STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende [adres verdachte],
thans verblijvende in [verblijfplaats verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2004.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Beilen.
De officier van justitie mr. J.L. van den Broek acht hetgeen subsidiair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank daarvoor onderstaande straf zal opleggen en onderstaande beslissingen zal nemen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek ex art. 27 Sr;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 09 februari 2003, te Borger, gemeente Borger-Odoorn,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer], die in het bed van de door haar bewoonde woning lag te slapen, meermalen, althans
eenmaal, in haar gezicht en/of op en/of tegen haar hoofd en/of elders op haar
lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of -terwijl zij zich aan het geweld
van verdachte trachtte te onttrekken- haar (krachtig) heeft teruggeduwd en/of
teruggetrokken in haar bed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 09 februari 2003, te Borger, gemeente Borger-Odoorn,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans
opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en met
voorbedachten rade, althans met dat opzet die [naam slachtoffer], die in het bed van de
door haar bewoonde woning lag te slapen, meermalen, althans eenmaal, in haar
gezicht en/of op en/of tegen haar hoofd en/of elders op haar lichaam heeft
geslagen en/of gestompt en/of -terwijl zij zich aan het geweld van verdachte
trachtte te onttrekken- haar (krachtig) heeft teruggeduwd en/of teruggetrokken
in haar bed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.
Indien de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten bevat, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor blijkens het onderzoek ter terechtzitting niet geschaad in de verdediging.
De verdachte dient van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 09 februari 2003, te Borger, gemeente Borger-Odoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en met voorbedachten rade, die [naam slachtoffer], die in het bed van de door haar bewoonde woning lag te slapen, meermalen, in haar gezicht en op en tegen haar hoofd en elders op haar lichaam heeft geslagen en gestompt en -terwijl zij zich aan het geweld van verdachte trachtte te onttrekken- haar krachtig heeft teruggetrokken in haar bed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het subsidiair bewezene levert op:
Poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachte raad,
strafbaar gesteld bij artikel 302 junctis 45 en 303 Wetboek van Strafrecht.
Bij de stukken is aanwezig een psychologisch rapport d.d. 14 november 2003 opgemaakt door drs. J.M. de Jonge.
Dit rapport houdt met betrekking tot de persoon van verdachte onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Er is sprake van een ziekelijke stoornis in die zin dat betrokkene gedurende een aantal jaren middelen heeft misbruikt (alcohol, XTC en cocaïne). Ook kan er worden gesproken over een gebrekkige ontwikkeling; betrokkene beschikt over beperkte intellectuele vermogens, hij functioneert op een laaggemiddeld tot zwakbegaafd niveau. Daarnaast laat betrokkene zien op inadequate wijze met problemen, frustraties en spanningen om te gaan, wat zich uiteindelijk onder invloed van middelen op agressieve wijze kan
manifesteren. In diagnostische zin kan er dan gesproken worden van zwakbegaafdheid en van middelenmisbruik en afhankelijkheid van speed.
Hier was ook sprake van ten tijde van het ten laste gelegde, gezien het feit dat er bij betrokkene sprake is van structurele problematiek. Ten tijde van het ten laste gelegde feit was betrokkene onder invloed van verschillende middelen: hij had zowel alcohol (grote hoeveelheid) als speed gebruikt. In combinatie met een opbouw van spanningen
heeft betrokkene op deze wijze zijn agressie geuit. Op dat moment was er geen sprake meer van enige controle over zijn impulsen.
De zwakbegaafdheid van betrokkene maakt dat hij in zijn gedragskeuzes ingeperkt is. Dit in combinatie met de beperkte copingvaardigheden van betrokkene hebben ervoor gezorgd dat de spanningen zich ophoopten. De hierbij komende drugs- en alcoholproblematiek heeft de rem en het overzicht op de gevolgen weggenomen, waardoor betrokkene de impulscontrole is kwijtgeraakt.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de ter terechtzitting gebleken toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met bovenstaande analyse en maakt die tot de hare.
