke afstand waar woningen gebouwd mogen worden nabij het complex 'De Giraf' door het vrijstellingsbesluit van 20 juli 1994 is verminderd met circa 80 meter en dat de geluidisolerende maatregelen aan het complex ten dele zijn toe te schrijven aan de woningen die zijn opgericht aan de Beatrixstraat en ten dele aan de reeds aanwezige woningen aan de Kerkhoflaan en de Emmalaan. Voor een exacte verdeling van de kosten is een aanvullend akoestisch onderzoek noodzakelijk, aldus de SAOZ. De SAOZ heeft geadviseerd tot afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding, omdat de woningbouw in het gebied, waarvan het Beatrixpark deel uitmaakt, voorzienbaar is, gelet op de vaststelling door verweerder van de 'Structuurnota Emmen Centrum' op 26 januari 1981. Dit advies heeft de SAOZ gebaseerd op het volgende citaat uit de Structuurnota:
'De strook ten zuiden van de Kerkhoflaan tussen de Wilhelminastraat en de spoorweg is als buurt van een andere kwaliteit. Dit is een van de weinige gebieden in het centrum die zich mogelijk lenen voor een versterking van de woonfunctie in een aangepaste stedelijke vorm, mogelijk zelfs in de goedkope huursector. Een aangepaste stedelijke vorm wijst in dit geval wel op een hoge woningdichtheid, maar niet op hoge flats.'
Bij brief van 13 november 2001 is een aanvullend bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Na een op 28 november 2001 gehouden hoorzitting heeft de commissie rechtsbescherming verweerder in haar schrijven van 21 januari 2002 geadviseerd de bezwaren tegen de geweigerde planschadevergoeding gegrond te verklaren.
Bij brief van 26 februari 2002 is namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen aan de gemachtigde van verzoeksters het concept-rapport van Stroop Raadgevend Ingenieurs d.d. 27 november 2001 toegezonden over de door het complex 'De Giraf' te treffen geluidbeperkende maatregelen, zonder daarbij rekening te houden met de woningen aan de Beatrixstraat, als ook de maatregelen die nodig zijn indien wel rekening wordt gehouden met de woningen aan de Beatrixstraat. In dit rapport wordt geconcludeerd dat - gezien het toetsingskader - ook zonder rekening te houden met de nieuwe woningen aan de Beatrixtstraat geluidbeperkende maatregelen noodzakelijk zijn, waarnaast voor deze woningen aanvullende maatregelen nodig zijn om ook voor deze woningen te kunnen voldoen aan het toetsingskader.
Bij brief van 10 april 2002 heeft de gemachtigde van verzoeksters een aanvullende schadeclaim bij de Dienst Stadsontwikkeling van de gemeente Emmen neergelegd, waarna de schade in totaal € 1.029.246,--, nog te vermeerderen met bijkomende kosten als gevolg van de te nemen isolatiemaatregelen en wettelijke rente.
Bij brief van 29 mei 2002 is door het bureau Stroop Raadgevend Ingenieurs een reactie gegeven.
Bij brief van 22 juli 2002 is namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen aan de gemachtigde van verzoeksters aangegeven dat aanvullend onderzoek door het bureau Stroop noodzakelijk is en is verzocht om toestemming te verlenen voor het verrichten van de nodige geluidmetingen in en om het complex 'De Giraf' door dit bureau.
Op 14 november 2002 heeft het bureau Stroop een nieuw concept-rapport uitgebracht omtrent het akoestisch onderzoek ter zake van het complex 'De Giraf'. Hierin zijn dezelfde conclusies getrokken ten aanzien van de noodzakelijke geluidbeperkende maatregelen, met dien verstande dat de kosten van de extra te nemen maatregelen in verband met de nieuwbouw aan de Beatrixstraat worden begroot op € 84.750,--.
Bij brief van 24 januari 2003 aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen heeft de gemachtigde van verzoeksters gereageerd op het concept-rapport van Stroop Raadgevend Ingenieurs d.d. 14 november 2002. Hierbij wordt tevens een voorstel gedaan om te komen tot een minnelijke regeling.
Bij brief van 12 februari 2003 heeft het bureau Stroop de gemeente Emmen desgevraagd een nadere reactie gegeven, waarin wordt aangegeven dat er geen aanleiding is om af te wijken van de rapportage van 14 november 2002.
