STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te Polen op [geboortedatum] 1970,
wonende [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2004.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Schoo, advocaat te Delfzijl.
De officier van justitie mr. G. Bruins-Slot acht hetgeen is tenlastegelegd onder 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank daarvoor onderstaande straf zal opleggen:
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek ex art. 27 Sr.
De verdachte is ingevolge de gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 8 augustus 2003, althans in of omstreeks de maand augustus
2003, te Westerbork, althans in de gemeente Midden Drenthe en/of op 27
augustus 2003, althans in of omstreeks de maand augustus 2003, in de gemeente
Winschoten, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk (zeer grote) hoeveelheden
accijnsgoederen, te weten sigaretten (circa 4,3 resp. 5,6 miljoen stuks), in
elk geval een (zeer) grote hoeveelheid sigaretten, althans tabaksproducten, van
het merk Superkings, voorhanden heeft gehad, welke niet overeenkomstig de
bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn/waren betrokken;
hij in of omstreeks de periode van 6 augustus 2003 tot en met 27 augustus
2003, althans in of omstreeks de maand augustus 2003, te Westerbork, althans
in de gemeente Midden Drenthe en/of in de gemeente Winschoten en/of te
Midwolda, althans in de gemeente Scheemda, althans (elders) in Nederland en/of
Duitsland, in elk geval in de Europese Unie,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
goederen, te weten twee (grote) hoeveelheden sigaretten, van resp. 4,3 en 5,6
miljoen stuks, van het merk Superkings, althans een hoeveelheid sigaretten,
het douanegebied van de Gemeenschap heeft binnengebracht in strijd met artikel
38 van het Communautair douanewetboek,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die goederen, die
in het douanegebied van de Gemeenschap waren binnengekomen, niet onverwijld
gebracht naar het door de douaneautoriteiten aangewezen douanekantoor of naar
een andere, door deze autoriteiten aangewezen goedgekeurde plaats,
althans heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het douanegebied
van de Gemeenschap binnengebrachte goederen, te weten twee (grote)
hoeveelheden sigaretten, van resp. 4,3 en 5,6 miljoen stuks, van het merk
Superkings, althans een hoeveelheid sigaretten, in strijd met artikel 40 van
het Communautair douanewetboek niet bij de inspecteur, in elk geval niet bij
de douane, heeft aangebracht,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of en/of zijn mededader(s) het feit/de feiten
heeft/hebben begaan met het oogmerk de rechten bij invoer die van die goederen
zijn verschuldigd te ontduiken of de ontduiking er van te bevorderen;
hij in of omstreeks de periode van 6 augustus 2003 tot en met 27 augustus
2003, althans in of omstreeks de maand augustus 2003, te Westerbork, althans
in de gemeente Midden Drenthe en/of in de gemeente Winschoten en/of te
Midwolda, althans in de gemeente Scheemda, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, althans waren die
zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een
ander of van het merk waarop een ander recht heeft, te weten sigaretten,
althans tabaksgoederen, voorzien van het merk/de handelsnaam Superkings, heeft
ingevoerd, doorgevoerd of uitgevoerd, verkocht, te koop aangeboden,
afgeleverd, uitgedeeld, althans in voorraad gehad,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders, van het plegen van dit misdrijf
zijn/hun beroep heeft/hebben gemaakt en/of het plegen van dit misdrijf als
bedrijf heeft/hebben uitgeoefend;
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 27 augustus 2003,
althans in het/de jaar/jaren 2002 en/of 2003, te Westerbork, althans in de
gemeente Midden Drenthe, en/of in de gemeente Winschoten en/of te Midwolda,
althans in de gemeente Scheemda en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, heeft
deelgenomen aan een organisatie, te weten een (duurzaam) samenwerkingsverband
dat werd gevormd door verdachte en/of [medeverdahte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of één of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, welke
organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het opzettelijk voorhanden hebben van sigaretten waarvan de verschuldigde
belastingen niet zijn voldaan;
- goederen het douanegebied van de gemeenschap binnenbrengen in strijd met de
artikelen 38 en 39 van het Communautair douanewetboek met het oogmerk de
rechten bij invoer die van de goederen zijn verschuldigd te ontduiken, althans
het plegen van misdrijven
- handelen in strijd met het bepaalde in artikel 337 lid 1 jo lid 3 Wetboek
van Strafrecht.
- althans het plegen van misdrijven.