Op grond van vorenstaande analyse alsmede hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen is de rechtbank van oordeel, dat het hiervoor bewezen geachte aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in enigszins verminderde mate.
De rechtbank acht de verdachte deswege strafbaar en komt tot de hierna te vermelden strafoplegging.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking:
Verdachte heeft het slachtoffer in haar eigen woning en letterlijk in haar slaap overvallen. In het holst van de nacht heeft verdachte zich, met behulp van een sleutel, heimelijk toegang verschaft tot haar woning. Hij is direct doorgelopen naar de slaapkamer, waar de vrouw in een diepe slaap op bed lag. Verdachte riep 'give me your money' en nog voordat de vrouw echt wakker was, is hij op haar in gaan beuken. Verdachte droeg chirurgenhandschoenen en een bivakmuts. Het slachtoffer heeft dit niet gemerkt, omdat zij slechtziend is en het donker was in haar slaapkamer. Het slachtoffer realiseerde zich nauwelijks wat haar overkwam. Wel heeft zij verklaard dat haar aanvaller dusdanig hard sloeg en door bleef slaan, dat zij vreesde voor haar leven. Zij heeft nog getracht haar belager van zich af te schoppen, maar zij was kansloos tegen het brute geweld van de fysiek veel sterkere aanvaller. Ook heeft zij geprobeerd van het bed te vluchten, maar verdachte heeft haar daar hardhandig op terug getrokken. Daarbij is de slip die de vrouw droeg letterlijk van haar lijf gescheurd. Op een zeker moment is verdachte gestopt en weggegaan. Mogelijk is het slachtoffer door de slagen enige tijd buiten bewustzijn geweest. Zij kan zich het moment dat haar slip is gescheurd niet herinneren.
Het lichamelijke letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen, is beperkt gebleven. Maar de omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft gepleegd, maken toch dat er gesproken moet worden van een zeer ernstig vergijp, waarop een gevangenisstraf van aanzienlijke duur de enig denkbare strafrechtelijke reactie is.
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf houdt de rechtbank voorts rekening met de volgende factoren.
Het slachtoffer heeft de schrik van haar leven gehad. Ze heeft zelfs gevreesd dat haar onbekende belager haar dood zou slaan. Bovendien was en is zij ervan overtuigd dat zij
die nacht verkracht is. Daarvoor bestaan evenwel geen andere aanwijzingen. De nachtelijke overrompeling heeft bij het slachtoffer diepe sporen achtergelaten. Nadien voelde zij zich zelfs in en rond haar eigen huis niet meer veilig. Omdat de dader niet bekend was, moest zij leven met de angst dat hij opnieuw zou kunnen toeslaan. En toen uiteindelijk na ruim zes maanden aan het licht kwam dat de dader de vriend van haar
dochter was, kwam ook dat als een schok, omdat hij gedurende die periode regelmatig in haar omgeving had verkeerd.
Ook in ruimere zin heeft verdachte met zijn vergrijp het gevoel van veiligheid ernstig verstoord en daardoor de rechtsorde ernstig geschokt.
Daar staat tegenover dat verdachte niet geheel toerekeningsvatbaar kan worden geacht voor zijn daad. Het is een man van beperkte intelligentie, die niet geleerd heeft om zijn gevoelens op een normale manier te uiten en die onvoldoende in staat is om problemen die hij op zijn weg vindt op een doeltreffende wijze op te lossen. Verdachte voelde zich niet geaccepteerd door de moeder van zijn vriendin en zag in haar een kwade genius die er op uit was om een wig te drijven tussen hem en zijn vriendin. Daarom was hij kwaad op haar. Hij is doelbewust naar de woning van het slachtoffer gereden om haar te grazen te nemen. In zoverre is er sprake van voorbedachte rade. Maar er bestaan geen aanwijzingen dat hij al eerder dan die nacht het plan had opgevat om de vrouw iets aan te doen. Voorts moet worden aangenomen dat verdachte heeft gehandeld terwijl hij zwaar onder invloed was van verdovende middelen en drank, terwijl hij niet eerder de ervaring had opgedaan dat het gebruik van die middelen hem tot agressieve daden kon bewegen. Verdachte stond ook niet bekend als gewelddadig, hij is niet eerder voor agressie tegen personen veroordeeld.