Op 22 juli 2003 heeft het bureau Stroop een nader akoestisch rapport verstrekt, waarin wordt aangegeven dat de kosten van de aanvullende geluidbeperkende maatregelen die nodig zijn in verband met de nieuwbouw aan de Beatrixstraat € 210.000,-- bedragen.
Op 22 augustus 2003 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen een wethouder, ambtenaren van de gemeente Emmen en vertegenwoordigers van 'De Giraf'. Hiervan is een verslag opgesteld. Ter voorbereiding van een overleg op 3 decemer 2003 is van de zijde van de gemeente Emmen het verslag van het overleg op 22 augustus 2003 aan de gemachtigde van verzoeksters toegestuurd.
Bij brief van 30 oktober 2003 heeft de advocaat mr. T.J. van Drooge aan de Dienst Stadsontwikkeling van de gemeente Emmen advies uitgebracht over de rapporten van de SAOZ en het advies van de commissie rechtsbescherming. Omtrent de voorzienbaarheid heeft Van Drooge het volgende opgemerkt:
'Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State dat uit een structuurplan of uit een structuurnota voorzienbaarheid kan worden afgeleid. Aannemende dat de structuurnota woningbouw aangaf in het betreffende gebied staat daarmee de voorzienbaarheid vast.
Op goede gronden heeft SAOZ dus in tweede instantie geadviseerd tot afwijzing van het verzoek wegens voorzienbaarheid.
In het bezwaarschrift wordt gesteld dat de structuurnota in ieder geval voor een gedeelte van het gebied geen woningbouw aangaf maar kantoren en bedrijven, maar of dat juist is, kan ik zonder kennisname van het structuurplan niet beoordelen.'
Van Drooge heeft geadviseerd het verzoek om en planschadevergoeding af te doen overeenkomstig het tweede rapport van de SAOZ en dit verzoek op grond van voorzienbaarheid af te wijzen.
Bij brief van 5 december 2003 heeft de gemachtigde van verzoeksters (wederom) aan verweerder gevraagd om een beslissing op de bezwaren, waaruit blijkt dat het overleg van 3 december 2003 niet is doorgegaan. Bij brief van 16 december 2003 is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen aan de gemachtigde van verzoeksters aangegeven dat een vervolggesprek niet meer aan de orde is.
In de brief van 9 januari 2004 heeft de SAOZ een nader advies uitgebracht over de noodzakelijke geluidwerende maatregelen om te kunnen voldoen aan de milieuvergunning, de gestelde omzetderving en de geclaimde kosten voor juridische bijstand.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en de primaire afwijzing tot vergoeding van de geclaimde planschade gehandhaafd.
Standpunten partijen
Verzoeksters stellen een spoedeisend belang te hebben omdat zij ter beperking van de planschade een van de evenementenhallen hebben laten isoleren ten bedrage van
€ 450.000,--. In verband hiermee hebben verzoeksters een overbruggingsfinanciering moeten regelen bij de bank, welke loopt tot 1 juli 2004. Ter voorkoming van liquiditeitsproblemen wordt bij wijze van voorlopige voorziening een voorschot gevraagd van verweerder ten bedrage van € 210.000,-- op het definitief vast te stellen bedrag aan schadevergoeding.
Verzoeksters menen dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, omdat ten onrechte door verweerder wordt aangegenomen dat de planschade voor verzoeksters voorzienbaar was. Verzoeksters stellen dat verweerder uitsluitend is afgegaan op het advies van mr. T.J. van Drooge die geen kennis heeft genomen van de Structuurnota, terwijl in het aanvullende bezwaarschrift van 13 november 2001 is aangegeven dat in de Structuurnota ook is aangegeven dat het onderhavige gebied kan worden gebruikt voor de kantoor- en bedrijfsfunctie.
Verzoeksters wijzen er op dat in het verleden in nauw overleg met de gemeente Emmen tot de onderhavige lokatie voor de vestiging van evenementenhallen is gekomen. De gemeente heeft verzoeksters niet gewaarschuwd voor nieuwbouw, omdat dit niet werd voorzien. Dit gebrek aan voorzienbaarheid kwam ook, aldus verzoeksters, naar voren in de feiten en omstandigheden, waaronder het gegeven dat de onderhavige lokatie, waarop in 1995 nieuwbouw is verrezen, in 1983 werd gebruikt als gemeentelijk opslagterrein en zich aldaar gebouwen bevonden van de gemeentelijke sociale werkvoorziening.