Tengevolge van een kennelijke vergissing staat in de tenlastelegging onder 1 in de 8e en 9e regel en onder 2 in de 8e regel telkens "van het merk Superkings" in plaats van "voorzien van het merk Superkings". De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste telkens te lezen in plaats van het eerste.
Tengevolge van een kennelijke vergissing ontbreekt in de tenlastelegging onder 2 in de 7e regel na de zinsnede "van resp." het woord "circa". De rechtbank herstelt deze vergissing door laatstgenoemd woord in te lezen.
Tengevolge van een kennelijke vergissing staat in de tenlastelegging onder 2 in de 22e regel "bij invoer die van" in plaats van "die bij invoer van". De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen in plaats van het eerste.
Blijkens het onderzoek ter terechtzitting is de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad.
De verdachte dient van het onder 4 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij -kort gezegd- deel heeft uitgemaakt van een samenwerkingsverband dat verantwoordelijk is geweest voor twee transporten waarbij sigaretten Nederland zijn binnengesmokkeld. Zoals in het navolgende uiteen zal worden gezet, acht de rechtbank de betrokkenheid van verdachte bij slechts één van deze transporten bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde deelname, enige duurzaamheid van de deelname vereist is. Nu ten aanzien van verdachte slechts de betrokkenheid bij één van de door het samenwerkingsverband begane strafbare feiten bewezen zal worden verklaard, acht de rechtbank voornoemde duurzaamheid niet aanwezig.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat het bewijsmateriaal dat is verkregen naar aanleiding van de observatie van de loods op het adres [adres] op 8 augustus 2003, als onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal ter zijde dient te worden geschoven. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Uit de stukken van het dossier zou niet blijken hoe het vermoeden is ontstaan dat bovengenoemde loods zou worden gebruikt bij de smokkel van sigaretten van Polen via Nederland naar Engeland. Uit de stukken van het dossier zou ook niet blijken hoe de verdenking is ontstaan ten aanzien van de verdachte [naam] als zijnde de persoon die betrokken zou zijn bij deze sigarettensmokkel en ten aanzien van wie het bevel tot observatie van bovengenoemde loods is afgegeven. Voorts zou niet blijken hoe deze persoon in verband kon worden gebracht met bovengenoemde loods. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat nu bovengenoemde gegevens in het dossier ontbreken, ervan moet worden uitgegaan dat ten aanzien van genoemde [eerdergenoemde verdachte] onvoldoende verdenking bestond op het moment dat bovengenoemd bevel werd afgegeven en dat dit bevel derhalve ongeldig is.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de stukken van het dossier blijkt dat op 28 mei 2003 van het Zollfahndungsamt te Hannover informatie is ontvangen dat de loods op het adres [adres] zou worden gebruikt bij de smokkel van sigaretten naar Engeland. Voorgaande informatie werd bevestigd in een op 24 juli 2003 binnengekomen spontane melding van bovengenoemd Zollfahndungsamt. Blijkens de op 6 januari 2004 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van de opsporingsambtenaar bij de FIOD [namen opsporingsambtenaren], is rond 24 juli 2003 door de Duitse douaneautoriteiten
telefonisch meegedeeld dat een persoon genaamd [naam persoon] betrokken zou zijn bij bovengenoemde sigarettensmokkel, welke betrokkenheid wordt bevestigd in een ter zitting door de officier van justitie overgelegd "Ermittlungsbericht" afkomstig van bovengenoemd Zollfahndungsamt.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de herkomst van bovengenoemde informatie het vertrouwensbeginsel geldt, hetgeen inhoudt dat dient te worden uitgegaan van de rechtmatige verkrijging van de verstrekte informatie, en dat nader onderzoek slechts noodzakelijk is indien aanwijzingen bestaan voor een mogelijk
onrechtmatige verkrijging. Naar het oordeel van de rechtbank is de weergave in het dossier van de aanleiding tot en de werkwijze binnen het opgezette onderzoek, enigszins summier. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer een aanwijzing dat dient te worden getwijfeld aan de rechtmatige verkrijging van de van de
Duitse autoriteiten ontvangen informatie. Daarvoor zijn meer aanwijzingen nodig, welke de rechtbank echter niet heeft aangetroffen. De raadsman heeft nog aangevoerd dat een aanwijzing voor de onrechtmatigheid is te vinden in de mogelijkheid dat de persoon van [naam persoon] slechts is opgevoerd om een bevel tot observatie te kunnen verkrijgen. De rechtbank verwerpt deze suggestie van de raadsman nu is gebleken dat de verstrekte informatie ten aanzien van [naam betrokkene] voldoende gedetailleerd is om controle mogelijk te maken. Nu de rechtbank ook overigens geen aanwijzingen heeft aangetroffen voor een onrechtmatige verkrijging van bovengenoemde informatie gaat de rechtbank ervan uit dat deze rechtmatig is verkregen.