Voorts is de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte echt spijt heeft van zijn handelen en komt zijn wens om in behandeling te gaan teneinde herhaling te voorkomen, oprecht over.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren op leggen, te hoog is. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van na te noemen duur, waarvan een deel voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich daadwerkelijk zal laten behandelen.
BENADEELDE PARTIJ [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij [naam benadeelde partij]heeft een vordering ingediend ad € 12.350,75 waarvan terzake immateriële schade een bedrag van € 9.500,-- en terzake materiële schade een bedrag van € 2.850,75.
Met betrekking tot de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht de vordering met betrekking tot de schade opgenomen onder de posten 1, 2, 3 en 6 voldoende onderbouwd. Ook acht de rechtbank het causaal verband tussen het bewezenverklaarde feit en deze schadeposten aanwezig, zodat de vordering voor wat betreft deze schade toewijsbaar is.
De rechtbank acht de vordering met betrekking tot de schade opgenomen onder de posten 4 en 5 onvoldoende onderbouwd, daar enige verklaring waaruit de (medische) noodzaak tot de aanschaf van beide brillen kan blijken, bij de door de benadeelde partij ingezonden stukken ontbreekt.
Met betrekking tot de schade opgenomen onder post 9 oordeelt de rechtbank als volgt. Nu bij de door de benadeelde partij ingezonden stukken enige (medische) verklaring ontbreekt waaruit zou kunnen blijken dat de aanschaf van een waakhond noodzakelijk is
in verband met het herstel van de psychische schade welke aan de benadeelde partij is toegebracht, neemt de rechtbank aan dat de betreffende waakhond op preventieve gronden is aangeschaft. Derhalve acht de rechtbank geen causaal verband aanwezig tussen het bewezenverklaarde feit en de kosten opgenomen onder post 9.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ter zake van de materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 859,75. De rechtbank zal de benadeelde partij ter zake van de overige materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de door de benadeelde partij ingezonden stukken bevindt zich een kopie van een beschikking van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Uit voornoemd stuk blijkt dat aan de benadeelde partij uit voornoemd schadefonds een bedrag is toegekend van € 5.500,-- in verband met geleden immateriële schade, bij welke toekenning rekening is gehouden met "de aard en de gevolgen van het toegebrachte letsel, alsmede
met de hoogte van uitkeringen die aan andere verzoekers in vergelijkbare omstandigheden zijn toegekend."
De rechtbank acht de gronden voor toewijzing zoals door voornoemde commissie gehanteerd billijk en neemt deze gronden over. In navolging van voornoemde commissie zal de rechtbank het bedrag van € 5.500,-- toekennen aan de benadeelde partij in verband met geleden immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij ter zake van de overige immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Met betrekking tot het subsidiair bewezen verklaarde feit acht de rechtbank verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan verdachte zal derhalve de verplichting worden opgelegd na te noemen bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING VAN DE RECHTBANK LUIDT:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt verdachte mitsdien daarvan vrij.
verklaart bewezen, dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan.
Stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een gevangenisstraf voor de tijd van 24 maanden.
Beveelt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, hetgeen mede inhoudt, dat de veroordeelde zal deelnemen aan een (poliklinische) behandeling gericht op al hetgeen noodzakelijk is om herhaling van agressieve delicten te voorkomen, zolang genoemde reclasseringsinstelling zulks nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan veroordeelde van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een blauwe spijkerbroek;
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij[naam benadeelde [partij], van de som van € 6.359,75, met de veroordeling tevens van verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd[naam slachtoffer], een bedrag van € 6.359,75 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 120 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. J.J. Schoemaker en mr. G. Kaaij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de With, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 28 januari 2004, zijnde mr. Kaaij buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.-