Verzoeksters geven aan dat niet alle bezwaren uit het aanvullende bezwaarschrift van 13 november 2001 zijn behandeld en vragen om deze bezwaren als ingelast te beschouwen. In dit bezwaarschrift wordt namens verzoeksters nader ingegaan op het ontbreken van de voorzienbaarheid.
Verzoeksters onderbouwen hun schadeclaim ten aanzien van de kosten voor extra geluidwerende voorzieningen, de gederfde winst en de kosten voor deskundigen ter bepaling van de omvang van de schade.
Verweerder stelt dat een spoedeisend belang ontbreekt, omdat onderhavige kwestie al een zeer langdurig tijdsbeslag kent. Verweerder meent ook, onder verwijzing naar het advies van de externe deskundige Van Drooge, dat de stelling van verzoeksters dat het bestreden besluit in de beroepsprocedure niet in stand zal worden gelaten, geen hout snijdt. De per 1 juli 2004 aflopende overbruggingsfinanciering behoort tot het ondernemingsrisico van verzoeksters, aldus verweerder. Bij het aangaan van deze financiële verplichtingen waren verzoeksters reeds in deze planschadeprocedure verwikkeld.
Verweerder stelt dat slechts verkennende gesprekken zijn gevoerd die niet tot een definitieve schikkingsovereenkomst hebben geleid. Het komt volgens verweerder voor risico van verzoeksters dat deze verkennende gesprekken door verzoeksters als een soort 'onderpand' zijn gebruikt voor het aangaan van een overbruggingsfinanciering.
Verweerder geeft aan dat de geluidproblematiek van 'De Giraf'een langere geschiedenis kent dan vanaf het vrijstellingsbesluit voor de woningen aan de Beatrixstraat in 1994. Deze problematiek is volgens verweerder al vanaf de beginjaren van de exploitatie aan de orde geweest, waarbij in 1984 en 1987 hinderwetvergunningen zijn verstrekt met bijbehorende geluidvoorschriften. Toen bleek dat verzoeksters zich niet hielden aan deze voorschriften zijn afspraken gemaakt. Uit de stukken blijkt, aldus verweerder, dat de klachten over geluidoverlast dateren van ver voor de bouw van de woningen aan de Beatrixstraat.
Ten aanzien van de beroepsgronden ontkent verweerder dat de SAOZ haar adviezen zou hebben gebaseerd op onjuiste informatie. Verweerder handhaaft zijn opvatting over de voorzienbaarheid en stelt dat verzoeksters het verloop van de feiten en omstandigheden miskennen als zij menen dat verweerder hen had moeten waarschuwen bij het oprichten van hun hotel-, congres- en sportcomplex. De kosten van juridische bijstand behoren volgens verweerder op grond van de jurisprudentie voor rekening van verzoeksters te komen.
Toepasselijke regelgeving
Artikel 49, eerste lid, van de WRO bepaalt dat voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:
a. de bepalingen van een bestemmingsplan,
b. het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in de artikelen 17 of 19,
(...)
schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekent.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat verzoeksters beiden als exploitanten dan wel eigenaren van onderhavig hotel-, congres- en sportcomplex als belanghebbenden bij het besluit op bezwaar van 25 maart 2004 (het bestreden besluit) worden aangemerkt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de weigering om een planschadevergoeding toe te kennen met name gebaseerd op het argument van de voorzienbaarheid.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de in 1981 vastgestelde Structuurnota Emmen-centrum, deel A, volgt dat in het gebied ten westen van de spoorbaan en voorts gelegen tussen de Kerkhoflaan, Wilhelminastraat en de Dordsestraat, woningbouw mogelijk is. In dit gebied valt de lokatie waar door middel van een vrijstellingsbesluit aan de Beatrixstraat woningbouw is gerealiseerd. In zoverre zijn de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde adviezen van de SAOZ en Van Drooge juist.
Echter, uit de in de Structuurnota neergelegde uitgangspunten omtrent de woningbouwlokaties, de daarbij behorende kaart omtrent de toekomstige mogelijke aanduiding en invulling van deze lokaties alsmede de schets van het toekomstig mogelijk stuctuurbeeld, zoals omschreven vanaf pagina 43 van de nota, volgt voorts dat de beoogde woningbouw voornamelijk is gepland op de lokaties waar reeds ten tijde van de vaststelling van de nota woningbouw aanwezig was.