De rechtbank is van oordeel dat aan de hand van bovengenoemde informatie de verdenking kon ontstaan dat sigaretten van Polen naar Nederland werden gesmokkeld, dat bovengenoemde loods te [adres] daarbij als afleveradres werd gebruikt en dat de persoon [naam persoon] bij bovengenoemd misdrijf betrokken was. De rechtbank acht bovengenoemde telefonische mededeling voorts voldoende voor het leggen van een verband tussen de loods te [adres] en [naam betrokkene]. Bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank voldoende voor het afgeven van een bevel tot stelselmatige observatie op naam van [naam betrokkene] en het op grond van dit bevel observeren van de loods te [adres].
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, telkens is gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en waarbij de inhoud van genoemde geschriften slechts is gebezigd in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij omstreeks 27 augustus 2003, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een zeer grote hoeveelheid accijnsgoederen, te weten sigaretten (circa 5,6 miljoen stuks), voorzien van het merk Superkings, voorhanden heeft gehad, welke niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren
betrokken;
hij omstreeks 27 augustus 2003, in Nederland en Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen, goederen, te weten een grote hoeveelheid sigaretten, van circa 5,6 miljoen stuks, voorzien van het merk Superkings, het douanegebied van de Gemeenschap heeft binnengebracht in strijd met artikel 38 van het Communautair douanewetboek, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders die goederen, die in het douanegebied van de Gemeenschap waren binnengekomen, niet onverwijld gebracht naar het door de douaneautoriteiten aangewezen douanekantoor of naar een andere, door deze autoriteiten aangewezen goedgekeurde plaats, zulks terwijl hij, verdachte, en zijn
mededaders het feit hebben begaan met het oogmerk de rechten die bij invoer van die goederen zijn verschuldigd te ontduiken of de ontduiking er van te bevorderen;
hij omstreeks 27 augustus 2003, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, te weten sigaretten,
voorzien van het merk / de handelsnaam Superkings, heeft ingevoerd en afgeleverd.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het onder 1, 2 en 3 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het bewezene levert respectievelijk op:
onder 1: Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 5, eerste lid, onder B, van de Wet op de accijns gegeven verbod;
strafbaar gesteld bij artikel 97 juncto 5 Wet op de accijns juncto 47 Wetboek van Strafrecht;
onder 2: Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 44, eerste lid, van de Douanewet gegeven verbod;
strafbaar gesteld bij artikel 44 Douanewet juncto 47 Wetboek van Strafrecht;
onder 3: Medeplegen van het opzettelijk invoeren en afleveren van valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken;
strafbaar gesteld bij artikel 337 juncto 47 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht verdachte te dezer zake strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten.
- De omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
- Hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte.
- De eis van de officier van justitie.
- De inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 11 november 2003, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank is op grond van genoemde feiten en omstandigheden van oordeel, dat in dit geval niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf.
De rechtbank overweegt hieromtrent in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft, samen met een vijftal medeverdachten, een grote hoeveelheid sigaretten Nederland binnengesmokkeld. Verdachte trad hierbij op als begeleider van het transport. Hoewel verdachte niet degene is geweest die de sigaretten de grens heeft overgebracht, heeft verdachte een voldoende grote bijdrage geleverd aan de smokkel om zijn rol te beschouwen als vergelijkbaar met die van de overige bij de smokkel betrokken personen. Verdachte heeft, samen met zijn eveneens bij deze zaak betrokken landgenoten, het initiatief genomen tot de smokkel en heeft geholpen bij het laden en lossen van de sigaretten. Het voorgaande alsmede verdachtes gebrek aan inzicht in de laakbaarheid van zijn gedrag, welk gebrek blijkt uit zijn ontkennende houding ter terechtzitting, zijn voor de rechtbank reden aan verdachte een vergelijkbare straf op te leggen als aan de overige bij deze zaak betrokken verdachten zal worden opgelegd.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING VAN DE RECHTBANK LUIDT:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 is tenlastegelegd en spreekt verdachte mitsdien daarvan vrij.
verklaart bewezen, dat het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan.
Stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden.
Beveelt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 27 februari 2004.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. H. de Wit en mr. A.M.E. van der Sluijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de With, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 24 februari 2004, zijnde mr. Van der Sluis buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.-