In dit verband wordt een gedeelte uit de Structuurnota geciteerd dat volgt op het hiervoor aangehaalde citaat van de SAOZ in haar rapportage van 6 september 2001:
'Het spreekt vanzelf dat in een dergelijk geval t.z.t. tot een goede afweging van individuele belangen (van de thans aldaar wonenden) en het "algemeen belang", dient te worden gekomen. Van het t.z.t. "zomaar" woningen afbreken kan uiteraard geen sprake zijn.
De rand van dit gebied langs de spoorbaan en de Dordtsestraat is en kan bezet worden door de kantoor- en bedrijfsfunktie. (...)'.
Uit het kaartje dat de ontwikkelingsmogelijkheden weergeeft in Emmen-centrum blijkt dat de mogelijke lokatie voor realisering van woningbouw in het gebied ten westen van de spoorbaan en tussen de Kerkhoflaan, Wilhelminastraat en de Dordtsestraat overeenkomt met de lokatie waar op dat moment reeds woningbouw aanwezig is. De lokatie waar thans de woningen aan de Beatrixstraat liggen is hierbij niet ingetekend.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het vorenstaande citaat volgt dat de rand van onderhavig gebied, welke wordt aangeduid als gelegen langs de spoorbaan en de Dordsestraat, ingevuld kan worden met kantoren en bedrijven. Voorts wordt vastgesteld dat uit het kaartje met de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden niet volgt dat ter plaatse waar nu de woningen aan de Beaxtrixstraat zijn gevestigd de mogelijkheid van woningbouw open wordt gehouden. De ter zitting namens verweerder gegeven uitleg over de breedte van een dergelijke 'rand' alsmede over de betekenis dan wel houdbaarheid van het kaartje dat het toekomstbeeld met betrekking tot woningbouwlokaties weergeeft acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. Hiervoor is ook geen steun te vinden in de Structuurnota zelf.
Overwogen wordt dat in het bestreden besluit noch in de daaraan ten grondslag gelegde adviezen wordt ingaan op de in de Structuurnota genoemde nadere uitgangspunten, zoals hiervoor weergegeven, met betrekking tot de woningbouwlokaties in het onderhavig gebied. Verweerder heeft verzuimd verder te kijken dan tot daar waar de SAOZ is opgehouden en heeft verder ook geen acht geslagen op de opmerking van Van Drooge dat hij zonder kennisname van de Structuurnota niet kan beoordelen of de namens verzoeksters ingebrachte stellling omtrent het gedeelte van het onderhavige gebied waar geen woningbouw maar kantoren en bedrijven is beoogd, juist is.
Wanneer een bestuursorgaan adviezen aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient het bestuursorgaan zich er van te vergewissen dat deze adviezen naar inhoud en de wijze van totstandkoming deugdelijk zijn. Met name in het onderhavige geval geldt dat van verweerder een extra alertheid had mogen worden verwachten, nu uit de rapportage van de SAOZ van 16 maart 2000 blijkt dat deze adviesinstantie kennelijk in deze casus een vrij passieve opstelling heeft ingenomen ten aanzien van de feiten en omstandigheden die aan de advisering ten grondslag moeten worden gelegd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de Structuurnota weliswaar dat in het onderhavige gebied waarin de Beatrixstraat ligt rekening moet worden gehouden met woningbouw. Het ligt echter op grond van deze nota niet alleen bepaald niet direct voor de hand dat verwacht zou mogen worden dat ook woningbouw zou worden gerealiseerd in een gebied waar in 1981 nog geen woningbouw aanwezig was en ook niet in het gebied direct gelegen ten westen van de spoorlijn, derhalve waar thans de woningen aan de Beatrixstraat door middel van het vrijstellingsbesluit zijn gevestigd. De nota wekt, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, met name de indruk dat het slechts als een - weliswaar niet geheel uitgesloten - theoretische mogelijkheid moet worden beschouwd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van verzoeksters niet mag worden verwacht dat zij rekening zouden houden met elke theoretische mogelijkheid van invulling van het gebied ten westen van de spoorbaan, daar waar thans met de in 1994 verleende vrijstelling woningen zijn gerealiseerd. Blijkens de jurisprudentie is vereist dat mogelijke toekomstige ontwikkelingen in enige mate concreet zijn dat van een redelijk denkende en handelende koper of eigenaar verwacht mag worden daarmee rekening te houden. Gelet op dit kader overweegt de voorzieningenrechter dat het mogelijk is dat op grond van de in de begin jaren 80 geldende inzichten, geluidnormen en mogelijkheden tot het aanbrengen van isolatie in en aan woningen, woningbouw zo dicht op een spoorbaan zoals thans door middel van het vrijstellingsbesluit is gerealiseerd niet aan de orde was. Partijen zijn het er over eens dat woningbouw ter plaatse op grond van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk was en nog steeds niet is. Hiervoor was een vrijstellingsbesluit noodzakelijk. De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat niet kan worden geoordeeld dat er concrete aanwijzingen waren op grond waarvan met woningbouw op de lokatie ten westen van de spoorbaan aan de Beatrixstraat rekening zou moeten worden gehouden. Verweerder heeft derhalve ten onrechte geconcludeerd dat sprake is van voorzienbaarheid waardoor de door verzoeksters gestelde schade geheel voor hun rekening moet worden gelaten.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met artikel 49 van de WRO. Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak, waarbij de hoogte van de aan verzoeksters toe te kennen schadevergoeding dient te worden bepaald. In de omstandigheden van het geval ziet de voorzieningenrechter geen reden om thans zelf de hoogte van het schadevergoedingsbedrag vast te stellen.
Onder deze omstandigheden is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeksters redelijkerwijs in verband met de behandeling van hun beroep hebben moeten maken. Deze kosten zijn onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,--, als proceskosten en op € 9,84 als reiskosten.
Met betrekking tot het verzoek om een voorlopige voorziening wordt het volgende overwogen.
Nu het besluit waarbij verweerder heeft vastgesteld dat er geen recht bestaat op schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO blijkens het vorenstaande onrechtmatig is, hebben verzoeksters recht op vergoeding van de door hen geleden schade als gevolg van het in 1994 verleende vrijstellingsbesluit. Uit de namens verweerder verrichte onderzoeken door het bureau Stroop blijkt dat deze schade in ieder geval neerkomt op kosten voor (aanvullende) geluidbeperkende maatregelen ten bedrage van € 210.000,--. Derhalve kan - zij het op voorhand - worden vastgesteld dat over de omvang van dit bedrag tussen partijen overeenstemming bestaat. Gezien de vastgestelde onrechtmatigheid van het bestreden besluit, waarmee is gegeven dat verzoeksters recht hebben op schadevergoeding, en de hiervoor vastgestelde overeenstemming, komt het de voorzieningenrechter redelijk voor dat verzoekster in ieder geval alvast, dat wil zeggen vooruitlopend op een definitieve vaststelling van de hoogte van het schadevergoedingsbedrag, aanspraak kunnen maken op het bedrag van € 210.000,--. Onder deze omstandigheden wordt een minder zwaar belang toegekend aan de gestelde spoedeisende belangen. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening in te willigen en hierbij te bepalen dat verweerder aan verzoeksters bij wijze van voorschot op het definitief vast te stellen schadevergoedingsbedrag aan hen een bedrag van € 210.000,-- betaalt.
Ook met betrekking tot het verzoek om een voorlopige voorziening is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeksters redelijkerwijs in verband met de behandeling van hun verzoek hebben moeten maken, waarbij rekening wordt gehouden met de toepassing van artikel 8:86 van de Awb en de proceskostenveroordeling in de beroepsprocedure. Onder toepassing van eerder genoemde Besluit worden de kosten van de voorlopige voorzieningenprocedure vastgesteld op € 322,--.
III. Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
I. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
II. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
III. veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeksters ten bedrage van ? 653,84;
IV. bepaalt dat verweerder het door verzoeksters betaalde griffierecht ad ? 273,-- aan hen vergoedt;
V. wijst de gemeente Emmen aan als de rechtspersoon die de onder III en IV genoemde bedragen dient te betalen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
VI. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verweerder aan verzoeksters bij wijze van voorschot op het aan hen toe te kennen bedrag aan schadevergoeding een bedrag van ? 210.000,-- betaalt;
VII. verklaart het bepaalde onder VI uitvoerbaar bij voorraad;
VIII. veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeksters ten bedrage van ? 322,--;
IX. bepaalt dat verweerder het door verzoeksters betaalde griffierecht ten bedrage van ? 273,-- aan hen vergoedt;
X. wijst de gemeente Emmen aan als de rechtspersoon die de onder VIII en IX genoemde bedragen dient te betalen.
Uitsluitend tegen de uitspraak op het beroep kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2004
door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van mr. A. Verweij, griffier.
mr. A. Verweij mr. A.T. de Kwaasteniet
Afschrift verzonden op: